Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 25 Maart 1927.
No. 12
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
WEGGELEID.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Gedenk uwen voorgangers.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J/ v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs!
Advertentieprijs!
per kwartaal by vooruitbetaling f 1,—.
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelby jaarabonnement van
minatene 500 egels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
firma LITTOOIJ ft 0LTH0FP, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Sparyaardatraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280.
Zij dan leidden Jezus van Kajafas
in het rechthuis.
Joh. 18 :22.
Als wij onzen gezegenden Zaligmaker de
„via dolorosa", den weg van smarten zien
bewandelen, mogen we God wel bidden dat
Hij ons oog opene voor het licht, dat uit zijn
Wobrd over dit lijden uitstraalt. Doen we
dit niet, vergeten we het of achten we het
niet noodig, dan gaan wij in het donker, dan
verstaan we dat lijden-zelf niet en nog veel
minder zijn beteekenis voor onze eigene per
sonen.
Het is volkomen waar, dat ook bij het
licht van Gods Woord niet alles verklaard
wordt. Het lijden van den Middelaar Gods en
der menschen blijft in zijn diepe wezen een
mysterie, een verborgenheid. Maar voor 't
geloof gaat er uit Gods Woord toch ont
dekkend en zaligmakend licht op. Met aan
bidding leeren wij daarbij belijden, dat het
daemonische machten, die het lijden over
Jezus brengen, maar dat de stoot daartoe
uitgaat van den Vader. Het is naar 't eeuwig
welbehagen dat de Christus zich zoo diep
vernederen moet, om voor zijn volk de ge
nade der schuldvergiffenis en des eeuwigen
levens te verwerven met volkomene hand
having van het heilig recht des Heeren.
Want ook en juist bij de verlossing van Gods
volk gaat het naar het geweldige woord bij
Jesaia De Heere der heirscharen zal ver
hoogd worden door het recht en God, de
heilige, zal geheiligd worden door gerech
tigheid.
Zoo bezien wordt het lijden van Jezus
voor den Christen een openbaring, die een
drievoudige schittering van heerlijkheid uit
schiet. Van liefde, die met geen naam te
noemen is, want zij gaat alle kennis van
menschen en Engelen te boven. Van gerech
tigheid, die door strenge rechtsgedingen de
eere Gods tegenover de zonde handhaaft, al
moet Gods eigen lieve Zoon er voor gestraft
worden. Van zaligheid, groot en volmaakt,
zoodat we, naar boven opbHkkende, met be
zieling jubelen Die God is onze zaligheid
die God is ons een God van volkomene zalig
heid, en bij den Heere, den Heere, zijn uit
komsten tegen den dood
Zoo verstaan wij, dat onze Heere Jezus
Christus, nadat Hij door zijn eigen volk ter
dood veroordeeld was, ook aan den wereld
lijken rechter Pontius Pilatus moest overge
leverd om van hem rechterlijk onderzocht
en tot den dood veroordeeld te worden. In
dien weg van rechterlijke veroordeeling werd
Gods liefde geopenbaard, Gods recht gehei
ligd, Gods volk bevrijd.
In het paleis van Kajafas was het oordeel
van het daar vergaderde Sanhedrin eenstem
mig. Tandenknersend schreeuwden allen op
de belijdenis van Jezus dat Hij de Christus,
de Zoon des levenden Gods was Hij is des
doods schuldig. Als de Joden nu het recht
gehad hadden om een uitgesproken dood
vonnis ten uitvoer te brengen, zoude Jezus
niet lang meer onder de levenden geweest
zijn. Maar dat recht misten ze, de Romeinen
hadden het hun ontnomen. En daarom kon
het nu niet anders of zij moesten met hun
slachtoffer naar het rechthuis van Pilatus,
den Romeinschen Stadhouder.
Het rechthuis, van den ideëelen kant be
zien, i s ten allen tijde een wijkplaats geweest
voor de waarheid en het recht. Een heilige
instelling, waaraan iets van de eere en de
tegenwoordigheid Gods kleeft. Er zitten „go
den" in het rechthuis, en God is in het mid
den van hen, zegt de Schrift.
Met name waren het de Romeinen bij wie
het rechthuis een huis des rechts was. Zij
hadden van God het charisma, de gave van
het recht ontvangen. Door zijne gemeene
gratie had God hun gegeven het voelen voor,
de kennis van en de liefde tot het recht.
