Rapport Vrouwenkiesrecht.
Ouderlingen-Conferentie.
UIT DE PERS.
Aan het sterfbed.
Garnizoenskerken.
de voeten van zulk een herder en leeraar
een geslacht gekweekt, dat in min of meer
sterke mate het stempel draagt van de on
derwijzing en prediking waaronder het van
zijn jeugd af heeft verkeerd.
Wanneer die leiding er eene is, waarbij de
eenigc rijkdom en kracht voor de gemeente
gezocht wordt in de bron van het geopen
baarde Woord, dan kan dit niet anders dan
een zegen voor zulk een gemeente zijn.
Zulke dienaren des Woords blijven ondanks
ver vorderenden leeftijd nog frischwant
het Woord is rijk genoeg om veel langer
dan veertig jaar schatten aan den graver
te leveren.
Wij erkennen, dankbaar den arbeid, dien
Ds. v. d. Veen op kerkelijk gebied in onze
provincie heeft verricht. Wie naar zijn ad
viezen op classicale en provinciale verga
deringen wat nauwkeuriger geluisterd heeft,
die weet, dat de Goesche nestor de man is
van het bezonken, rijpe oordeel.
Mogen onze Zeeuwsche Kerken hem nog
een aantal jaren behouden
Zijn veertig ambtsjaren roepen wel sterk
heen naar den avond, waarin men van 't
werken rust, doch zijn 64 jarige leeftijd en
zijn nog frissche opgewektheid doen naar
zulk een rust nog juist niet met groot ver
langen uitzien.
Zij de Heere hem bij het klimmen zijner
jaren i n gunst gedachtig en vervulle Hij aan
hem de waarheid van den psalm dat in den
grijzen ouderdom zijn dienstknechten nog
vruchten dragen.
I.
Aan de kerkeraden werd dezer dagen toe
gezonden het Rapport inzake het Vrouwen
kiesrecht. Het is geteekend door vier leden
van de commissie n.l. prof. Bouwman, Ds.
Ferwerda, prof. Kuyper en Ds. Meyering.
Het vijfde lid Ds. C. Lindeboom heeft
er een aparte memorie bijgevoegd, waaruit
Iblijkt dat hij met de zienswijze van zijn
mede-leden in 't geheel niet accoord gaat.
Wijl het zeker gewenscht is, dat alle le
den onzer Kerken meeleven met wat onze
Synodes besluiten, geven wij van beide een
zakelijk uittreksel. S
De opdracht was dat de commissie on
derzoeken zou lo. of het toekennen van
het kiesrecht aan de vrouw in de Kerk
naar Gods Woord geoorloofd, 2o. of het
in verband met de tijdsomstandigheden wen-
schelijk en voor den bloei der kerken be
vorderlijk ds.
Wat het le punt betreft gaat de commis
sie na a.) wat het N. Test. zegt over de
verkiezing der ambtsdragers in de Aposto
lische gemeente.
b.) welke positie de Apostelen aan de
vrouw toekennen in het gemeenteleven om
dan uit beide conclusies te trekken inzake
het vrouwenkiesrecht.
In Hand 1 1526 bij de. verkiezing van
een Apostel en in Hand. 6 16 bij die van
diakenen vinden wij eenigszins uitvoerige
mededeelingen.
Calvijn en nieuwere uitleggers zijn van
oordeel, dat de wijze van verkiezing door
de Apostelen te Jeruzalem ingesteld de re
gel is geweest, die voor de kerk als exem
pel gold.
In Hand. 1 en 6 is geen grond om aan
te nemen dat de Apostelen de vrouwen heb
ben laten deelnemen aan deze verkiezingen
eer het tegendeel.
Dit blijkt reeds hieruit dat de beste hand
schriften in Hand. 1:15 niet discipelen,
maar broeders lezen, terwijl even te vo
ren toch van vrouwen sprake was. Bovendien
zegt 'de Apostel Petrus in vs. 16: Man
nen broeders. Zoo ook in hfdst. 6 waar
wel uit vs. 2 „de menigte der discipelen"
nog te lezen was dat er ook vrouwen bij
waren, doch waar .in vs. 3 blijkens de woor
den „gij broeders" de diakenen al we
der door mannen verkozen worden.
