Belijdenis vragen.
Een onwaardige uiting.
DADERS DES WOORDS.
Agendum van de komende Synode.
Tot dankbaarheid genoopt
KERKNIEUWS.
tijd een arbeider geweest in den wijngaard
des Heeren.
De dienaren gaan heen, doch de Koning
blijft. De geloovigen verlaten ons, doch de
Heere begeeft ons nooit. Welk een rijke
vertroosting ligt daarin. Telkens ontvang ik
een bericht, dat deze of gene het tijdelijke
met het eeuwige heeft verwisseld en dit
stemt tot weemoed. Het getal onzer naast-
bestaanden en vrienden wordt steeds kleiner
en het herinnert ons, dat ook wij geen blij
vende plaats hier hebben, doch hoe zou het
er uitzien, indien we moesten treuren als zij,
die geen hoop hebben. Doch wij gelooven,
dat Hij voortgaat met al de Zijnen te ver
gaderen en dat Hij ook ons leiaen zal door
Zijn raad om ons daarna op te nemen in
Zijn heerlijkheid.
Terwijl wij gedenken willen, aan hen, die
ons voorgegaan zijn, willen wij elkander ver
troosten met het vooruitzicht, dat Hij allen
eens bijeen brengen zal, die op Hem ver
trouwen.
BOUMA.
I.
Het is niet zoo heel gemakkelijk om in
enkele korte artikelen een mogelijk afdoend
antwoord te geven op de belangrijke vragen
die onze trouwe lezer Job Wisse uit Bigge-
kerke i n het nummer van 4 Maart stelde.
Die oude broeder, uitmuntend op de hoogte
van wat Ds. Littooij1 in 1880 schreef, over
het verband tusschen Doop en Avondmaal,
heeft de door de Synode van Utrecht aan
genomen belijdenisvragen getoetst aan Lit-
tooij's beschouwingen en vindt niet de vol
komen harmonie, die hij in deze gewichtige
aangelegenheid voor zichzelf en voor velen
met hem zoo zeer noodig acht.
We kunnen dit verstaan. Tusschen 1880
en 1923, het jaar waarin de Utrechtsche Sy
node de vier vragen formuleerde, ligt bij
kans een halve eeuw van een onder Gods
zegen heerlijken opbloei van waarheden, die
veelszins uit het oog schenen verloren te
zijn geraakt. In die halve eeuw vallen de
Doleantie, de Vereeniging van '92 en de vele
Synodes. Br. Wisse gedenkt met mij aan
de Midde'iburgsche Synode van 1896
waarin de meeningsverschillen niet het minst
inzake de leer ook waar ze hoofdpunten
betrof wel tot openbaring maar niet al-
tijd tot een alle partijen bevredigende oplos
sing kwamen.
Dit is geen wonder. Gelijk in de Kerk het
diogma altijd ontstond uit den strijd die in
den boezem der Kerk gewekt werd door
de antithese van de leugen; altijd het re
sultaat was van den schok der meeningen,
zoo "heeft ook in de Kerken der Reformatie
van de vorige eeuw niet anders dan in den
weg van strijd en botsing de vaststelling kun
nen plaats vinden, van wat de zuivere leer
der Vaderen was op de vele punten, die
zich voordeden. Elke Reformatie brengt haar
strenge consequenties mee.
Als Dr. Kuyper ergens zegt, dat zijn werk
(en dit was evenzeer het werk van allen
die leiding gaven in de beweging van '34 en
'86) in hoofdzaak hierin bestona dat hij van
de geschriften der Gereformeerde Vaderen
uit de 16e eeuw het stof weer heeft afge
slagen, stelle men dien arbeid niet al te zeer
gelijk met wat een boekhandelaar doet bij
zijn jaarlijksche schoonmaak.
Daar was noodig onderzoek en vergelij
king en vernieuwde toetsing van het velerlei
gevondene aan het Woord.
En vooral waar het dan waarheden betrof,
waarover de meeningen van onze 16e eeuw-
sche Vaderen zelf nog al sterk uiteen liepen
hadden de voormannen, "die den stoot moes
ten geven tot een geheele verandering in
een denkwijze, die in ieder geval niet goed
was, wel eens de gebreken hunner deugd.
