Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 8 April 1927. No. 14. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. L. S. Het Bestuur der Pers-Vereenigirig geeft bij dezen met diep leedwezen kennis van het overlijden van zijnen Secretaris, den Heer P. OOSTERBAAN. Jarenlang heeft hij met groote toe wijding en bekwaamheid, en op de meest aangename wijze de Vereeniging en het Bestuur gediend met zijn veel zijdige gaven, waarvoor wij zeer erken telijk blijven. Zijn heengaan was in vrede. Zijne gedachtenis zal bij ons in zegening zijn. Ds. R. J. VAN DER VEEN, Voorzitter. Ds. A. SCHEELE, w. n. Secretaris. P. Oosterbaan. f UIT HET WOORD. Bij den Kruisdood van Christus. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Belijdenis van 't geloof ZEEUWSCHE KERKBODE Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,—UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrjjdag- Afzonderljjke nummers 8 oent. PerSVereeniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ Sc OLTHOFF Advertentieprijs: 15 oent per regel; bjj jaarabonnement van Adres van de Administratie: Spanjaardstraat, Middelburg. minstens 500 egela belangrijke reduotie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 280. Het bericht van het overlijden van onzen hooggeachten broeder Oosterbaan uit Goes trof ons als een plotselinge onweersslag. We wisten van zijn ernstige krankheid. Een ziekte van het hart brengt altoos vreeze van plotselingen dood. Op de laatste vergadering van onze Pers- vereeniging De Zeeuwsche Kerkbode werd echter ofticieus van eenige beterschap ver nomen. Hij vertoefde in Kissingen tot toe neming in krachten. Nu eensklaps heeft God hem weggenomen. Ons blad verliest in hem een krachtigen steun. Jarenlang was hij secretaris in het bestuur onzer Vereeniging. Vooral zijn technische kennis was ons in bestuursvergaderingen met de Redactie van zeer grooten dienst. Gelijk aan zoovelerlei arbeid gaf Ooster baan zich ook met liefde aan den belange- loozen arbeid van ons blad. Wij verliezen in hem veel. Met dankbaarheid staren wij hem na, nu hij van ons heenging. Een ijverig werker hebben wij in onzen beperkten kring, maar ook in heel Zeeland thans minder. Wij kunnen niet nalaten als redacteuren tot Mevr. Oosterbaan en de familie, de waar deering uit te spreken, die wij voor haren echt genoot om zijn arbeid en omgang hebben gekoesterd. En wij voegen de verzekering er aan toe, dat wij van harte hopen, dat de Heere haar en haar familie in dezen zoo hoogst smartelijken weg troosten moge Zij dit arbeidzame leven, gevólgd door zoo spoedigen dood, ons allen tot waarschu wing, om den tijd te besteden zoolang het tijd is doch ook om bereid te zijn tegen dat wij van onzen post worden afgeroepen. P. VAN DIJK. A. C. HEIJ. Onder het oude Israël was de kruisdood on bekend. Hoe kwam het toch, dat men daar die manier van straffen niet kende, althans niet toepaste Wij zouden zoo zeggen als 't nu toch zóó moest, dat de Zaligmaker den kruisdood zou sterven, als dat vast stond in Gods Raad, gelijk het vast stond, en als God bovendien ook wilde, dat dit onder Is raël werd voorafgeschaduwd, dan lag het toch voor de hand ervoor te zorgen, dat juist onder Israël, veeleer dan onder de hei denen die kruisdood bestond en bekend was. Immers dat was de bestemming van het volk Israëls, een profetie van den Christus Gods te zijn. De Heere had Israël daartoe gescha pen, het was als een wonder in het leven geroepen, opdat uit dat volk voortkomen zou het wonder aller wonderen Gods, de Verlos ser der verkoornen en ook opdat in dat volk voorbereid worden zou de komst van den Zone Gods en vooraf aangekondigd worden zou op waardige, passend# Gode-betaamlijke wijze alles wat den Middelaar Jezus betrof, Hij zelf, Zijn komst, Zijn werk, Zijn toekomst, Zijn lijden en Zijn heerlijkheid. Alles haast bij dat volk was dan ook profetie en afbeel ding en sprak van hetgeen komen zou in Christus. Zelfs de namen, die de kleine kin deren ontvingen, deden denken aan het heil. 