Zeker wordt de uitdrukking „broeder" wel
gebruikt -om in het algemeen de ge 1 o o-
vigen aan te duiden, maar daaruit volgt
niet dat wanneer in een historisch verhaal
bepaalde broeders of mannen broeders aan
gesproken worden dat niet in eigenlijken zin
zou moeten worden verstaan (cf. Hand. 7:2,
13 15, 15 7, 28 17).
Er kan volgens deputaten moeilijk twijfel
over bestaan, of de vrouwen hebben aan
deze verkiezingen niet medegewerkt. Dc
verklaring van dit feit kan niet zijn, dat de
Apostelen nog niet het rechte inzicht had
den in de positie, die aan de vrouw in de
gemeente toekomt. Dit is in strijd met Joh.
16 13 vv^ar de Heilige Geest met name
beloofd M orët aan de Apostelen die, in alle
waarheid geleid zouden worden en ook in
strijd met wat Petrus in zijn Pinksterrede
zegt over het profeteeren van dienstmaagden
en dopèteren.
Z#k'er is er niemand geweest, die meer
<Jan Pauhis een open oog toonde te heb
ban voor de geestelijke verheffing van de
vrouw, ivijike dezelfde vrijheid geniet als de
man. mar ook niemand treedt beslister op
tegen hen, die uit die geestelijke vrijheid af
leiden, dat nu ook de vrouw gelijke rechten
heeft in de gemeente als de man. Want
ook toen bleef de emancipatie-beweging niet
zonder invloed op de gemeente.
De Apostel wijst er echter telkens op,
hoe God in de scheppingsorde aan den man
een andere plaats heeft gegeven dan aan
de vrouw niet alleen, dat naar deze schep
pingsorde, die door Christus komst niet te
niet gedaan is, de getrouwde vrouw aan
haar eigen man onderdanig is, doch de vrouw
in 't algemeen moet een ondergeschikte po
sitie innemen, zooals de Apostel met name
aan de vrouwen voorhoudt ten opzichte van
het leven der gemeente.
Ze mag in de vergadering den sluier niet
afleggen ze mag er niet optreden om te
profeteeren ze mag zelfs in 't publiek geen
vragen stellen. 1 Tim. 2:11 v.
Haar werk is te zijn een hulpe tegen
over den man een werk van dienende
lietde. Inzonderheid schijnen zij dit dienend
werk uitgeoefend te hebben op het terrein
der diaconie. In dit opzicht kan nog veel
meer gedaan worden om deze roeping van
de vrouw tot rijker ontplooiing te brengen
in ons kerkelijk leven op het terrein der
barmhartigheid, Zondagsschool, Evangelisa
tie enz., doch altoos naar den regel een
hulpe van den man.
Daaruit volgt niet, dat zij ook het stem
recht moet hebben want dan zou zij naast
den man als zijn gelijke optreden.
Zij kan in die verkiezing echter ook als
medelevend lid der gemeente invloed oefe
nen op haar man, door hem met haar raad
te dienen.
Het is ongetwijfeld waar, dat er van een
uitdrukkelijk verbod om mede te stemmen
in de H. Schrift geen sprake is maar depu
taten meenen als conclusie van hun onder
zoek naar wat de H. S. leert te mogen uit
spreken
lo. Van een Goddelijk recht of roeping
der vrouw aan de verkiezing deel te nemen
blijkt in de H. S. niets.
2o. Voorzoover de H. S. gegevens bevat
hebben de Apostelen daartoe alleen mannen
opgeroepen.
3o. De aanwijzingen aangaande plaats en
taak der vrouw en de scheppingsorde pleiten
eerder tegen dan voor het toekennen van
het stemrecht aan de vrouwen.
4o. Daarom hebben de Geref. Kerken den
veiligsten weg gekozen toen zij het stemrecht
alleen aan dc mannen toekenden.
Wat het tweede punt betreft„De wen-
schelijkheid in verband met onzen tijd", ach
ten de deputaten de invoering ook niet
w e n s c h e 1 ij k.