Ik bedoel dit, wie een drenkeling van een
wissen dood redt, slaat allicht zijn reddings-
haak wel eens zoo diep, dat behalve de jas,
ook de huid een scheur krijgt.
Het zou volkomen verklaarbaar zijn, dat
Ds. Littooij in zijn forsch verzet tegen de
ongezonde praktijk die er ten opzichte van
het Avondmaal in zijn dagen heerschte, ter
andere zijde soms wat te ver ware gegaan.
Intusscnen zal dit straks nog moeten blij
ken.
Doch Br. Wisse zal volkomen billijken dat
wij bij de beantwoording van zijn vragen
letten op de aanleiding die er voor Ds. Lit
tooij bestond, tot het schrijven van zijn boekje
Het Genade Verbond en de Kerk door br.
Wisse aangehaald met den ondertitel „Een
Beetje verweer."
We zullen dit in 't kort aangeven.
Nadat L. zijn boekje in 't licht had ge
geven, waarvan nu onlangs de door ons ver
zorgde derde druk verscheen, wekte dit niet
alleen levendige belangstelling in de Kerken
op Walcheren, maar in heel veel andere
Kerken werd het oorzaak van drukke discus
sie.
Niet allen waren van de zelfde gedachte
als De Bazuin, die haar recensie eindigde
met de woorden
„Wij zeggen er onzen waarden broe
der hartelijk dank voor, doordrongen als
we er van zijn dat deze beschouwing
metterdaad is volgens Gods Woord, de
eenig ware is dat onze Geref. vaderen
die hebben omhelsd en in hunne Belij
denis en Liturgische Schriften neerge
legd."
Ik moge hier in herinnering brengen wat
Dr. Kuyper schreef in De Heraut van 13
April 1879, waarin hij wel zeer toegaf de
juistheid van Ds. Littooii's stelling„Een
iegelijk, niet gecensureerd lid is verplicht,
buiten wettig excuus, ten Avondmaal te
gaan", en waarin hij op de „meest eervolle
wijze mentie wilde maken van wat de schrij
ver ons ten beste gaf", doch met L. van
meening verschilde, waar het de p r a k t ij k
van onze vaderen betrof. Dat de theorie
door Ds. L. juist weergegeven was, werd
door Dr. K. erkend
„Dat men het Avondmaal allen lid
maten ten plicht stelde, staat zoo vast,
dat men in de Synode van Leiden van
1592 zelfs menschen „van roe
kei o o z e n leven" die tot het doen
van belijdenis en het ondergaan van dén
Doop noode bewogen waren, ten
Avondmaal maande (gesp. v. D.)".
Doch Dr. Kuyper bestreed dat men in die
oude tijden met de censuur doortastte wan
neer men ten Avondmaal niet kwam. Uit
de verdere bespreking echter in dit Heraut
artikel bleek wel terdege dat „bij een kern-
gezonden kerkstaat" alles liep, gelijk Ds. L.
voorgehouden had dat het loopen moest.
Dr. Kuyper, toen nog in de Herv. Kerk,
9chreef
„Zoodra er toch een merkbare verach-
tering in den geestelijken welstand der
Kerk komt redeneert de één Lidmaten
moet de Kerk hebben, maar wijl men het
met de lidmaten niet zoo nauw kan ne
men, ient bij het Avondmaal een schif
ting gemaakt", terwijl de ander zeggen
zal „Schifting bij het Avondmaal mag
nietelk lidmaat moet ten Avondmaal
komen zie dus wel toe dat ge niet ieder
aanneemt."
In het eene geval krijgt ge veel lid
maten, doch weinig Avondmaalgangers
in het andere veel Avondmaalgangers en
weinig lidmaten".
Waarop door Littooij geantwoord werd
dat het niet verplicht worden om ten Avond
maal te komen, het lichtvaardig afnemen en
afleggen van belijdenis en dus het kerkbesef
in de hand werkte. De doop verplicht tot
het doen van belijdenis en het doen van be
lijdenis tot het gebruik des Avondmaals.