Naar het Romeinsch rechthuis dan, waar
in Pontius Pilatus de rechtspraak voerde,
leidden de Joden den Heere Jezus. Zelf gin*
gen zij daar niet in. Zij mochten eens veront
reinigd worden Dan was hun immers het
voorrecht ontzegd van te kunnen eten des
Heeren Pascha Daarom blijven zij zelf eer
biedig en schroomvallig buiten, maar zij
stooten den Heere Jezus naar binnen.
De schijnheiligen Wel naar waarheid had
Jezus vroeger van hen gezegd Gij zijt den
witgepleisterden graven gelijk, die van buiten
wel schoon schijnen, maar van binnen zijn
ze vol doodsbeenderen en alle onreinigheid.
Alzoo schijnt gij den menschen wel van
buiten rechtvaardig, maar van binnen zijt
gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid. Ze
bleven in den vorm, voor geen prijs wilden
zij in aanraking komen met heidensche on
reinheid. En ondertusschen waren zij blind
voor de ware heiliging der zonde, die in
Christus is. Zij hielden zich zeiven voor
Gods volk, maar den Zoon Gods in men-
schelijk vleesch onder hen geopenbaard sne
den zij af van de gemeente des Heeren als
een onreine, een godslasteraar, die des doods
schuldig was.
O, als God de blinde oogen niet opent,
kan een "friensch nog meenen godsdienstig
en vroom te zijn, terwijl hij door zijn zonden
bij God toorn vergadert als een schat. Door
grond me, o God en ken mijn hartAn
ders volgen we de leidslieden van Israël, die
den Gezalfde des Heeren in het rechthuis
leidden om gedood te worden, en daarbij
meenden Gode een dienst te doen
Zij dan leidden Jezus van Kajafas in het
rechthuis.
En |d aar staat Hij dan, Hij, de groote God
en Zaligmaker van zijn volk, in het huis,
waarin waarheid en recht een wijkplaats vin
den. Maar Hij, wien de Schrift noemt hei
lig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van
de zondaren, zal in dit rechthuis geen recht
vinden. Hij weet, dat Hem hier het vonnis
des doods wacht.
Zeker, Pilatus wil in den beginne van zulk
een vonnis niets weten. Hij wist, hij begreep,
hij voelde dat Jezus onschuldig was aan alles
wat Hem ten laste gelegd werd, dat dé
Joden Hem alleen uit nijdigheid naar zijn
rechterstoel gebracht hadden, dat het zijn
taak, zijn roeping, zijn plicht was Jezus on
schuldig te verklaren, vrij te spreken en los
te laten.
Maar Pilatus weet niet, dat deze Jezus
de groote Borg van 's Heeren volk is, de
drager van al hun zonden, dat Hij moet
boeten voor de zonde van het gansche men-
schelijke geslacht. Zoo was Gods raad en
die raad zal bestaan.
Zie, Pilatus wordt door de Joden in de
engte gedreven. Hij wascht zijn handen
schoon en bevlekt zijn geweten. Hij zoekt
zijn eigen eer en positie te redden en geeft
Jezus over uit gunst aan de Joden. Hij
spreekt het vonnis uit in naam1 van wet en
recht, en vertrapt het recht daarbij in het
slijk. Hij vervult, vrijwillig en ongedwongen,
Gods raad en geeft stof aan de gemeente
der eeuwen om te juichen in Gods heil,
waarin voor haar verlossing is. Waarom heeft
hij onder den rechter Pontius Pilatus gele
den De gemeente jubelt Opdat Hij, on
schuldig onder den wereldlijken rechter ver
oordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge
oordeel Gods, dat over ons gaan zonde, be
vrijdde
Jezus in het rechthuis. Door de Joden er
gebracht en door den heiden er veroordeeld.
Als wij nu maar verstaan mogen, dat wij
van nature aan deze beiden gelijk zijn. Ook
van ons staat dat nederwerpende woord ge
schreven Het bedenken des vleesches is
vijandschap tegen God, want het onderwerpt
zich der wet Gods niet, want het kan ook
niet.
Genade en genade alleen kan ons hieraan
ontdekken en hiervan genezen. En dan, maar
dan ook alleen zien wij het eeuwig wonder
dat God in Christus voor de wereld en ook
voor ons gewrocht heeft, het wonder
der ontferming om goddeloozen als wij zijn
door Christus te behouden en Jn geloof van
Hem te roemen Heere, gij hebt ons verlost;
gij zijt de Heere, onze gerechtigheid
VAN DER VEEN.