't Land, waar het volk woonde, was een profetie van het erfdeel, waarin Jezus bin nen leiden zal en dat straks gegeven wordt aan ons n.l. aan degenen, die in Zijn Naam gelooven. Het altaar, het offer, de priester, de koning, de profeet, alles beeldde Hem af. En ook de kruisdood van Christus moest daar dus voor oogen worden geschilderd. En zie, nu vindt men toch juist daar geen kruis- straf, en bij de heidenen wel. En natuurlijk is dat opzet. Wat mag daarvan de reden zijn. Er moet een reden, een bijzondere re den toe wezen. Misschien is 't, om aan te toonen, dat de kruisdood, de dood, dien de Zaligmaker ter verzoening van de zonde Zijns volks moest ondergaan, zóó schrikkelijk, zóó ten uiterste onbarmhartig en wreed wras, dat er geen voorbeeld van was. Onder Israël kon de mis dadiger onthoofd worden of verworgd wor den. Hij kon worden gesteenigd. Zulk een wijze van sterven was evenwel zacht te noe men, bij den kruisdood vergeleken. Onder Israël kon een misdadiger zelfs worden ver brand, namelijk, nadat hij gedood was, gelijk b.v. Achan eerst gesteenigd is en daarna verbrand. Maar die behandeling was mild bij den kruisdood vergeleken. Om het voorbeel deloos wreede aan te geven was misschien dan onder Israël die kruisstraf niet ingesteld. Vooral echter is zonder twijfel er een andere reden nog Israël moest leven door het ge loof, zooals wij nu moeten leven door 't ge loof. Niet ziende, niet door aanschouwing. Daarom moest alles wat den Christus en de verlossing betrof, in schaduw en beeld wor den aangegeven zoolang Hij niet gekomen was. Zoo ook de kruisdood. Gelijk in Ps. 22 van den kruisdood gesproken wordt. En gelijk in de verhooging van de koperen slang in de woestijn die kruisiging van Christus is voorafgebeeld. En zooals ze afgeschaduwd was in de ophanging van misdadigers. Er was in Israël namelijk wel niet de kruisstraf zelf, maar toch iets, dat erop geleek, iets, dat er in de verte aan herinnerde. Deut. 21 22 en 23. Wanneer in iemand een zonde was, die het oordeel des doods waardig was, dat hij gedood moest worden, werd hij daarna wel aan het hout opgehangen. Zoo was er dus bij Israël een zekere schaduw van den kruisdood. Maar ook hier weer niet het beeld der zaken zelf. Want Israël moest leven door het geloof. Gelijk wij ook. Al is het op andere wijze weer. We zien ook nu door een spiegel in een duistere rede. Straks eerst zullen we zien, aangezicht tot aange zicht. En dan zullen we ook de volle vruchten van den kruisdood van Christus zien in heer lijkheid. Bij den kruisdood van onzen Heere Jezus Christus denk ik aan mijn zonde en aan ons aller zonde, aan de zonde der geheele we reld. Ik denk dan aan de grootheid en aan de zondigheid der zonde, en zie dan hoe rechtvaardig en heilig, hoe streng rechtvaar dig die God js, met Welken wij allen te doen hebben. En dan zeg ik ditEr is geen goed gegionde verwachting, dat het nog wel goed zal afloopen voor een mensch, die de zen Jezus niet kent door 't geloof als zijn Borg. Wanneer toch Gods eigen Zoon zoo leed om der zonden wil van anderen, dan is er een schrikkelijke vergelding te wachten voor al wat geen ontkoming zoekt in Hem. Die kruisdood zegt De zonde bracht den vloek en die vloek moet ook komen in volle uit werking öf over Jezus óf over ons zelf. God straft de zonde. Hij moet ze straffen. Ze is de eeuwige straf waard. En God komt ten gerichte. De schuldbrief van ieder zon daar moet toch te eeniger tijd voldaan wor den. En wie zal Zijn gramschap kunnen dra gen. Wie kent de sterkte Zijns toorns, naar- dat Hij te vreezen is. Als Hij zoo deed, aan het groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden Met Gods heilig recht is niet te sj>elen. Hij laat niet met Zich spotten. Laten we evenwel bij den kruisdood van Christus denken niet maar aan de zonde in het algemeen, maar aan onze eigen zon de. Zooals we ook Christus als onzen Je zus moeten mijnen door het geloof, zullen we vrede hebben. Als Jezus Zich vernedert tot in den dood des kruises, dan zien,we daar ook de rijkdom der genade Gods. Hier vloeien stroomen van genade, voor scharlakenroode zonden. Hier, op den heuvel Golgotha. Zoo zeer roemen de apostelen in hetgeen die kruisdood te weegbracht, dat ze het evangelie noemen het woord des kruises. Herinner u eens Coll. 2:14 en 15. „Uitgewischt hebbende het hand schrift, dat tegen ons wasen heeft dat- zelve uit het midden weggenomen, het aan het kruis genageld hebbende." Dat hand schrift is een schuldbrief. Volgens sommigen ziet het op Gen. 2 „Ten dage, als ge daar van eet, zult ge den dood sterven." De mees ten oordeelen, dat dit handschrift doelt op de ceremonieele wetten bij Israël. Daar wa ren o.a. offers onder Israël. Ze waren het zichtbaar bewijs, dat er zonde en schuld was te verzoenen en bovendien het bewijs, dat al dat offeren niet hielp, want iederen dag moest telkens weer opnieuw geofferd worden. De schuld bleef, 't Ging, zooals 't in het bur gerlijke leven gaat bij arme menschen, die hoe langer, hoe dieper in de schuld geraken en er nooit uitkomen. Zoo is 't bij ons allen tegenover God, als we Christus niet kennen als genade ons niet deze waarheid doet ver staan, zoo diep als gewis, dat Jezus alleen onze gerechtigheid is dat Hij stervend aan het vloekhout, van den vloek verloste en den schuldbrief van al de zijnen daaraan gena geld heeft. En 't zelfde apostolische woord, (Coll. 2 1415) toont, dat er in het sterven van Christus aan het hout nog iets anders ligt Genesis 3:15 werd daarin vervuld de overheden en de machten, d.w.z. de geeste lijke macht, Satan en zijn rijk werden daar ten spot ten toongesteld op 't eigen oogen- blik, dat hij meende te overwinnen. Zoo zal 't gaan met allen, die juichen over de ne derlaag en den ondergang van de Kerk en van Christus en Zijn zaak. Zij juichen te vroeg. Wie met Paulus zijn eenigen roem zoekt door 't geloof in Christus Jezus en Dien gekruist, die roemt echter niet te vroeg, als hij zegt „Die God is ons een God van volkomene zaligheid." K. v. d. E. Als ik 't waag om op 't bovenstaand onder werp de aandacht tc vestigen, moet ge niet denken, dat ik het doe in de gedachte, dat er niet veel over geschreven is. O, ik weet zeer wel, dat er vaak voorlichting gegeven is, dat er veel uitnemends ten beste gegeven is. In dit opzicht zou ik best het zwijgen kunnen bewaren. Doch ik weet nu eenmaal, dat het moeilijkheden meebrengt voor de catechesanten, die er over denken, dat het voor hen tijd is om openbare belijdenis van hun geloof af te leggen, voor de catecheten en voor de ouderlingen om van anderen op 't oogenblik te zwijgen. Naarmate ik zelf ouder word, naar die mate besef ik, hoeveel moeilijkheden er zijn voor hen, die onderwezen werden naar den eisch van hun weg, om te komen tot den beslissendcn stap en belijdenis van hun ge loof af te leggen. Op dit oogenblik denk ik aan hen, die opgroeiden in den kring, waarin de waarheid in deze bleef, en waarin allen tenminste uiterlijk wandelden in den weg van 's Heeren instellingen. Zij hoorden van hun kindsche jaren af, dat zij zich moesten overgeven aan dien Koning, die het zaligst lot aan Zijne dienaars kan schenken. Naar een school gingen zij, die uitging van de gedachte, dat de vreeze des Heeren het be ginsel is der wijsheid. Met hun ouders gin gen zij mede naar de kerk en zij wisten niet beter, of het behoorde zoo. Zij verkeer den dagelijks in een omgeving van gelijk gezinden. Het catechetisch onderwijs woon den zij bij. Ook aan het vereenigingsleven de den zij. Het is zulk een mooie 'tijd de lente van het leven. In gewone omstandigheden lijkt het veel