Terwijl Ds. J. H. Donner reeds vroeger ge
waarschuwd had bij verslapping in de toela
ting tot het doen van belijdenis de deur ge
opend werd voor de zoo uiterst gevaarlijke
onderscheiding van o n i n g e w ij d e n en
ingewijden in een zelfde Kerk des Heeren.
Wat echter het meest aanleiding gegeven
heeft tot de tweede brochure van Ds. L.
hier boven genoemd, was de aanval die Ds.
Kleinendorst met de publicatie van „Een an
dere zienswijze", op het standpunt van Lit
tooij ondernam.
(Wordt vervolgd.)
„Behoed de deuren van mijn mond" zingt
de dichter.
Ik denk dat Ds. Wisse ook aan dezen
psalm herinnerd zal wrorden, als. hij nog eens
bedaard naleest, wat ongetwijfeld onbedacht
zaam aan zijn lippen is ontglipt. De zaak is
deze.
Ds. Wisse zou op Urk preeken, en was
aangezocht een Tijdrede te houden den Za
terdagavond te voren.
Omdat naar Ds. W. zelf schrijft „bij een
Tijdrede in den regel heel wat hoorders ko
men van allerlei Kerk en richting", was het
ruime kerkgebouw van de Geref. Kerk aan
gevraagd.
De Geref. kerkeraad heeft daar afwijzend
op beschikt.
Zoo begrijpelijk als het is, dat de kerke
raad op dit verzoek niet inging, zoo ver
klaarbaar is het dat Ds. Wisse daar niet
erg over te spreken was.
Maar nu geeft deze Docent der Theol.
School te Apeldoorn zijne verstoordheid aldus
te kennen
„Het gaat er haast op lijken, dat de
„slang" die in Assen zich de „bezwe
ring" had moeten laten welgevallen, dat
zij haar staart echter nog roert in
Urk."
Dit is onwaardig Ds. Wisse weet beter
dan velen in den lande, over welke dingen
het liep op de Synode
Dat het er om ging de Belijdenis zuiver
te houden het Schriftgezag te handhaven
niets te vermogen tegen de Waarheid maar
voor de Waarheid.
Men kan het verstaanbaar vinden, dat ern
stige menschen „van allerlei Kerk en rich
ting" met Assen verschillen, omdat de Sy
node of te ver en of niet ver genoeg is ge
gaan.
Maar de diep ontroerende ernst van de
beslissingen van Assen staat zelfs voor vele
buitenstaanders vast.
Ds. Wisse heeft er zelf een brochure over
geschreven „De slang in het Para-
d ij s".
Hij schreef daarin op blz. 5
„Wie de gebeurtenis en wel zoo
als Genesis 3 ons haar beschrijft niet
aanvaardt, komt consequent doorgerede
neerd in geestelijke draaikolken terecht,
waarin hij hulpeloos sterft."
Krasser nog op blz. 3
„Wie daarentegen Genesis 3 als Gods
openbaring erkent, als de mededeeling
van werkelijk en alzóó gebeurde din
gen, voor hem rijst de leer van zonde,
als ook die van genade IN AL DEN
ERNST DER ONTROERENDE REALI
TEIT.
Dan staan Genesis 3 en Lukas 2 in
heerlijk werkelijksverband."
Zeer juist, Ds. Wisse Slang en kribbe.
Spot dan met Assen niet, wanneer nog
geen jaar later de Urkers U hun kerkgebouw
weigeren.
En gebruik niet tot een kwinkslag iets, dat
Assen in de ontroerende realiteit van den
zondeval en Bethlehem heeft gezien.
Dat staat ook geen Chr. Gereformeerde
aan. Ds. Wisse in de brochure is beter dan
Ds. Wisse na deze weigering op Urk.
We noteeren het als een onbedachtzaam
woord.
'Dat ons gegriefd heeft.