Zou 't waar zijn, dat sommigen weinig aan
den dood denken? Vaak wordt 't beweerd. Wij
willen het ook niet tegen spreken. Maar
dan ligt het toch niet daaraan, dat we er
piet aan herinnerd worden. Voortdurend gaan
de .rouwklagers in de straten om en bren
gen de boodschap hij of zij is heengegaan;
Voortdurend worden er nieuwe graven ge
dolven. Nu wil ik graag gelooven, dat niet
ieder daarop nauwkeurig let, maar soms komt
de dood zoo dicht in onze nabijheid, dat
we wel genoodzaakt zijn er meer of minder
i(ekening mee te houden.
De Kerkbode heeft reeds lang de gewoonte
gehad om er de aandacht op te vestigen, wan
neer een predikant den weg van alle vleesch
ging, die hetzij langer of korter in ons gewest
had gearbeid. Onwillekeurig kwam ons dit
voor den geest, toen ik las, dat de emeritus-
dominé Schock overleden was en ik zei tegen
me zelf hoewel het reeds vele jaren gele
den is, dat hij zijn eerste gemeente Nieuw-
dorp verliet, toch moogt ge wel met een
enkel woord hem gedenken, temeer omdat
hij voor velen in dezen tijd in Zeeland een
geheel onbekende is.
Het gebeurde in vroegeren tijd nog wel
eens, dat er te Kampen kwamen mannen,
die eenigen tijd in de Hervormde Kerk hulp
diensten hadden verricht, maar die op den
duur zich niet vereenigen konden met den
toestand in dat genootschap en overgingen
tot de toenmalige Chr. Geref. Kerk. Zoo
waren er ongeveer in de jaren 1880 Dee,
Remein en ook Schock. De laatste ontving
het beroep naar Nieuwdorp en meende het
te moeten opvolgen. Het was een heelc stap.
Hij gevoelde, dat zijn opleiding gebrekkig was
en had lust tot studie. Met ijver legde hij
zich ook toe op meerdere kennis en nam
vooral nauwkeurig kennis van wat dr. Kuy-
per in 't licht had gegeven. Weinig zag men
hem in de gemeente, hij zat veel op zijn stu
deerkamer. Hij leed reeds destijds aan doof
heid, wat ook een beletsel was voor gezel-
ligen omgang en zoo bleef hij op een af
stand en kon men van hem zeggen, dat hij
daar als vreemdeling verkeerde. Vergoeden
kon hij dit ook niet door zijn prediking, welke
wel degelijk, maar weinig pakkend was. De
gemeente gevoelde den grooten afstand, wel
ke er tusschen hem en zijn voorganger was,
die haar zoovele jaren met zooveel tact had
geleid. Overigens was hij een ernstig man,
die met grooten ijver er naar stond om de
gemeente te versterken in haar geloof en oie
in zijn wandel haar een voorbeeld gaf. Dat
hij later te Amerongen langen tijd met zegen
heeft kunnen arbeiden, moet mede toege
schreven worden aan zijn vroeger verblijf
onder de Zeeuwen, die hem hebben doen
verstaan, dat zijn preeken soms wel een
•weinig te veel riekten naar de lamp. Hij
was een waardig dienaar van Jezus Christus
en op de broeders der Classis maakte hij een
gunstigen indruk. Op hoogen leeftijd is hij
ingegaan tot de rust, welke er overblijft voor
al het volk Gods.
Ook wil ik gedenken aan ds. Geerling, die
zoo plotseling te Zalt-Bommel overleden is.
Hij heeft eenige jaren te Brouwershaven het
Woord en de Sacramenten bediend. Van hem
heeft indertijd zijn bevestiger, ds. Eerdmans,
gezegd, die ook in Zeeland eenigen tijd heeft
verkeerd, dat hij zijn ouders nooit eenig ver
driet heeft gedaan en dit zal wel juist zijn
geweest. Veel menschen, die zoo vriendelijk
en welwillend waren, heb ik niet gekend.
Hij was steeds goed gestemd en men moest
van hem houden. Heel graag diende hij de
gemeente en zocht steeds het goede voor
haar. Van kindsbeen af heeft hij de waar
heid gekend en lief gehad. Op zijn vorming
hebben zijn ouders een grooten invloed uit
geoefend en de lust om den Heere te dienen
was vroeg in zijn hart. Door zijn minzamen
omgang won hij het hart van elke gemeente,
in wier midden hij werkte. Hij was een Is
raëliet, in wien geen bedrog was. De tijd was
gekomen, waarop hij ontslagen zou worden
van zijn ambtelijken arbeid, doch eer het uur
sloeg, nam God hem weg. Hij had dien laat
ste» dag van zijn leven nog tweemaal met
opgewektheid gepreekt. In zijn huiselijk le
ven heeft hij veel moeite gekend, maar hij
bleef onder eiken druk zijn vertrouwen stellen
op Hem, die een Toevlucht in alle tijden is.