meer op een speelplaats dan op een strijdperk. Intusschen gaan de jaren zoo spoedig voor bij. Zij zouden wel graag het scheepje van hun leven een wijle willen vastleggen, maar de stroom, welke het meevoert, is te sterk en eer zij er aan denken, zijn zij tot onder scheid van jaren gekomen. De een en de ander, met wie zij ter catechesatie gingen, legt belijdenis van zijn geloof af en zij be grijpen, dat het ook hun beurt wordt. Het is onder ons zoo langzamerhand gewoonte geworden, dat dit hoofdzakelijk in 't voor jaar geschiedt. Eerst denken zij wij zijn nog zoo jong, wij kunnen het nog wel uit stellen, doch op den duur gaat het niet langer. Zij kunnen toch ook niet altijd blij ven catecheseeren, want dan zouden zij op den duur alleen overblijven met jonjgereni dan zij. Aan alles merken zij, dat de keus gedaan moet worden, en dat zij de verplich ting, welke uit hun doop voortvloeit, moeten aanvaarden. Doch zij aarzelen. Hoe komt dit zoo Er zijn enkelen, die heel goed met de wereld kunnen meeleven en zij hebben de genieting van dit leven liever dan den dienst des Heeren. Deze onttrekken zich meer en meer aan de gemeenschap van Gods volk en verdwijnen ten slotte heelemaal uit onze kringen. Doch dit is Gode zij dank niet bij de meesten het geval. Velen blijven met de kerk meeleven, doch zij zien tegen den be- slissenden stap op. Waaraan ligt dit Ge looven zij niet Dit zouden we niet gaarne durven zeggen. En toch weifelen zij, want zij zijn er niet zeker van, of hun geloof wel echt is. Als zij volstaan konden met te zeg gen, dat zij de waarheid toestemden, dan zouden zij geen bezwaar hebben, doch is dit wel voldoende. Deze werkelijkheid heeft menigeen verleid om of over de moeilijkheid heen te stappen of om er voor terug te dein zen. Vraagt ge hen, of zij dan breken willen met hun opvoeding, met hun verleden, dan zeggen zij aanstonds neen, dit willen wij niet. Maar zij missen toch ook de vrijmoe digheid om het er op te wagen. Of zij zich met volle bewustheid aan Jezus hebben over gegeven, durven zij niet te zeggen. Zij, die hun catechetisch onderwijs gegeven hebben, kennen hen. Elke week kwamen zij en ofschoon zij niet gemakkelijk over hun intiem leven zich uitlieten, toch hebben zij wel gemerkt, wat er in hen omgaat. Hun houding hier, een vraag daar, een antwoord ginds, heeft wel iets laten doorschemeren van wat er in hun binnenste omgaat. Zij hebben bovendien de gelegenheid om hun inlichting te geven. Hoe gaarne willen zij hen helpen om de moeilijkheden te boven te komen. Doch zij gevoelen soms, dat zij er machteloos tegenover staan. Soms oordeelen zij, dat zij eens persoonlijk met hen spreken moeteni en dit heeft vaak een gunstige uitwerking. Vooral, indien de verhouding, waarin zij tot elkander staan, goed is. Doch het eigenlijke bezwaar kunnen zij niet wegnemen. Zij mo gen ook niets van het gewicht weglaten. Men heeft weieens een uitweg gezocht door het voor te stellen, dat voor de belijdenis het genoeg is, wanneer men maar zeggen kan wij gelooven al wat God ons geopenbaard heeft in Christus. Men laat dan weg, dat de belijdenis niet is den toegang tot het H. Avondmaal vragen. Men scheidt het een van het ander. Door belijdenis verbindt men zich dan uiterlijk aan de Kerk zonder de ver plichting om met de gemeente den dood des Heeren te verkondigen. Dit is zeker een mis stand, welke men in de Kerk van Christus niet dulden kan. In het Noorden van het land heeft men dit dan ook nimmer toege laten, doch dit heeft er wel toegeleid, dat onderscheidene nooit tot den kerkeraad kwa men om belijdenis van hun geloof af te leg gen. Velen hunner leven heel hun leven met de Kerk mede zij bezoeken de onderlinge samenkomsten trouw zij staan er op, dat hun kinderen naar de Christelijke School gaan en goed catechetisch onderwijs ontvangen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1