In een tijd als de onze waarin een sterke
strooming bestaat om de vrouw te emanci-
peeren, d.i. gelijkberechtigd met den man
te doen zijn, heeft de Kerk wel zeer voor
zichtig te zijn, dat zij zelfs den schijn niet
op zich laadt, alsof zij door zulk een alge-
meene geestesstrooming zich zou laten mee-
sleepen.
Zelfs al zou het vrouwenkiesrecht op zich
zelf niet ongeoorloofd zijn, dan zouden de
tijdsomstandigheden het nog niet raadzaam
maken, dit thans in te voeren, om geen voed
sel te geven aan een beweging die tegen
Gods Woord ingaat. Reeds is duidelijk geble
ken hoe gevaarlijk de weg is, dien men be
wandelt wanneer men hierin toegeeft aan de
emancipatiezucht. Men eischt ook reeds de
verkiesbaarheid van de vrouw tot het ambt.
En al is men in onze kerken zoo ver niet,
men moet toch toezien, dat ze geen stap
zetten op een weg die tot deze consequenties
Voeren kan.
Bevorderlijk kan die invoering ook
niet zijn aan den geestelijken wel
stand van de kerken. Ware dit juist dan
zou het reeds kwalijk te begrijpen zijn, dat
de Apostelen de vrouwen niet hebben laten
medestemmen oij de verkiezing.
Bovendien zou, in geval de geestelijke wel
stand der gemeente beter ter harte werd
genomen door de vrouw dan door den man,
daaruit met evenveel recht kunnen worden
afgeleid, dat dan ook aan de vrouw het ambt
van predikant en de regeering der Kerk moe
ten toebetrouvvd worden. Christus en de
Apostelen hebben de leiding der Kerk aan
de mannen opgedragen en van dezen regel
behoort de kerk ook om nuttigheidsargumen
ten niet af te wijken. Haar geestelijken in
vloed kan de vrouw oefenen op het haar
aangewezen terrein 1 Petr. 3 1 en 2. 2 Tim.
1 5.
(Wordt vervolgd.)
Woensdag 4 Mei zal D.V. de achtste Ouder
lingen conferentie te Vlissingen worden ge
houden. Het agendum vermeldt een refe
raat van Br. Boon, die als we ons wel her
inneren te Vlissingen ettelijke jaren geleden
een rede hield, waarmee hij de vergadering
zeer wist te boeien.
En 's middags treedt Dr. Los van 's Gra-
venhage op met een onderwerp, dat de ziel
kundige zijde van ons opzieners ambt onge
twijfeld nieuw belichten zal.
Wij wekken gaarne alle kerkeraden uit
Zeeland op, deze belangrijke en leerzame
conferentie getrouw bij te wonen. Afgevaar
digden van eiken kerkeraad zullen wel tegen
woordig zijn. Maar laat er een streven we
zen bij allen, om indien maar even mogelijk
op Woensdag 4 Mei naar Vlissingen te gaan.
Worde het een gezegende, vruchtbare con-
frentie. v. D.
Tot het ambtelijk werk van een Dienaar
des Woords behoort ook het ziekenbezoek.
En dat is niet het minst moeilijke werk, dat
hij elke week weer moet doen. Vooral als
hij nog zoo jong is, zelf nooit ziek geweest
is en zich nog weinig kan voorstellen hoe
het iemand te moede is die langzaam maar
zeker de grens tusschen tijd en eeuwigheid
nadert.
De gezonden kunnen in de kerk komen en
hooren daar uit het Godswoord, wat zij
hebben te gelooven en hoe zij het hebben
te beleven. Maar de zieken zijn daarvan
verstoken. Zij kunnen het thuis wel lezen,
maar dat is toch anders en bovendien heb
ben zij bizondere bestiering en vertroosting
noodig om Tiun lijdenspad, naar Gods wil,
te bewandelen.
De jonge dominé begreep dat en hij ging
dus gedurig uit om ook de zieken in de
gemeente onder zijne herderlijke zorg te
nemen.
Het viel hem dikwijls buitengewoon zwaar.
Wat zou hij, zelf in menig opzicht nog zoo
onervaren, kunnen brengen aan oude, be
proefde kinderen van Goa, die, in den dienst
vergrijsd, al zoo menigen storm hadden door
staan Hij zou aan hunne voeten willen
gaan zitten om te luisteren, zooals hij dan
ook dikwijls deed, en wanneer hij voelde
dat men ook van hem wat verwachtte, dan
bad hij in stilte om hulp van zijn God en,
denkend aan wat Paulus aan Timotheus
schreef „Niemand verachte uwe jonkheid",
opende hij zijn mond en sprak eenvoudig
uit de volheid van zijn hart.
Een van zijne bezoeken gold Aaltje, de
jongste dochter eener weduwe.
Zij leed aan de t. b. c.
In een stadium dat zij noch vóóruit, noch
achteruit scheen te gaan.
Toch werd zij wel langzaam aan minder.
Als hij bij haar geweest was, ging hij
meestal onvoldaan naar huis. Niet omdat hij
onvriendelijk ontvangen werd, maar omdat
hij, zoodra het over de geestelijke dingen
ging, altijd alleen het woord had. De moe
der zuchtte, maar zei niets. En Aaltje hoestte,
maar zei ook niets. Hij kon er maar niet
achter komen hoe zij haar lijden droeg. Al
leen scheen hij te bemerken dat zij met
al den hartstocht van hare jeugd aan het
leven hing en het haar hinderde wanneer
hij ook eens op een mogelijk jong sterven
doelde.
Zoo ging week aan week, maand aan
maand voorbij.
Tot eindelijk nog heel onverwacht een in
zinking kwam, die het ergste deed vreezen.
Maar nog bleef Aaltje op beterschap ho
pen. Al kon zij het bed niet meer verlaten,
toch keek zij naar buiten, verlangend dat
het eens wat warmer mocht worden.
Dat zei de dokter ook, die haar aldoor met
een valsche hoop bedroog.
En zij geloofde den dokter, die het immers
beter weten kon dan haar dominé die nog
zoo jong was.
Maar toen het eindelijk warm, heel warm
was, toen kwam ook haar sterfdag.
Een vreese}ijke dag.
's Morgens, even na het ontbijt, kwam de
(boodschap aan de pastorie, of dominé da
delijk wou komen omdat Aaltje erg achter
uit ging.
Hij schrok er van.
Zou ze nu al enwas ze bereid
Hij wist het niet.
Zij was zijn eerste zieke die sterven ging,
en zou hij haar moeten loslaten zonder te
weten waarheen
Had hij haar wel trouw genoeg behan
deld Aaltje, arme Aaltje, nog maar drie
en twintig jaren oud en nu moet je vandaag
al heengaan, misschien zonder Borg voor
je schuld
Hij greep zijn hoed, en in minder dan tijd
was h,ij bij haar.
Daar lag ze. De gordijnen van de bedsteê
zoo ver mogelijk weggeschoven. Zij sprak
geen woord, maar uit hare oogen jammerde
dc zinneloosheid, de wanhoop. Zij hijgde naar
adem, wierp zich om in bed, en kermde
„Moeke Moeke ik wil niet sterven
ik zal wel beter oppassen, als ik maar weer
beter wordMoeke help mij o, ik
kan nietik wil niet
Zoo .ging het een tijdlang voort.
Radeloos stond de 'jonge dominé er bij.
Zijn hart kromp ineen .hij wist niet wat
te beginnen al wat in hem was, smeekte
tot God om hulp.
Ten laatste lei hij zijne hand op haar en
gebood stilte, want„Aaltje, als je niet be
daard wordt, kunnen wij niet bidden."
Toen werd zij stil. Zij legde zich weer op
haar plaats, maar als iemand die in den
uitersten nood alles wil beproeven, maar er
geen heil meer van verwacht.
Hij knielde bij haar bed en bad. Hij vatte
den zoom van Zijn kleed en liet niet los.
Toen hij weer opzag waren hare oogen
nog vol wanhoop. Hij vroeg haar nu ook zelf
te bidden. Zij hief haar hoofd op en riep
„Heere Jezus maar terstond daarop
„Het helpt niet
Daar kwam de dokter binnen. Hij voelde
haar pols en loog weer „Wel Aaltje, een
beetje beter dan gister, hè Je houdt maar
moed, hoor, dan zal je wel weer opknap
pen."
Dat werd den dominé toch te machtig.
Hij wierp hem tegen „Dokter, hoe kunt u
dat peggen u weet, zij is nagenoeg met
sterven bezig." De man ging heen, hij had
zijn laatste visite gebracht.
Na nog enkele woorden gesproken te heb
ben om er bij Aaltje op aan te dringen dat
zij zou volharden in het gebed, ging ook
de dominé heen, met pijn in de borst, van
de spanning, dat hij had doorgemaakt.
Ecnige uren daarna kwam 'n buurman hem
berichten, dat Aaltje overleden was.
Hij ging er terstond weer heen om te ver
nemen hoe haar einde geweest was.
Maar binnengekomen zag hij dat het be
richt voorbarig was geweest. Zij was nog
levend. En nooit zal hij de ontroering ver
geten, die hem aangreep, toen hare oogen
de zijne ontmoetten en daarin nu zag, hoe
de wanhoop vervangen was door diepen vre
de. Zij lag wel voor de poorten des doods,
en zij wist het, maar vreesde niet meer. Op
zijne vraag hoe dat zoo veranderd was, ant
woordde zij langzaam, maar zeer beslist
Het bloed van Jezus Christus reinigt van
alle zonden." „Maar Aaltje, heeft de Heere
je dan nog aangenomen Een glans toog
over haar gelaat, toen zij zeide „Uit ge
nade, ja En toen hij nog eenmaal vroeg:
„Maar als je dan heengaat, kunnen we dan
zeker zijn, dat de hemel voor je open staat?"
boog zij, toestemmend, het hoofd een
zucht, nog één trek zij was niet meer.
Stil stonden de moeder en de dominé een
poos bij de sponde.
Toen vroeg hij de moeder „Kunt u ook
zeggen, hoe die verandering gekomen is
Onder heete tranen gaf zij dit bescheid
„Toen u vertrokken was, zei Aaltje, dat er
nog iets gebeuren moest, dan was zij ver
lost. Ik zeide dat haar zwager nog moest
komen, maar dat was het niet. Daarop is
zij zelf in het gebed gegaan, o, zoo lang en
zoo dringend. En toen is het gekomen.
De jonge dominé ging naar huis.
Dien nacht droomde hij. De eene maal zag
hij Aaltje in een diepen afgrond storten, de
andere maal zag hij haar in Engelreinheid
ten hemel varen, maar toen hij wakker werd
Was er enkel jubel in zijn hart. Als een
brandhout uit het vuur gerukt.
SCHUURMAN.
(Geref. Kb. v. 's-Gravenhage.)
In de Kerkbode van 25 Maart j.l. werd
onder „Officiëele berichten" opgenomen het
rapport van de door de Partic. Synode van
Zeeland, van 2 Juni 1926, benoemde Com
missie inzake den steun aan de Garnizoens
kerken.
In Noord Hollandsche Kerkblad van 1
April j.l. wijdt Ds. C. L(indeboom) een
beschouwing aan dat rapport en het daarin
gedane voorstel. Ter voorlichting van onze
kerken, die op de volgende Partic. Synode
in deze materie een beslissing moeten ne
men, lijkt het ons gewenscht die beschou
wing hier een plaats te geven.
Ter inleiding geeft Ds. Lindeboom het na
volgende
STEUN AAN GARNIZOENSKERKEN.
Ter Generale Synode van Utrecht, 1923,
werd door dc deputaten ter bevordering van
den geestelijken arbeid onder de militairen
o.m. gerapporteerd, dat zij aan den Minister
van Oorlog medewerking en advies hadden
verleend bij de vaststelling van een regeling
voor vergoeding aan garnizoenskerken, voor
lasten, die de geestelijke verzorging der mi
litairen voor haar medebrengen.
De commissie, die over dit rapport advies
had uit te brengen, was eenstemmig wat
betreft het voorstal ^aau dg Synode, om de
handelingen dezer deputaten goed te keuren.
