Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 22 April 1927.
No. 16.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. MEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
Der zonde dood, maar Gode levend.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Paasch
Jubileum Ds. R. J. v d. Veen.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, P. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsp r[l) s
Advertentleprijsi
per kwartaal b(j vooruitbetaling f 1,—.
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 rsgels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ ic, OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 9 8. GIRONUMMER 422 80.
Rom. 6:11.
Consequentie is een woord, dat iedereen
kent. Maar zeer moeilijk is het dikwijls, de
zaak te zien, die er door wordt aangeduid.
„Consequent zijn" wil zeggen op a volgt
b en wat een begin heeft, heeft ook een
eind en het eind komt overeen met het be
ginsel. De vrucht komt overeen met den
aard van den boom. „Een goede boom brengt
goede vruchten voort en de kwade boom
brengt kwade vruchten voort. Men leest geen
druif van doornen." Zoo spreekt de Heere
Jezus Christus, de Zaligmaker, wanneer hij
ons de consequenties wil toonen van het
leven in de zonde en van het leven der ge
nade. En Jakobus spreekt in denzelfden trant
„een vijgeboom brengt geen olijven voort
een wijnstok geen vijgen. Geen fontein kan
zout en zoet water voortbrengen." De Hei
lige Geest laat in de Heilige Schrift de
consequenties zien van 't geen God in Zijn
Raad heeft gedacht en van 't geen Hij heeft
gesproken en van 't geen wij menschen heb
ben gedaan hoe het een moest volgen op
het ander en voorafgaan moet aan 't geen
daarna komt. Op den zondeval moest vol
gen de dood, de dood niet slechts van Adam,
doch die dood, doorgegaan tot alle men
schen. En op de openbaring van Gods ge-
naderaad in 't Paradijs moest volgen de
komst van Christus, Zijn lijden en Zijn ster
ven. 't Moest alles, 't Moest en 't moest
ook verder en voortaan alles consequent
gaan naar 's Heeren onveranderlijken Raad.
De Heere kon, met eerbied gezegd, niet
blijven steken in Zijn werk, toen het er op
aan kwam, dat door te zetten. De Heiland
heeft consequent doorgevoerd, al wat noo-
dig was, ter verwerving van het heil der
uitverkorenen al kostte het Zijn bloed al
moest Hij de verschrikkingen van het aller
verschrikkelijkste verlaten zijn van God door
staan. Om de redding van Zijn arme volk
ging het. Om de doorzetting van Zijn liefde.
En ziet, die liefde bleek consequent, heerlijk,
zalig consequent, (Hem zij eeuwig dank) toen
Hij den drinkbeker van den toorn Gods om
onzer zonden wille drinken moest tot de
heffe, toen Hij sterven moest en in het graf
moest worden gelegd. Alzoo Hij de Zijnen
liefgehad heeft, heeft Hij ze toen liefgehad
tot het einde. Doch daarna moest het nog
weer verder. Van den dood tot het leven.
Van de verkrijging van het heil tot de uit-
deeling ervan. Dat volgde toen ook, dat
knoest, dat was consequent, dat aan den
dood zijn prooi ontnomen werd in de op
standing van Jezus Christus uit de dooden.
't Moest komen tot de vrucht en straks gaat
het consequent door tot de volle vrucht.
Wat zal 't dan zijn Als God zal zijn alles
in allen en 't volmaakte zal gekomen zijn
hetgeen ten deele is, zal zijn te niet gedaan al
het volk uit de volkeren der wereld zal zijn
toevergaderd de zonde weg zal zijn er
geen tranen en geen dood meer zullen we
zen er een nieuwe aarde onder nieuwen
hemel zal zijn en het lichaam der geloovi-
gen zal opgestaan zijn in onverderfelijkheid.
Tot in het uiterste volmaakt consequent
doorgevoerd in gansch de vernieuwde schep
ping Gods de uitstraling der heerlijkheid van
God en het Lam.
In Romeinen 6 laat Paulus zien wat voor
de geloovigen de consequentie is van de op
standing van Jezus uit de dooden. Nood
wendig brengt voor u, geloovigen, die op
standing dit mee „dat gij der zonde dood
en Gode levend zijt". „Ge moet het daar
voor houden", zegt de apostel tot de Chris
tenen te Rome, „dat moet voor u vast staan,
dat moet ge goed weten, dat gij, die in Je
zus gelooft, zóó deel hebt aan Hem, zóó een
zijt met Hem, dat Zijn graf het graf werd
voor uw zonde en dat ge dus der zonde
dood zijt en Gode levend. Ge moet daar
altijd inee rekenen, ge moet daarvan immer
doordrongen zijn, dat het zóó is, dat de zonde
geen het minste recht meer op ons heeft,
Hij daarentegen alle recht, dat ons leven
Hem, den Heere toebehoort, Hem alleen en
Hem geheel, dat heel ons leven Hem ten doel
heeft, dat we uit en door en tot Hem leven.