Nog een woord over ds. Bruinsma, die in
Scharendijke heeft gestaan. Van hem heeft
men wel eens schertsend gezegd, dat hij
slechts één fout had, n.l. dat hij voor een
beroep niet bedanken kon. Verschillende ge
meenten heeft hij dan ook gediend. Doch dit
daargelaten, ds. Bruinsma heeft zijn plaats
met eere ingenomen. Ofschoon ik niet zeg
gen kan, dat hij een redenaar was, toch had
hij uitnemende gaven voor de prediking. Wie
de meeste waarde van de voordracht kent,
zal op dit oordeel kunnen afdingen, maar
die gesteld is op een goede verklaring en
een practische toepassing, gevoelde zien bij
hem thuis. Hij gaf voor verstand en hart een
gezonde voeding. Daarbij had hij iets in zijn
stem, dat aangreep. Men kwam onder den
indruk van zijn woorden. Er zat helderheid
en warmte in. Reeds als pas beginnend pre
dikant maakte hij indruk en ontroerde hij.
Vooral in zijn catechismus prediking was
hij in zijn kracht. Met gloed kon hij wijzen
op den grooten ernst van het leven en met
een bewogen hart prees hij den Christus in
al Zijn volheid aan. Hij boezemde vertrouwen
iri en men gat 'zich gemakkelijk aan zijn lei
ding over, want men bespeurde, dat hij een
goed leidsman was. De Schriftuurlijke waar
heid aanvaardde hij met heel zijn hart en
aan haar wist hij de zuivere toonen te ont
lokken, welke voor het geoefend oor zoo
aangenaam waren. Het woord „Troost, troost
Mijn volk, zal ulieder God zeggen, was hem
diep in de ziel gezonken. Hij heeft gestaan
in Friesland, in Overijsel, in Zuid-Holland en
in Zeeland, maar hij paste in elke Gerefor
meerde omgeving. Of de gemeente, welke
hij diende meer voorwerpelijk of onderwer-
pelijk was, deed er niet toe, hij kon er zijn
en vond waardeering. Allen waren overtuigd,
dat hij niets anders bracht dan Jezus Chris
tus en die gekruisigd. Hij wees steeds den
vasten grond aan, waarop ieder moet bou
wen, en hij wist de wankelmoedigen te be
wegen om alleen den eenigen Zaligmaker te
zien. Of hij zich daarvan helder bewust was,
betwijfelen wij, want hij vergiste zich nog
weieens in de meening, welke anderen over
hem en zijn werk hadden. Dit lag naar ik
oordeel aan de geringe schatting over zich
zelf.
Eindelijk kom ik tot ds. de Bruin, die lan
gen tijd gearbeid heeft te Oud-Vosmeer. Deze
broeder heeft onderscheiden gemeenten ge
diend. Hij was een Fries van afkomst, maar
hij was heelemaal niet hoekig, gelijk velen
uit dit volk anders wel kunnen zijn. Hij is
ook nog eenigen tijd in Amerika predikant
geweest. Of het hem daar bevallen is, weet
ik niet. Maar hij kwam betrekkelijk spoedig
naar ons vaderland terug en heeft er zijn
overige levensjaren gesleten. Hij was op het
eiland Tholen de rechte man op de rechte
plaats, en hij heeft er dan ook met zegen
gewerkt. De prediking zoo werd ons op het
college van homeletiek voorgehouden moet
ook zalvend zijn. Dit is een voorname eigen
schap. Maar de eene prediker heeft er meer
aanleg toe dan een ander. Hoewel ik dezen
broeder nooit heb hooren preeken, maar wel
heb ik hem meermalen op een vergadering
hooren spreken en dan heb ik altijd gedacht,
dat hij deze gave in groote mate bezat. Zijn
volle stem droeg ook het hare daartoe bij.
Hij was een echte gemoedsman, die zeer
voor indrukken vatbaar was. Ofschoon ik
geloof, dat hij een helder oordeel had, en veel
menschenkennis, toch was hij heelemaal geen
koel verstandsman, die groote waarde toe
kende aan heel nauwkeurige ontleding van
de gedachten. Hij hield meer van impulsies
dan van begrippen. Nooit heeft hij gevaar
geloopen om zich in splinterige kwesties te
verliezen. Van spitsvondige redeneering was
hij een vijand, maar hij neeft menigmaal op
Classis- en particuliere Synode een goed
woord gesproken. Hij had iets eigens en
zulke menschen winnen altijd ook een eigen
plaats in anderer hart. Een hoogen leeftijd
heeft hij mogen bereiken en hij is langen