Dat, naar we vertrouwen, bij herwonnen
bedachtzaamheid ook Ds. Wisse zal grieven
en aan de bede herinneren zal Zet, Heer een
wacht voor mijne lippen
S. v. D.
De Synode, die dit jaar D.V. in Augustus
staat saam te komen in Groningen wacht
enorm veel werk.
Daar zal nog een en ander zijn af te doen
in verband met de buitengewone Synode van
Assen van 1926. De procedure van een paar
dienaren des Woords zal daar tot een be
slissing moeten worden geleid. Naar het ge
rucht gaat zullen daar nog onderscheiden pro
testen worden ingediend, wier behandeling
eenigen tijd vorderen zal.
Behalve die buitengewone werkzaamheden
zal daar moeten geschieden het gewone werk
van onze Generale Synodes, waaronder het
Zendingswerk een groote plaats inneemt. Al
die werkzaamheden konden op de Synode
van Assen niet worden afgedaan en bleven
wachten tot die van Groningen. En reeds
daardoor is er al heel wat werk.
En dan komt daar nog bij de erfenis van
de Synode in Leeuwarden en Utrecht, in de
zaken, die daar niet konden worden beslist
en nu neergelegd worden op de Synodale
tafel van Groningen.
Om te doen verstaan wat daar zoo al aan
vast zit, willen we nog eens herinneren
aan het lijstje dat we al publiceerden in de
Kerkbode van 18 September 1925 over de
rapporten, die naar Svnode-besluit moeten
worden uitgebracht. Dan moet genoemd wor
den
1. een nieuw concept over de verschillende
formulieren
2. een concept over den uitbouw der be
lijdenis, inzake de Goddelijke ingeving en
autoriteit der H. Schrift de leer der kerk
en het ambt der overheid
3. een nader rapport over het echtschei-
dingsvraagstuk aangaande de vraag of het
een christen geoorloofd is echtscheiding aan
te vragen op grond van kwaadwillige ver
lating
4. een proeve van bewerking van een
nieuw leerboek voor de catechesaties
5. een rapport, waarin de kwestie van
het zoogenaamde „vrije kerklied" in haar
vollen omvang principieel wordt onderzocht;
6. een rapport over het vrouwenkiesrecht,
over de vraag, of het toekennen van het
kiesrecht in de kerk van de vrouw naar Gods
Woord geoorloofd is, in verband met de
tijdsomstandigheden wenschelijk en aan den
geestelijken welstand der kerken bevorderlijk
is
7. eindelijk is nog te noemen, het rapport
over de krankencommissie.
Komt de Synode met al deze rapporten
wanneer zij n.l. gereed komen voor een
buitengewoon omvangrijken arbeid te staan,
dat werk wordt nog verzwaard omdat voor
afgaande gedachtenwisseling daarover in de
kerkelijke pers niet wel mogelijk zal zijn
zooals die gewenscht zou zijn.
Van al deze rapporten is alleen het laatste
klaar. Dat werd reeds ingediend op de Sy
node van Utrecht, en als bijlage XXIV en
XXIVa in de acta van die Synode opge
nomen het werd op die Synode ook reeds
in behandeling genomen, maar in de over
weging dat deze belangrijke kwestie, die
door een vraag van Leiden op de Synode
jgekomen was, in de kerken nog niet was
behandeld en daarom de tijd voor een uit
spraak nog niet was gekomen, werd be
sloten in die zaak nog geen beslissing te
nemen, maar die vraag en het daarover uit
gebracht rapport ter bestudeering aan de
kerken over te geven (art. 98 acta).
Van bespreking van dit rapport is nog niet
veel gebleken. Voorzoover wij konden na
gaan gaf alleen Dr. Kaajan in de Utrechtsche
Kerkbode een breede beschouwing daarover.
In elk geval hebben de kerken de gelegenheid
zich hierover uit te spreken. En wanneer zij
daarvan geen gebruik maken en geen be
zwaren tegen het rapport en zijn conclusies
inbrengen, kan de Synode daaruit de gevolg
trekking maken, dat zij deze zaak overeen
komstig dat rapport wel tot een beslissing
kan brengen. Die zaak is dan toch voor het
forum der kerken geweest.
