Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. uit het woord. 41e Jaargang. Vrijdag 1 April 1927. No. 13. Redacteuren: Ds. P.VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. ft. C. HEIJ te Koudekerke. Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pin., en R. J. v. d. VEEN. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. Dat Jezus buiten de poort geleden heeft. Belijdenisvragen. Kerkblad voor Z.-Amerika. ZEEUWSCHE KERKBODE Abonn ementsprljs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs! 15 oent per regel; bg jaarabonnement van minstens 500 egels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFP, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOU OLTHOFF Spanjaard straat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4228#. Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zoude heiligen, buiten de poort geleden. Hebr. 13 12. „Ze namen dan Jezus en leiden Hem weg", lezen we bij Johannes. Ze leiden Hem1 weg, n.l. van het rechthuis naar buiten de stad, naar Golgotha. En dat nu, dat Jezus buiten de poort van Jeruzalem werd gebracht en daar geleden heeft, dat heeft ons wat te zeggen, leert ons Hebr. 13. Zoo zien we •weer alles is beteekenisvol in het lijden en den lijdensgang van Christus, zelfs wat schijn baar niets ter zake doet, blijkt bij nadere overweging Goddelijk opzet en heilige be doeling te hebben. Bij het lijden van Chris tus zijn allerlei vragen te stellen maar hoe meer we er doen, en hoe meer we er over nadenken en er ons in verdiepen, hoe meer we zien, dat het vol is van verborgenheid, leering, waarschuwing en troost. We kunnen allerlei vragen doen. We kunnen vragen: WIE was het toch, die daar geleden heeft en 't is ook noodig, dat we die vraag doen, want we moeten weten 't was Gods eigen Zoon het bloed, dat daar gestort werd, was het bloed van Gods eigen Zoon daarom zelfs wel genoemd in de Schrift(Hand. 20 28) Gods eigen bloedvan oneindige waardij dus volkomen genoegzaam om te reinigen van alle zonde. Wee dien, die 't veracht We kunnen vragen: WAT heeft Hij geleden en hoeveel en 't is goed, dat we die vraag doen dan kunnen we zien de grootheid van Gods toorn tegen de zonde, de grootheid van het kwaad, dat we mis dreven, de schrikkelijkheid van de zonde en de genoegzaamheid van Zijn werk, Zijn groot medelijden, Zijn ondoorgrondelijke barmhar tigheden. We kunnen vragen WAARTOE, en waarom heeft Hij geleden, ja, die vraag kan en mag niet achterwege blij ven, want we ontvangen dan in 't antwoord rekenschap van een zondaarsliefde, die redt van den eeuwigen dood, van een liefde, die de kennis te boven gaat. We kunnen en moe ten vragen voor WIE heeft H ij ge leden en dan is er groote troost voor het door schuldbesef verslagen hart in wat de Schrift zegt „Hij, rechtvaardig voor de on- rechtvaardigen." „Christus, als wij nog krach teloos waren, is te Zijner tijd voor de god- deloozen gestorven" en wèl ons, als we door 't geloof leeren roemen in zulke genade en leeren zeggen „Die zich zeiven voor m ij, voor ons gegeven heeft." Zoo zijn er vele vragen hier te doen. Doch bij al die vragen willen we op aanwijzing van den heiligen auteur van den Hebreërbrief ook deze voegen, als een zeer belangrijke „WAAR heeft Hij geleden?" Heeft dat ook iets meer, "iets bijzonders in, dat Hij buiten de poorten van "Jeruzalem geleden heeft Er zijn wel plaatsen in den Hebreërbrief, die we, als we ze gelezen hebben, nog eens overlezen moeten en daarna nog wel eens weer, terwijl we aan 't eind tot het besluit komen nu versta ik toch eigenlijk nog niet recht, wat de bedoeling is. Laten we ze vooral niet overslaan, maar ze overdenken met de bede Ontdek mijn oogen, dat ik aanschouw de wonderen uwer wet. Wellicht hoort tot zulke plaatsen ook die, welke betrekking heeft op de vraag, die we stelden. En denk'eliijk hoort ze er nog toe, als we 't onze ervan hebben gezegd. In sommige opzichten even wel is alles, wat op deze plaats wordt voor gehouden, heel duidelijk. Vooral voor wie den gedachtengang tracht te volgen van den heiligen schrijver. En wat nu duidelijk, zeer duidelijk is, worde in een enkele opmerking hier saamgevat en vastgelegd. „Daarom heeft Jezus buiten de poort geleden", staat er. En dat „daarom" komt, kort .gezegd, hierop neer, dat Christus het ware zoenoffer is en dat het nu met Christus dus gaan moest, zooals in het zoenoffer van het Oude Testament was voorafgeschaduwd. Er werden voor de zonde van den hooge- priester zelf en voor de zonde van het volk op den grooten verzoendag een rund en een bok geofferd ten zondoffer. Het bloed van die dieren kwam in het binnenste heiligdom, maar het vel, het vleesch, het vet enz., het lichaam der dieren dus, werd naar buiten het leger ol later naar buiten Jeruzalem wegge bracht en daar verbrand. Welnu, zoo moest Christus dan, als 't ware zoenoffer ook buiten de poort, buiten Jeruzalem gebracht worden. Onder de zeer duidelijke dingen nu, die in dat apostolisch zeggen geleerd wordt, mag zeker het volgende worden gerekend 1. Christus is het ware zoenoffer. Breed is die gedachte in den brief aan de He- breën uitgewerkt, meen ik. Als, wat sommi gen meenen, de Hebreërbrief niet zoozeer een brief is, maar veel meer een predic-atie is, die onder de bijzondere leiding des Hei ligen Geestes te schrift gesteld is, dan mo gen we zeggen, dat het thema of tenminste één der voorname hoofdgedachten in die predicatie ontwikkeld, deze is Christus is het oïfer. 't Staat ook duidelijk hier in Hebr. 13:12, waar we lezen, dat Jezus bui ten de poort geleden heeftJezus, het of fer nu gaat het om de liefde de liefde moet daar drijfveer zijn. Bij alle ware offers is dat zoo. Van welken aard ze ook zijd. Bij zond offers, bij brandoffers, bij dank- en bij lof offers het doet er niet toe, bi/ welk offér. In het Paradijs moest de mensch een offer brengen het offer der liefde. Daarin werd de .mensch op de proef gesteld of hij dat doen zou. 't Gevraagde offer was echter niet zwaar. Vrijwillige gehoorzaamheid aan het verbod van één bepaalde vrucht, te midden van de Paradijsweelde, was toch een lichte eisch. God had kunnen vragen, dat de liefde tot Hem getoond zou worden in 't sterven voor Hem. Doch dat deed Hij niet. 't Liefde offer, dat Hij vroeg, liet aan Adam 't Pa radijs. Doch zelfs voor dat offer bleek 's men- schen liefde niet bestand. Zijn liefde bezweek. Wat evenwel toen niet bezweek was de liefde Gods. Die ging door en gaf de voor werpen van haar eeuwig welbehagen niet prijs en kwam toen juist uit in al hare groot heid in 't otfer van Christus. Dat offer moest een groot offer zijn, en eischte een onuit sprekelijk groote liefde, omdat het een zoen offer moest zijn en Hij voor onwaardige zondaren in de plaats een ban moest wor den en zich moest laten drijven uit de hei lige stad en zich moest laten behandelen als een, die geen plaats waardig was in de legerplaats van Gods kinderen. Dat offer heeft Jezus nu gebracht. Hij heeft buiten de poort geleden. En vraagt ge, voor wie die liefde is, vraag het dan zóó, dat ge niet rust vóór ge 't zeker weet, dat ook gij in die liefde uw redding kent en van harte den apostel bijvalt, als hij zegtwandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons lief gehad heeft en zich zeiven voor ons heeft overgegeven. Kamperland. F. J. v. d. ENDE. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. II. Het is vooral naar aanleiding van de te- genbrochure van Ds. Kleinendorst, dat Lit- tooij zijn tweede boekje schreef Het ge- nadeverbond en de Kerk. Ds. KI. was het met de Avondmaalsbeschouwing van Ds. L. allesbehalve eens. De vergelijking van Pascha en Avondmaal, ging volgens hem slechts in zooverre door, „dat ia het Pascha ook een sacrament des genadeverbonds was en dat geheel Israël het eten moest" doch dat het Avondmaal alleen „door het Israël dat besneden is naar den geest, moet gegeten worden." „Het behoort tot de getrouwheid van een