Maar bij de vraag, of het wel raadzaam is
voor de kerken, bij de geestelijke verzorging
van haar militairen met het aanvaarden van
vergoedingen en het vragen en aannemen
van financieelen steun voort te gaan, ging
zij in een meerderheid en minderheid uiteen.
De meerderheid meende, dat de Synode
zich niet tegen steun en vergoeding moest
verklaren, maar den nieuw te benoemen de
putaten vrijheid geven, zich met de uitbe
taling der vergoedingen te belasten. Zij over
woog hierbij o.m., dat de aanvaarding van
vergoedingen meer een zaak der plaatselijke
kerken was, en vergoedingen meer als ver
goedingen voor de predikanten dan voor de
kerken waren bedoeld.
Dc minderheid achtte het aanvaarden van
vergoeding en steun ongewenscht, en was
van oordeel, dat de Synode zich wel hier
over mocht uitspreken, waar het hier een
verhouding van de kerken tot de Hooge
Overheid betrof. Zij wees er op, dat in liet
rapport der deputaten zelf van vergoeding
aan garnizoenskerken wordt gesproken. Uit
betaling der vergoedingen en bemiddeling bij
steunaanvrage door de nieuw te benoemen
deputaten achtte zij vooral daarom bedenke
lijk, omdat daardoor onwillekeurig de indruk
wordt gevestigd, alsof deze steunbieding met
instemming en op gezag der Synode plaats
vindt.
De Synode volgde het advies van de min
derheid, en sprak uit, „dat zij het niet wen-
schelijk acht, dat de garnizoenskerken voor
de verzorging van de geestelijke belangen on
zer militairen bij de Overheid steun vragen of
van bi aar vergoedingen aannemen."
Scheen aanvankelijk, dat deze uitspraak in
al de kerken weerklank vond, ten vorige
jare bleek, dat dit niet het geval was. Op de
Particuliere Synode van Zeeland werd de
zaak opnieuw aan de orde gesteld, en deze
benoemde eene commissie, om de Particu
liere Synode van 1927 te dienen van advies.
Dan neemt hij het voorstel en de toelich
ting in hun geheel over, om aldus te be
sluiten
Wij hopen, dat de Particuliere Synode het
onder a voorgestelde niet zal aanvaarden.
Het geldt hier metterdaad een kwestie van
beginsel. Onze kerken moeten zich wachten
voor den eersten stap op den weg, die zou
kunnen leiden tot aanvaarding van Rijkssub
sidie.
En wat het onder b voorgestelde betreft
't is w-aar, dat hierop in het door Dr. W.
A. van Es uitgebrachte rapport wordt ge
zinspeeld, maar ook niet meer dan dat.
In dat rapport toch lezen wre „Juister werd
het aan deze zijde (van de minderheid) ge
acht en meer ter bevordering van de vrije
beweging der kerken, wanneer in het ver
volg alle vergoeding en steun verviel, terwijl
het dan als zeker niet pnbillijk werd be
schouwd, dat de garnizoenskerken, waar
dit noodig bleek, van de andere ker
ken hulp ontvingen."
„Waar dit noodig bleek."
We hebben dit zinsdeel onderstreept.
Want in de toelichting der Zeeuwsche
commissie blijkt van die noodzakelijkheid niet
veel. Zij spreekt van „verzwaring van den
arbeid" en van „veel tiidroovenden arbeid",
maar daarbij blijft het. Dat de garnizoensker
ken zich voor buitengewone financieele uit
gaven geplaatst zien tengevolge van haar
arbeid onder de miliciens, is ons niet duide
lijk geworden.
En nu moge het waar zijn, dat een onder
linge steunverleening der kerken door geen
enkel principiëel bezwaar wordt gedrukt, de
regeling van zulk een steunverleening is toch
niet zoo eenvoudig, en zal allerlei nieuwe
vragen naar voren brengen. Hieraan zijn on
derscheidene moeilijkheden verbonden. Wij
zeggen dit niet, om in élk geval daarvan te
rug te houden. Indien een dergelijke steun
verleening noodig is, dan moeten we
niet voor de moeilijkheden uit den weg,gaan.
Maar dat ze noodig is hiervan zijn wre
nog niet overtuigd geworden. L.