Niet alzoo staat het met de andere zaken,
die zeker van niet minder gewicht zijn. Om
die belangrijkheid van die onderwerpen heeft
de Synode zelf bepaald, dat de rapporten
over den uitbouw der belijdenis en
de formulieren, zoo mogelijk één
jaar en minstens één jaar voor de
Synode zouden worden gepubliceerd. Het
rapport over de formulieren moest dus al
vanaf Augustus 1926 bekend zijn en dat
over den uitbouw der belijdenis toch zeker
wel vanaf het einde van dat jaar.
Geen dezer rapporten is echter nog ver
schenen.
Ook dat over het leerboek voor de cate-
chesatie hadden we reeds mogen verwachten.
De wenschelijkheid werd door de Synode
uitgesproken, dat dit althans een half jaar
vóór de Synode zou verschijnen, dus in dit
geval in Februari van dit jaar, en we hebben
reeds einde Maart.
En dan nog de rapporten over het echt-
scheidingsvraagstuk, het vrije kerklied, het
vrouwenkiesrecht in de kerk.
Nu willen we met dit op te merken, de
broeders, die met het uitbrengen dezer rap
porten belast werden, niet in staat van be
schuldiging stellen als zouden zij hun plicht
niet gedaan hebben. Integendeel. Daar zijn
heel veel omstandigheden aan te wijzen, die
tot hun verontschuldiging strekken. De Sy
node van Assen heeft velen van hen buiten
gewonen arbeid gebracht, die op veel van
hun tijd beslag legde.
Maar dat feit zelf, dat die rapporten nog
niet verschenen zijn, en dat zoo ze spoe
dig verschijnen er nu niet zoo heel veel
tijd overblijft om ze grondig te bestudeeren
en te bespreken, kan inet die verontschuldi
ging niet teniet gedaan worden.
En met dat feit zal moeten rekening ge
houden worden.
En naar het ons voorkomt dan niet
zóó, dat overhaast gewerkt wordt. Overhaas
ting is geen bewijs van kracht maar zwak
heid. Maar zóó, dat de behandeling van en
kele zaken nog weer wordt uitgesteld.
Enkele zaken zal deze Synode zeker wel
tot een beslissing kunnen brengen. Op classi
cal en provinciale vergaderingen, en in de
kerkelijke pers kan wel openbaar worden
welke dat ^ijn. En het lijkt ons gewenscht
niet verder te gaan. Beter geen beslissing
dan een overhaaste.
Dit opschrift is de titel van het Gedenk
boek, dat werd uitgegeven ter gelegenheid
van den 25-jarigen Zendingsarbeid op Soemba
vanwege de Gereformeerde Kerken in Gro
ningen, Drenthe en Overijsel, en verscheen
bij Kok te Kampen.
We willen op dit werk in deze rubriek de
aandacht vestigen, omdat het om velerlei re
denen de aandacht van ons Gereformeerde
volk verdient.
Allereerst al omdat het zooveel schoons
te zien geeft. Men vindt er in niet minder dan
58 illustraties, die alle bijzonder goed ge
slaagd, dus duidelijk zijn. Zoo krijgt men
de beeltenis van hen, die op Soemba gewerkt
hebben of nog arbeiden Ds. en Mevr. de
Bruijn—Landwehr, Ds. en Mevr. Colenbran
der—Boswijk, Ds. en Mevr. Wielenga—Tel-
der Ds. en Mevr. Lambooy—Verhoefde
Heer en Mevr. Van Dijk de Heer en Mevr.
Mobach van der Kouwe Ds. en Mevr.
Krijger en andere Europeeschc en inlandsche
Zendingsmenschen.
Maar ook van het landschap en van de
gebouwen in dienst der Zending, als kerken,
scholen, hospitaal.
Maar vooral is dit aantrekkelijke gedenk
boek van belang om wat het te lezen geeft.