leeraar, dat hij dit duidelijk' aangeeft." Het uiterlijke en aanschouwelijke van Oud- Israël wees voor degenen die onaer de nieuwe bedeeling leven op "het innerlijke en geeste lijke. Men kan van het Avondmaal geen gebruik maken wanneer aan de voorwaarde niet vol daan is, dat de drie stukken van het Avond- maalsformulier aanwezig zijn. Waar die zijn, daar is de overeenstemming tusschen Pascha en Avondmaal. „Moest het Paaschlam ge geten worden met ongezuurde brooden en bittere sausen, zoo wordt dan ook Christus als het tegenbeeldige Paaschlam geloovig met ongezuurde brooden van oprechtheid en bittere sausen van ware droefheid over de zonden gegeten." 1 Cor. 5:7, 8. Ds. Kleinendorst aanvaardt dus de verge lijking van het Pascha, dat voor alle Isra ëlieten was, en het Avondmaal, dat voor „de besnedenen van geest" is, slechts ten deele. Want wat hij feitelijk zegt is dit het Pa scha ^js wel voor geheel Israël, zonder onderscheid maar het Avondmaal slechts voor een deel van de gemeente. Blz. 23 zijner brochure beweert toch, dat men aan velé, niet-gecensureerde leden der ge - meente zeggen moet, dat zij zich van de tafel moeten verwijderd houden. De oorzaak, dat Ds. KI. zóó tegen Littooij's Avondmaals beschouwing optrad, lag in het verschil van mcening aangaande het Verbond. Voor Ds. K. heeft het verbond slechts één kring, den engeren. Hij wil daarom ook niet aanvaarden de uitdrukking dat „onze kin deren in het verbond geboren zijn", en erkent niet dat Petrus in Hand. 239 tot nog onbekeerde Joden zeide, dat hun en hunnen kinderen de belofte toekwam. Hij vereenzelvigt, telkens en telkens het met God in verbond staan met het onderwer- pelijk bezit van de verbondszegeningen. Bond- genooten zijn alleen degenen die de verbonds- genade onverwerpelijk hebben ontvangen. Nu had Littooij in zijn brochure geschre ven De kinderen der gemeente cïeelen in het onschatbare voorrecht dat zij in het ver bond geborenen zoowel als de vol wassenen in het verbond van God en zijne gemeente begrepen zijn. Zijn opponent leidde daaruit af, alsof L. met dit „geboren" bedoeld had, dat de kin deren nu ook de goederen des verbbnds on derwerpelijk deelachtig waren. Daarom ver koos Ds. Kleinendorst de uitdrukking „Onze kinderen staan tot verbond in betrek king"; zonder echter nauwkeurig aan te geven welke betrekking dit dan was. Een uitdrukking waartegen ook (dit zij terloops opgemerkt) Ds. Westerhuis te velde trok, die toen van hem het nadere bescheid kreeg: Iemand die in het huisgezin begre pen is (gelijk het Formulier van de kin deren in het Verbond zegt) is er daarom nog niet in geboren. Integendeel, zoo meende KI. „onze kinde ren zijn in zonde ontvangen en geboren." Men moet bedenken, onze oude lezers als Br. Wisse zullen dit gereedelijk toestem men dat de Leer des Verbonds in die dagen nog bij lange niet zoo helder op de kansels gepredikt werd, als tegenwoordig. Zelfs van de hoorders uit de kerk van Ds. Keulemans, die toen in de St. Pieterstraat stond, kwamen er wel eens thuis, als zij „in de Langedelft" naar Ds. L. geluisterd had den, met een bezwaard hart of het niet „Remonstrantsch" was, wat zij zooven had den vernomen. De Leer des Verbonds, waarin de ijverige Littooij ook al door den tegenstand door kneed was in ziin ernstige bcstudeering van de Gereformeerde waarheid uit den bloeitijd1, was voor zeer vele subjectief aangelegde en subjectiet opgevoede Zeeuwen een waar struikelblok. Zoo is het te verstaan, dat w'at dioor Ds. L. in zijn brochure en b.v. door Ds. Wester huis in De Bazuin als de Gereformeerde waarheid voorgesteld werd, door mannen ge lijk Ds. Kleinendorst te Arnhem als „nieuwe leer" misduid werd. Hij was trouwens lang niet de eenige. Ver scheidene spraken het in die dagen uit, dat de Heere het Avondmaal alleen aan de on zichtbare kerk gaf, maar dat wij, om dat we geen hartekenners zijn dit alleen zeg gen kunnen, terwijl we niet in staat zijn net ook alleen aan die onzichtbare kerk te bedienen. Dit laatste was een ieder geval verstandi ger erkend dan een zekere opponent De Kam deed, die zich in zijn brochure op deze wijze uitlietEen goede predikant krijgt geestelijk licht en een geestelijk oog, zoodat Hij de belijders somtijds van heel nabij mag bezien." Zoover ging natuurlijk Ds. K. nietdoch hij ook meent, als de leeraar maar ernstig aangezegd heeft, dat niet alle belijdende bon delingen mogen aantreden, dan ligt het niet meer voor zijn rekening. Zoo is voor hem het Avondmaal alleen een sacrament voor het kerkje i n de kerk. Op den doop, die even goed sacrament van het genadeverbond is, schijnt het minder aan te lcomen. Voor K. staat het met het Avondmaal zóó, dat deelgenootschap aaiThet sacrament, ook beteekent deelgenoot aan de genade, die door het sacrament beteekend en bezegeld wordt. Noodzakelijk vloeit dan ook uit zijne beschouwing voort, dat er voor hen die door het wegblijven publiek ongehoorzaam zijn, niets overblijft dan de tucht van het Woord. Openlijk schrijft hij van iemand „die zich aan het Avondmaal onttrektHij laadt geen schuld of schande op zich, omdat hij zich van het Avondmaal heeft onthouden." Hij meent in art. 35 Ned. Gel. Bel. een grond te hebben immers daar staat dat Christus het ingesteld heeft om te voeden en te onderhouden degenen, die Hij alreedo wedergeboren en in zijn huisgezin, het welk in zijn Kerk ingelijfd heeft. Voorts op het Formulier, dat duidelijk de drie stukken ter zelfbeproeving noemten voorts op 1 Cor. 11 waar ook Paulus ern stig vermaant. Ook wat Je toelating voor het eerste, dus het Belijdenis-doen, betreft, opperde Ds. K. bezwaren tegen de zienswijze van Littooij. Hij dringt er op aan, dat de jonge menschen zich van het afleggen dier belijdenis ont houden zullen, totdat zij het geloof des har ten bezitten. Tot de Kerk als instituut mogen volgens hem slechts toetreden, degenen, die van zichzelf reeds overtuigd zijn, dat zij het geloof bezitten, dat zij bekeerd zijn. Naar aanleiding nu van deze op de belang rijkste punten geheel van Ds. L.'s standpunt afwijkende beschouwing schreef de Middel- burgsche predikant zijn „een beetje verweer", waarin hij de verhouding tusschen genade- verbond en kerk aan een ander onderzoek onderwerpt. Op welke wijze hij Ds. Kleinendorst be strijdt is reeds aanstonds duidelijk wanneer hij dit vijftal stellingen gaat ontwikkelen lo. Sinds den zondeval is er in betrek king tot de Kerk slechts van één ver bond n.l. dat der genade, sprake. 2o. Dit verbond is voor en in alle tijden één in wezen en slechts verschillend in be diening. 3o. Tot dit verbond behooren twee krin gen van menschen, een engere en een wijdere kring m.a.w. de onzichtbare en de zichtbare Kerk. 4o. De sacramenten zijn als teekenen en zegelen van het verbond aan den wijderen kring gegeven, moeten er dus aan bediend en ook door onderhouden worden. 5o. De ouders en de kerk moeten reeds dankbaar maar mogen niet voldaan zijn, wan neer de kinderen der gemeente een constien- tieuse, schriftuurlijke geloofsbelijdenis afleg gen. Alzoo omdat zij nog niet tot de on zichtbare kerk behooren, mag niemand hen tot onthouding er van aanmanen. Aan duidelijkheid laten die stellingen niets te wenschen over. Alleen doet de vraag zich voor, zijn ze juist, en in overeenstemming met Schrift en belijdenis. Daarover hoepn we in een volgend artikel uit de brochure zelf de argumenten te hoo- ren, waarbij we dan tevens gelegenheid kun nen hebben, die argumenten te wegen van zelf komen dan de vragen aan de orde die br. Wisse ons stelde. v. D. We hebben het Jaarboek onzer kerken nog eens even op nageslagen, om te zien wellre gemeenten het waren, die een Kerkblad durf den uitgeven op zoo kloek papier en van zoo grooten omvang. De Z.-Amerikaansche Geref. Kerken vindt ge te Buenos Aires een stad van meer dan twee millioen inwoners te Tres Arroyos en Cayetano met 35 duizend en die van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1