Hij is de alpha en de omega. Hij is in alles
de eerste. Hij is de eerste en alles vooral
(ook in ons hart. Ge moet het daarvoor
houden. Dat eischt de consequentie van 't
geloof.
Als ik mij niet vergis., heeft al wat de
apostel hier in Romeinen 6 jen ook in 't
vorige hoofdstuk zegt ten grondslagde
eenheid van Christus met Zijn volkdie
wonderbare eenheid, die men wel noemt de
mystieke unie die band, die verborgen ver-
eeniging, die Jezus met ons en alle geloo
vigen verbindt. Die band, die eenheid is
mystiek. Daarom kan ik er niet veel van
peggen, en kan ik ze niet beschrijven en
niemand kan het anders dan zeer gebrekkig
ze is mystiek. Maar ze is waarachtig. Ze is
geen verbeelding ze is wezenlijk, levend ver
band, innig, onverbreekbaar, eeuwig. In het
raadsbesluit der eeuwigheid waren ze reeds
allen in Hem gerekend, in Zijn sterven en
opstanding heeft Hij ze allen gekend, voor
wie Hij dat deed en Hij komt daarin voor
als het Hoofd, de tweede Adam, die ze allen
vertegenwoordigt en als het bij een mensch
komt tot de dadelijkheid des geloofs, dan
wordt hij zich bewust van dien band aan
Jezus en hoe meer we Christus kennen door
't geloof, hoe meer we ons rekenschap zul
len geven van die eenheid met Christus en
wat ze voor ons meebrengt. En daar ligt
onuitsprekelijke troost in en tevens dure roe
ping. Daarom nu wijst ons Paulus ook er
op, dat wij begraven zijn met Christus en dat
wij met Hem zijn opgewekt tot een leven
Gode. Houdt het dan daarvoor, dat gij der
zonde dood en Gode levend zijt in Christus
Jezus onzen Heere.
Wat dan Zullen wij in de zonde blijven
Dat zij verre. Het is onmogelijk, dat diege
nen, die in Christus door een waar geloof
zijn ingelijfd, niet zouden voortbrengen vruch
ten der dankbaarheid. Ja, zonde nog ge
noeg bij hen. Vallen en struikelen. Hinken
en zinken. Zie Romeinen 7. Een beginsel,
een klein beginsel slechts der nieuwe ge
hoorzaamheid hebben ook de allerheiligsten,
zoolang ze in dit leven zijn. Dat beginsel
pndertusschen is er dan toch. Een waar
Christen is een levend Christen. En 't leven,
dat hij leeft, is de vrucht van Christus' op
standing. 't Is het opstandingsleven, 't leven
des geloofs, het leven Gode in de kracht der
gemeenschap met den opgewekten Christus.
Dat leert ons onszelven tot een levend dank
offer offeren. Dat leert ons af te staan van
ongerechtigheid en te vragen „Wat wilt
Gij dat we zullen doen Dat doet ons er
naar jagen, dat Hij verheerlijkt worde en dat
Christus gestalte in ons bekome, 't Is 't le
ven, dat roemt door het geloof Wij allen
met ongedekten aangezichte de heerlijkheid
des Heeren als in een spiegel aanschouwende,
worden naar hetzelfde beeld in gedaante ver
anderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als
van des Heeren Geest.
K. v. d. E.
De laatste week vóór Paasch begon mooi.
Het was palmzondag schitterend weer. De
lucht was zoo helderde zon verrees aan
een bijna wolkenloozen hemel het licht
straalde wijd en zijd en gaf aan heel de om
geving een frisschen gloed. De Kerk met
den toren en de huizen van Finkum stonden
zoo scherp geteekend tegen de lucht en de
wind bleef achterwege. De leeuwerikken zon
gen hun morgenlied in de hoogte en de mus-
ischen en de spreeuwen waren druk in de
weer. De kraaien vlogen uit om hun voedsel
te vinden en een enkele duif klapwiekte. Wat
kan zulk een morgen schoon zijn en
ons hart stemmen tot blijde erkentelijkheid
aan Hem, die menschen en beesten behoudt.
Een enkele, die heel den winter niet naar de
Kerk had kunnen komen, waagde zich ook
en kwam met de gemeente samen in het
bedehuis. Zulk een dag wekt verwachtingen,
maar menigmaal zijn zij gelijk aan de eerste
bloesem der vruchtboomen, w'elke het oog
bekoren, doch late nachtvorst doet zij af
vallen, vóór dat de vrucht gezet is.
De dagen, die volgden, brachten koude.