Na een inleiding van d,e Commissie tot de
uitgave en een artikel van Oud-Minister Co-
lijn volgen een 29-tal interessante bijdragen
alle van de hand van bevoegden, die verhalen
van de voorgeschiedenis der Zending op
Soemba, van den pioniersarbeid van Ds. Wie
lenga, van de Opleidingsschool voor Inland
sche helpers, van het medische Zendings
werk. van allerlei bezwaren bij het werk
ondervonden maar ook van den zegen daarop
genoten.
De nooden van dat volk worden ons onder
het lezen wel zeer nabij gebracht, maar dan
ook het heerlijke, dat de Kerken dter drie
Noordelijke provincies reeds zooveel jaren
en met toenemende vrucht daar het evangelie
van Christus moesten bekend maken.
Lezing van dit mooie en leerzame ooek
verwakkert de Zendingsliefde.
Men koope het om het te lezen. Het is
niet duur. 176 bladzijden groot, is het te ver
krijgen voor f 0,95. En wie het wil hebben
in den keurigen band betaalt f 1,45. De porto
komt voor rekening van den besteller. Het
grootste deel van de groote oplage is reeds
geplaatst. Wie het bezitten wil, haaste zich
dus. Het adres is bij Kok te Kampen.
HEIJ.
TWEETAL TE
SurhuisterveenJ. H. Meuleman te Hoogersmilde,
S. J. Popma te Engwierum
UtrechtD. van Dijk te Groningen,
W. G. Harrenstein te Amsterdam
Hoorn: J. D. Boerkool te Velsen,
P. D. Kuiper, cand. te Kampen
MusselkanaalD. J. Velsink te Arum,
L. van Urk te Sexbierum.
BEROEPEN TE
Koog-Zaandijk cn Hoorn P. D. Kuiper, cand. te
Kampen
Hoek van HollandC. W. Keur te Heinkenszand
SleeuwijkR. van Reenen te Putten
Boskoop W. A. Wiersinga te Wormer
FranekerW. Seinen te Opperdoes
Veere P. v. Strien, cand. te Ter Neuzen
WommelsH. de Zwart te Twijzel
SurhuisterveenJ. H. Meuleman te Hoogersmilde
Dronrijp, Pacsens, Achlum, Kiel winde weer, Midwolda,
Oosler-Nykerk en BlokzijlS. Wouters, cand.
te Exmorra.
AANGENOMEN NAAR:
Haarlemmermeer (Oostzijde)B. A. Bos, cand. te
Uithuizen.
BEDANKT VOOR
WatergraafsmeerE. D. Kraan te Vlaardingen
Oud-Vossemeer A. Scheele te Kapelle-Biezelinge j
Zoutkamp, Houwerzijl, Sellingen, Baarland, Waard
huizen, Achlum en SchoonoordB. A. Bos,
cand. te Uithuizen.
Woensdagavond nam ds. H. Teerink te Amers
foort, die met ingaDg van 1 Apiil a.s. eervol emeri
taat heeft verkregen, afscheid van zijn gemeente
onder overgroote belangstelling.
Na eerst gememoreerd te hebben, dat hij thans
meer dan 30 jaren achtereen deze gemeente heeft
gediend, de eerste 18 jaren gescheiden van en de
laatste 12 jaren gelukkig vereenigd met de toenmalige
zustergemeente (A.) en dat met steeds klimmend ge
not, bepaalde spr. zijn aandachtig gehoor bij Hebr.
13 8, waaruit hij achtereenvolgens ontwikkeldede
rijke troost, de ernstige waarschuwing, de lieflijke ver
maning en de vaste hoop die dit heerlijke woord bevat.
Na des voormiddags tot zijn dienstwerk te zijn
ingeleid door ds. W. Steunenberg, van Heerenveen,
die Joh. 4 31—38 tot leidraad der bevestigingspre-
diking had gekozen, deed ds. F. H. van Loon, over
gekomen van Smilde, des avonds zijn intrede te
Haarlemmermeer-Sloterweg, ten grondslag leggende
aan zijn prediking bij deze gelegenheid Rom. 1 10:
„Want ik schaam mij des Evangelies van Christus
niet, want het is een kracht Gods tot zaligheid een
iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek".