Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
41e Jaargang.
Vrijdag 18 Maart 1927.
No. 11.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J.]v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
BAD HIJ TE ERNSTIGER.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Een groot geloof.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Abonnementsprijs:
Advertentieprijs:
per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummere 8 oent.
15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 egels belangrjjke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot ^Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spar\jaard8traat, Middelburg.
TELEPOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
En in zwaren strijd zijnde, bad Hij
te ernstiger.
Luk. 22:44.
Gethsemane spreekt van het bange en
ontzettende lijden, dat de Middelaar Gods
en der menschen voor zijn volk gesmaakt
heeft. Voor hen, de van eeuwigheid verko
renen, de Hem van den Vader gegeven en,
ging Jezus in den donkeren hof, waar anders
uit olijven de kostelijke olie geperst werd,
maar waar Hij nu zelf als een olijf zou ge
perst worden, opdat Hij voor zijn volk een
eeuwige vreugdeolie bereiden zou.
Dat geperst worden in Gethsemane is voor
Hem een lijden geweest, waarvan wij de
diepte niet kunnen peilen, een strijd, welks
zwaarte wij niet kunnen schatten of afmeten.
Met ons dienken kunnen wij dat lijden niet
benaderen en bij alles, wat er ook maar aan
lijden over een mensch komen kan, is er
zelfs niets dat ook maar op verwantschap
wijzen zou. Hemel en aarde hebben samenge
werkt om het Lam Gods te bfestoken. De
Rechter van boven en de vorst der duisternis
uit de diepte hebben zich geworpen op den
Christus. Zijn heilige ziel was het brandpunt
van het toornen Gods en de verzoeking van
Satan, van cnnzegbaar wee en smart en lij
den. Als een angstgeschrei klonk het op
naar den hemel mijne ziel is geheel be
droefd tot den dood toe Hij was gezonken
in grondeloozen modder, waar men niet staan
kan, Hij was gekomen in de diepten der wa
teren en de vloed overstroomde Hem. Al
Gods baren en al Gods golven gingen over
zijn schuldeloos hoofd.
Wat bij dit alles nu zoo merkwaardig is,
is dit dat Jezus tegenover zijne discipelen van
dit onuitsprekelijke lijden als van een bidden
sprak. Toen Hij zich van hen afzonderde
om alleen de donkerte van den hof in te gaan,
zeide Hij tot hen Zit hier neder, totdat Ik
zal gebeden hebben. Hij noemde zijn lijden
een gebed, en dat Hij waarlijk Gethsemane
met zijn bidden vervuld heeft, blijkt wel dui
delijk uit wat Lukas schrijftEn in zwaren
strijd zijnde, bad Hij te ernstiger.
Het gebed Heeft altijd ejen groote plaats
in Jezus' leven gehad. Altoos zocht Hij de
gemeenschap met Zijnen Vader. Het was
zijne spijze om den wil te doen dergenen,
die Hem gezonden had, maar om dit te kun
nen, sterkte Hij zich steeds in het gebed. Hoe
dikwijls lezen wij in de Evangeliën niet, dat Je
zus bad, ja, dat Hij soms geheele nachten
doorbracht in het gebed.
En kan het ons dan wel verwonderen, dat
de Christus zich afzonderde tot het gebed,
nu het lijden in meer engeren zin over Hem
komen zou, nu Hij Gethsemane inging Het
allerzwaarste zou nu over Hem komen. Hem
zou een drinkbeker te drinken gegeven wor
den, zooals nog nooit een menschenkind ge
dronken had, zjooals alleen de verdoemden
in de hel dien zullen drinken, zij het dan ook
nog maar voor hunne eigene zonden en t^iet
voor de zonde van het gansche menschelijke
geslacht.
Een drinkbeker met den ongemengden wijn
van den toorn en den vloek Gods tegen de
zonde.
Dien ontzettendcn drinkbeker Gods zette
Jezus in Gethsemane aan zijne lippen en Hij
huiverde toen Hij dien drinken zou. O, wij
weten het wel, de Heere had geen onwillig
heid in zichzelven te overwinnen. Er was
geen zondige neiging in zijn ziel om aan het
gehoorzamen des Vaders zich te onttrekken.
Hij was den broederen wel in alles gelijk,
doch zonder zonde. Maar in dat „in alles
aan ons gelijk zijn" hebt ge toch een sleu
tel, om u iets te verklaren. Hij was waarlijk
mensch als wij, Hij was onze nnare mensche
lijke natuur deelachtig. Hij had een ziel en
lichaam zooals ook wij. En het was die zui
vere, onzondige, heilige menschelijke natuur
in Christus, die huiverde, die terughuiverde
voor het drinken van dien beker aller bekers.
Zijn ziel ontroerde, Hij werd verbaasd en
beangst toen Hij zich als het offerlam den
Vader wijden ging. Hij was in strijd, in zwa
rén strijd en de doodelijke zielsbenauwing
dreef Hem het angstzweet uit de huidporiën,
angstzweet met bloed vermengd, van zijn
lichaam op de aarde afdruppende.
O, hoe schrikkelijk is aan den Borg de
zondeschuld bezocht Wat groot en voor
ons onvoorstelbaar offer heeft de Christus
voor zijn volk moeten brengen Wat zijn wij
duur gekocht
Want Christus heeft den drinkbeker ge
dronken, sterkte zoekend in het gebed. In
zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger.
Hij zocht den Vader en de gemeenschap met
den Vader.
De wijze van zijn bidden, wat het uitwen
dige aangaat, was nu anders dan voorheen'.
Voorheen stond Hij en hief met majesteit zijn
aangezicht naar den hemel op, of ook Hij
knielde vol eerbied voor Zijnen Vader in de
hemelen. Maar nu, in zwaren strijd zijnde,
was dat alnders. Hij wierp zich aiieder ter
aarde en Hij lag met zijn aangezicht in het
stof, een worm en geen man. Driemaal
bad Hij in die houding dier verbrijzeling en
steeds ernstiger werd zijn bidden. Het werd
een strijden, het werd een worstelen, het
ging er om te zijn of niet te zijn. Hij moest
zich zelf ten offer brengen, 't ging om de
overgave, om de kruisiging, van zijn men-
schelijken wil. Er wilde een „neen" opkomen,
maar Hij onderdrukte het en een heilig „ja"
had de overhand. Het klonk steeds krachtiger
en beslister Niet gelijk Ik wil, maar gelijk
Gij wilt, Vader Jezus wilde, wat de Vader
wilde, zijn liefde kwam tot haar hoogste span
kracht. Maar intfet zonder den Vader, doch
in gemeenschap met den Vader. Hij sterkte
zich in gebed tot den Vader en de Vader
sterkte den Zoon, zijnen geliefde, in wien
al zijn welbehagen is. En zoo is zijn bidden
niet maar strijden en worstelen geweest, maar
is het ook overwinnen geworden. In zwaren
strijd zijnde, heeft Hij overwonnen door het
gebed. Hij staat op uit het stof, maar als
overwinnaar. Hij ziet het kruis en met dat
kruis gaan de banden des doods en de ang
sten der hel aan zijn zielsoog voorbij. Maar
Hij aanvaardt het alles en als een Godver-
heerlijkend lied zingt het zonder ophouden
in zijn ziel Zie, Ik kom, o mijn God, om
Uwen wil te doen
Dat bidden van Jezus, dat kracht vond in
het gebed om gehoorzaam te zijn en het
groote offer den Vader te brengen, is het
fundament van al ons bidden. Zijn bidden
heeft ons heil bereid, ook ditdat nu de
troon der genade voor ons open staat en wij
spreken, bidden mogen tot een verzoenden
God en Vader.
Maak van dien troon der genade veel ge
bruik. Altoos, maar inzonderheid als ervoor
u strijd en lijden is. Volg de kinderen der
wereld en de geveinsden niet na, die bij het
lijden klagen, den zondenood wel opmerken
de maar voor de zondeschuld het oog slui
tende. Volg gij uw Heiland, van wien ge
leest En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te
ernstiger. Bij den Heere zijn altijd uitkom
sten. Dat hebben de vromen der eeuwen al
tijd ervaren. Maar die vromen zijn ook al
tijd bidders geweest.
En wat voorrecht Jezus moest alléén bid
den, bidden dat Hij gewillig bleef om het
lijden en de straf der zonde ten volle te dra
gen. Gij moogt bidden mèt Jezus, in zijne
gemeenschap en op grond hiervan, dat Hij
in alles voor u betaald heeft. Ga dan veel
door Hem tot God. Houd u vast aan God,
als ziende den Onzienlijke. Laat God in da
gen van strijd en lijden door Christus uw
God en Vader zijn.
Hij hoort altoos het gebed zijner kinderen.
Hij geeft hun altijd op het gebed met kracht
versterkt te worden naar den inwendigen
mensch.
Uw bidden is stamelen, zonder eenige ver
dienste.
Maar Christus' bidden is overwinnen, het
behalen van de zegepraal. In Gethsemane
voor zich zeiven. En bij den troon der ge
nade voor u.
VAN DER VEEN.
Sedert de Reformatie der zestiende eeuw
heeft het geloof weer een ruime en aanzien
lijke plaats gekregen in het leven van de
Christelijke Kerk. Dit behoeft niemand te
bevreemden, die overtuigd is, dat het op
het geloof aankomt. Nog helderder kwam
de waarde daarvan aan het licht, sinds men
krachtige pogingen aangewend heeft, om het
bewustzijn op dit punt te verdonkeren. Op
allerlei wijze heeft men ons trachten over
te halen tot de voorstelling, alsof het er wei
nig toe doet, wat iemand gelooft. Men moet
niet vragen naar iemands geloof, maar naar
wat hij is. Onder de protestanten lieten velen
zich hierdoor bekoren en zeiden Dit is
eigenlijk ook zoo. Wij zien in, dat het een
verouderd standpunt is om den nadruk te
leggen op de vraag, of wij gelooven. Daar
over behooren we ons niet te bekommeren.
Het komt er alleen op aan, hoe we leven.
De overwinning, welke de vijand behaald
heeft, is zoo enorm groot, dat we er ons
nauwelijks een voorstelling van vormen kun
nen. Het scheen zelfs wel, dat er spoedig
een tijd zou aanbreken, waarin niemand meer
voor het geloof een lans zou breken.
Hoe is dit te verklaren. Het geloof was
bij zeer velen inderdaad geen wezenlijk?,
kracht. Het bleek, dat men een opvatting
voor geloof aanzag. Er was dan ook geen
wederstand, zoodra de aanval met kracht ge
daan werd. Gelijk men eertijds onder de
Roomschen nog wel sprak van geloof, 'twelk
hoofdzakelijk bestond in een toestemming van
wat de kerk leerde, maar in den grond der
zaak had het weinig te beteekenen het
kwam trouwens alles op de werken aan
zoo was het nu onder de protestanten, bij
wie het geloof niets anders was dan een
traditie, waaraan men vasthield. Begrijpelijk
is het, dat de menschen er licht toe kwamen
om zulk een dorre krachtelooze overlevering
los te laten. Men had er niets aan. Het gaf
geen steunsel in 't leven en geen troost in
het sterven. Men kon er o zoo gemakkelijk
buiten. Het hinderde niet veel, dat men het
bewaarde, doch nu het uit den tijd was en
het niet meer gekleed stond, kon men het
al heel gemakkelijk missen. Dat niet allen
dien weg opgingen, lag er aan, dat het voor
hen nog iets meer was dan een bloot gedach
ten-weefsel.
Toen de afval zoo groot bleek te zijn, was
het gevolg, dat zij, die in het geloof het
eenig middel ter zaligheid zagen, zich ern
stiger met het geloof bezig hielden. Zij wer
den genoodzaakt om een ernstig onderzoek in
te stellen naar het wezen en den aard des
geloofs. Zoo kwam er uit het kwade het goede
voort en wij kunnen wel zeggen, dat deze
werkzaamheid vrucht voortgebracht heeft.
Doch als men acht geeft op veler uitlating
dan ontstaat de vrees, of wij tegenwoordig
ook geen gevaar loopen tot veruitwendiging
te vervallen. Meermalen gingen reeds waar
schuwende stemmen op tegen dit kwaad en
wij zullen allerminst beweren, dat er geen
grond voor bestaat. Het ontbreekt Gode zij
dank niet aan goede voorlichting en ook het
onderwijs over het geloof wordt met groote
nauwkeurigheid gegeven. Wij willen dit met
erkentelijkheid vermelden. Doch de vraag,
welke weieens bij ons opkomt, is deze, of ve
len dit nu ook in zich opgenomen en ver
werkt hebben. Hierop zouden we geen be
vestigend antwoord durven geven. Wel we
ten wij, dat er velen zijn, die met bezwaren
hebben te kampen wat op zich zelf niet
kwaad is doch wij meenen, dat deze over
't algemeen meer aan den omtrek liggen, dan
den kern der zaak raken.
Dat het geloof op zijn weg hindernissen
ontmoet, spreekt van zelf. De apostel zegt
Want de wapenen van onzen krijg zijn niet
vleeschelijk, maar krachtig door God tot
nederwerping der sterkten, dewijl wij de
overleggingen ter neder werpen en alle hoog
te, welke zich verheft tegen de kennis Gods
in alle gedachten gevangen leiden tot de ge
hoorzaamheid van Christus. Hieruit is het
duidelijk, dat er in den menschen sterkten
ja groote sterkten opgericht staan, welke een
beletsel zijn voor het geloof om met zijn
licht door te dringen in onze donkerheid.
De natuurlijke overdenkingen van onze rede
zijn hoogten, welke zich plaatsen tusschen
ons en de kennis van onzen God. Het ver
stand is een kostelijke gave, welke de mensch
ontvangen heeft en hem onderscheidt van
het dier, doch wij moeten niet vergeten, dat
de zonde in elk vermogen onzer ziel en dus
ook in onze rede is binnengedrongen, en
dat zij haar beheerscht. De natuurlijke mensch
verstaat niet de dingen Gods, hij kan ze niet
verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden
moeten worden en daartoe ontbreekt hem het
vermogen. Deze natuurlijke overdenkingen
zijn kloeke en dappere krijgers, welke de
sterkte in ons bewaken en tegen eiken aan
val verdedigen. Opgeven doen zij het niet,
tenzij een sterkere komt en ze gevangen
neemt tot de gehoorzaamheid des geloofs.
De rede zonder waarachtige vernieuwing zal
zich dan ook steeds verzetten tegen de waar
heid des evangelies. Hare overleggingen drui-
schen tegen de waarheid in en het naloet er
derhalve toe komen, dat zij nedergeworpen
worden. Een andere weg is er niet. Hoe ge
leerder iemand is, hoe knapper, hoe moei
lijker het voor hem is om als een kindekete
worden en zich gewillig te begeven naar
de school van Christus. Wie zich overgeeft
aan de leiding van zijn bedorven rede, aan
zijn onverlicht verstand, zal zijn trotschenek
onmogelijk kunnen buigen voor den Christus.
Onkunde is geenszins gelijk men wel eens
beweerd heeft de moeder der godsvrucht,
want niet ten onrechte verklaart Gods Woord
Mijn volk gaat verloren, omdat het geen ken
nis heeft, doch ook in het hart van den meest
wetenschappelijken is geen plaats voor het
evangelie, tenzij de Christus neerwerpt eke
hoogte, welke zich verheft tegen de kennis
Gods en de overleggingen gevangen leidt
tot de gehoorzaamheid aan den verhoogden
Koning.
Wanneer het geloof nu niet anders ware
dan een opvatting, wat zou het baten In
zulk een geval zoude de tegenstand in de ziel
blijven. Met een loutere beschouwing werpt
men geen sterkten omver. Gelijk de Israë
lieten niet door het omtrekken rondom Je
richo, noch door hun bazuinen de muren
der stad omgeworpen hebben, zoo zullen wij
door een verstandelijke werkzaamheid geens
zins de hoogten, welke zich verheffen tegen
de kennis Gods tot een vlak veld maken.
Door het geloof zijn de muren van Jericho
gevallen en zoo kunnen ook alleen de ge
dachten gevangen genomen door een we
zenlijke kracht. Het geloof is niet een won
derboom, welke in één nacht volgroeid is,
neen, het is een edele plant, welke zich lang
zaam ontwikkelt. Als op eenmaal uit het
hart alles uitgeroeid werd, wat zich tegen
het geloof verzet, dan zou het zich bij allen
geregeld ontplooien, doch dit is niet zoo.
Er blijft nog veel achter, dat de doorwerking
ervan belemmert en tegenhoudt. We zien
dan ook, dat er onder de geloovigen zijn,
die slechts een zwak, een klein en kwijnend
geloof hebben. Vergelijk eens de noodkreet
der discipelen gedurende den storm met het
gedrag der Kananeesche vrouw, en het groote
verschil valt op. Het is waar, dat de eersten
hun geheele ziel leggen in dat gaat het u
niet aan, dat wij vergaan, maar het blijkt,
dat die ziel bijna geheel staat onder de heer
schappij van bange vrees en benauwende
angst. Het kost ons zelfs moeite om er
eenig vertrouwen in te ontdekken. Niet het
geloof is meester van het zieleleven, maar
de twijfel, het wantrouwen. Als ooit men
schen een hechten grond hadden, waarop
zij bouwen konden, dan waren het de Apos
telen, en het komt zeker uit, dat zij er geen
oor voor hadden. Daarentegen zal het geloof,
als het tot een krachtige werking komt,
zich verlaten op den Heere, ofschoon het
bijna geen grond bezit, waarop het betrou
wen kan.
Welk een aanmoediging hebben kinderen
noodig om hen te bewegen, dat zij zich in
spannen om hun kennis te vermeerderen.
Men moet hen allerlei voorhouden om hun
ijver op te wekken en hen tot volharding
aan tq sporen, doch als eenmaal het doel