De eene regenbui volgde al spoedig na de
ander. De scherpe wind dreef de kippen om
een beschut plekje te zoeken. De menschen
trokken de kraag van hun jas wat hooger
en tegen den avond zocht heel het gezin
een plek dicht bij den kachel. Soms leek het,
of het wat zachter zou worden, doch wel
dra bleek het, dat het Aprilweer zeer grillig
kan zijn. Velen met ons zien uit naar Paasch-
dagen, welke uitlokken om er eens uit te
gaan, maar het lijkt er nog niet veel op.
Het wordt mij duidelijk, hoe het komt, dat een
stille Zaterdag zoo in 't geheugen kan blij
ven. Wij woonden nog in Emlichheim en
wij zagen het feest van de opstanding tege
moet. Alles getuigde, dat de natuur uit haar
winterslaap ontwaakt was. Hoe frisch zag
het gras er uit, hoe schoon was het jeugdig
groen der boomen, hoe aantrekkelijk was
het jonge leven. Heel de omtrek scheen in
verwachting. Weken achter elkander hadden
Roomschen en Protestanten het lijden van
den Christus overdacht en het oog gericht
op den Man van smarten. Zoo was de stille
Zaterdag aangebroken. Geen rumoer werd
gehoord, .geen wanklanken verstoorden de
rust. Des namiddags vier uur luidde zlware
klokken het pascha in. Nog hoor ik ze. Het
is voor mij onvergetelijk. De beide feestda
gen beantwoorden aan de opgewekte ver
wachting en tooiden alles in gloed en glans.
Ik weet wel, dat het zonlicht op zich zelf
geen treurend hart kan vervroolijken. Dit is
genoeg gebleken op den eersten paaschdag,
want een dichter heeft te recht gezongen,
dat men nooit droever gelaat zag dan op
dien schoonen morgen. Maar ik voor mij
geloof toch, dat een heldere, zonnige dag kan
bijdragen om ons gunstig te stemmen. Heel
de ons omringende natuur oefent in zulk
een geval invloed op ons uit. Het Kerstfeest
verhoogt het huiselijk leven en leent er zich
heelemaal toe om ook in den familiekring
gevierd te worden. Doch het paaschfeest noo-
digt ons uit om naar den hof te gaan en te
luisteren naar wat de Engelen in 't open
graf de vrouwen hebben gepredikt.
Gode zij dank, dat onze stemming niet af
hankelijk is van de natuur. Als het goed is,
dan houden ons hoofd en ons hart zich voor
namelijk bezig met de groote gebeurtenis,
waarvan we gedachtenis houden, ja, dan
zien we op Hem, van Wien het bleek, dat
Hij de opstanding en het leven is. Hoewel
we reeds vaak de paaschtijding „de Heer
is waarlijk opgestaan en Hij is van Simon
gezien", gehoord hebben, toch heeft zij voor
ons haar waarde niet verloren, als het ons
tenminste niet gaat als de man, die zeide
ik hoor de boodschap wel, maar ik geloof
haar niet meer. En zoo zijn er velen in
onzen tijd. o, Gewis, zoo zijn wij niet. Wij
luisteren nog naar dit zalig evangelie, en wij
gelooven het ook nog wel, doch wij moeten
niet te spoedig tevreden zijn over ons zelf.
Er zijn er toch ook onder ons nog wel, die
elk jaar meezingen De steen, dien door de
tempelbouwers, verachtlijk werd een plaats
ontzegd, is tot verbazing der beschouwers
aan God ten hoofd des hoeks gelegd, maar
zonder dat zij ooit gemeenschap met den
Opgestane geoefend hebben, zonder dat ooit
de kracht van Jezus' opstanding en hun le
ven gedrongen is. Pascha vieren we eerst, als
we voor eigen hart verstaan, dat Hij over
geleverd is voor onze zonden en opgewekt
ter onzer rechtvaardiging. Wij moeten een
plant met Hem zijn, gelijk in zijn sterven,
als in zijn opstanding, zullen we paaschleven
en paaschvreugde kennen.
Als we indenken, welk een rijke en heer
lijke beteekenis deze gebeurtenis heeft en
wij zien dan op de werkelijkheid, welke de
christenheid te aanschouwen geeft, dan is
er dunkt mij reden tot droefheid. Waar vin
den we de liefde, welke haar wereld alleen
in Hem vond waar is die vorige ijver,
welke hen geen rust liet om het alle treu
renden van Sion toe te roepen, dat de dood
zijn prikkel en het graf zijn geweld verloren
heeftwaar die vernieuwing des levens, welke
hen geheel doordrong En vraag nu niet
allereerst, hoe het bij anderen is, maar hoe
het bij U is Bij een nauwkeurige zelfbe
proeving zult ge tot de ontdekking komen,
dat het met uw geloofsleven niet staat, zooals
het behoorde te zijn. De opstanding van
Christus is een volheid van licht, een bron
van leven en een fontein van vreugde. Daar
aan ligt het niet. Maar het ligt aan onze
dwaasheid en onze traagheid in 't gelooven.
Wij moeten allen meer terug tot de Bron
om uit haar te ontvangen de vervulling voor
al onze ledigheid.
Het leven is rijk aan teleurstelling en gaat
gepaard met vele moeiten. We ondervinden
het, de een meer, de ander minder. Bij die
vele zegeningen, welke ons deel zijn, komen
vele weemoedige herinneringen, welke zich
doen gelden op de schoonste feestdagen. Wij
merken aan alles, dat het leven ons onbevre
digd laat en dat wij niet hebben, wat wij
zoo gaarne zouden willen genieten. De ge
daante dezer wereld gaat voorbij. Dit woord
dringt met steeds meer kracht zich aan ons
op. Wij kunnen ons er niet aan onttrekken.
Menigmaal werd ons hart gewond en dit
is pijnlijk. De ondervinding leert ons, dat
wij ons nergens aan vasthouden kunnen en
dat wij moeten afstaan, wat wij voor on
misbaar hielden. Wie jong is, droomt nog
van een toekomst, welke hem zal voldoen,
maar onze jaren vlogen daarheen en zij na
men zooveel mee, dat we eigenlijk niet kon
den missen. Het is niet te zeggen, hoevelen
zich eenzaam en verlaten gevoelen op deze
aarde, en die er van overtuigd zijn, dat zij
nergens op kunnen rekenen. Maar wanneer
wij dan een open oog er voor hebben, dat
Jezus leeft omdat Hij de kracht Zijner op
standing in ons verheerlijken zal, dan treu
ren we wel, maar niet als zij, die geen hoop
hebben. De naaste toekomst moge somber
en donker zijn, het maakt ons niet beangst,
want wij weten, dat wel het uiterlijke ver
dorven wordt, maar dat het leven uit Hem
zich vernieuwt van dag tot dag en dat het
eens in een volkomen lente zich ontplooien
zal.
Wij verontrusten ons niet over ons zelf
en evenmin over de Kerk, waarin Hij woont
en werkt voor Zijn Woord en Geest. De
tijden zijn ernstig, de afval is groot, het on
geloof is krachtig, maar de poorten der hel
zullen haar niet overweldigen. Zijne vijanden
hebben Hem zelfs in 't verzegeld graf niet
kunnen houden en eer zij er aan dachten,
moesten zij zich weer met Hem bezig hou
den. Zij hebben den paaschjubel niet kunnen
keeren. Zoo is het altijd gegaan. Hoe menig
maal hebben zij besloten, dat het nu voor
taan met Hem uit zou zijn. Doch Hij wentelt
eiken steen wegHij verbreekt alle zegels
en jaagt elke wacht op de vlucht. Zij kun
nen Hem niet beletten, dat Hij zich een toe
gang baant tot het hart, en dat Hii daarin
Zijn zetel opricht. Zie, dit is het geheim
van Zijn kracht en van Zijn voortdurende
overwinning, dat Hij zelf, ofschoon heenge
gaan naar den hemel Zijn intrek neemt bij
de Zijnen, dat Hij in hen leeft, dat Hij hen
vernieuwt, zoodat er in alle tijden menschen
zijn, die als Paulus zeggen kunnen ik leef,
doch niet meer ik, maar Christus leeft in
mij en wat ik nu leef, dat leef ik door liet c
geloof van den Zoon Gods, die zich voor
mij heeft overgegeven. Zoo kan men geen
hart sluiten en grendelen, dat Hij er niet in
kan en daarom behoeven wij voor Zijn kerk
niet te vreezen.
Het paaschfeest heeft ons hieraan herin
nerd, heeft ons hierop gewezen en dit be
moedigt ons en doet ons voortgaan, wetende,
dat de kracht Zijner opstanding nooit uit
geput zal zijn. BOUMA.
De oudste onzer nog in functie zijnde
Zeeuwsche predikanten hoopt op Zondag 24
dezer zijn veertig jarig ambtsjubileum te
vieren.
Waar hij als voorzitter van onze Persver
eeniging zoo nauw betrokken is bij ons blad
hebben wij een dubbele reden om hem met
dit jubileum ook op deze plaats van harte
geluk te wenschen.
Het is een zeldzaam voorrecht, zoolang
in het „moeilijkste maar ook het heerlijkste"
ambt te mogen werkzaam zijn.
Vooral wanneer die werkzaamheid zich niet
over te veel plaatsen verbrokkelt wordt aan