Walchersche Brieven. Voor de Kinderen. LIEF en LEED. UIT DE PERS. Waarheid of meening. KERKNIEUWS. optreden kunnen we leeren, dat er geen groote trom noodig is om aan de inenschen te zeggen, wat zij noodig hebben. Zie, zulk een man en zulk een arbeid heeft recht op onzen hartelijken steun. Dat gevoelt ieder, die maar eenigermate meeleeft. Ik heb hem wel nooit gezien en gehoord, maar hij heeft mij heelemaal voor zich gewonnen, omdat het mij helder is, dat God hem gegeven heeft. Wie op de leiding des Heeren acht geeft, welke in zijn leven zich toont, die ziet als voor oogen, dat deze man bestemd is om daar dezen arbeid te verrichten. Wij zouden ons zelf noodeloos verarmen, indien we ons onthielden van het gebed voor hem en voor het volk, dat naar zijn teekenend woord in schemering leeft en waaraan hij naar zijn vurige begeerte mag brengen het volle licht des evangelies. Het moet overbodig geacht worden om er op te wijzen, dat wij voortdu rend ook door onze stoffelijke gaven hem de gelegenheid blijven verschaffen om allen te noodigen om door de Open Poort in te gaan tot de gemeenschap met den Christus, die de Weg, de Waarheid en het Leven is. De Heere zegene allen, die als hij het volle evangelie brengen aan wie door het bijgeloof verre blijven van den eenigen Zaligmaker BOUMA. IX. Amice. Wat is Walcheren toch een pracht van een eiland Ik weet wel, ge mist hier de wijde uitge strektheden van de Vlaamsche poldersde vergezichten op de vruchtbare akkers waar vooral des zomers de weelde van den rijpen den oogst zoo bekoort. Maar waar 's winters in Z. Vlaanderen soms de klacht moet vallen, als je fietst op de eindelooze kaarsrechte wegen, of op de gladde bolle keien hobbelt met het onbe haaglijk gevoel van een waarschijnlijk nabij slippen Wat is dit alles eentonig hoe ge lijk zijn die nat-glimmende kleiakkers, hoe onafzienbaar de bemodderde wegen daar is het zelfs in een natten winter als we thans doormaken, op ons eiland nog zóó mooi Je hebt hier meer landschappen en in die landschappen zelf veel meer afwisseling. Jc rijdt den heerlijken weg op naar Oost- kappel Rechts voor je stuit de blik achter de grijzige akkers, met hier en daar een groen stukje wintertarwe tegen de donkere gordel van het houtgewas in de Manteling. Hier en daar komt er even boven uit een duintop met gélig, blinkend zand. In de hooge lucht, die echter naar regen staat drijven naar dien donkergroenen rand de wolken, de koppen naar voren scherp afstekend tegen de blauwe lucht. Links de zware toren van het dorp. Op de paadjes, die uit dien achtergrond naar den breeden straatweg leiden, ziet ge hier, dan daar de heldere mutsen van kerkgang- sters. De Zondagstooi schijnt wit tusschen en boven het wilgen hakhout, dat de wege- lingetj es bezoomt. Op den nog weinig drukken straatwegwaar het zachte snorren van uw fietsband op de effen steentjes bescheiden deel neemt aan de stilte, verrast op eens het fluiten van de merels, in de hooge stammen van Iepenoord. In de breede ringsloot, zwemmen luid genoeg kwakend de eenden achter elkaar naar den veiligen overkant Zeeland's tuin, zelfs in den winter. Maar kom, Amice, waar blijf |k met mijn gedachten. Want ik wou je van Amerika vertellen. Enfin, de loop van mijn gedachten is gauw genoeg meegedeeld. Canada ligt niet zoo heel ver van de Vereenigde Staten zoo als je weet, en nu heeft het mijn aandacht getrokken, dat er tegenwoordig uit Zeeland zoovelen naar dit Noordelijk deel van N. Amerika verhuizen. Dan krijg je toch onwillekeurig de ge dachte Waarom gaan die menschcn het rijke en toch ook nog wel gastvrije Zeeland verlaten, om daar zoo ver van honk hun geluk te zoeken Worden ze niet al te zeer aangelokt door de vette advertenties Reclame wordt er ge noeg voor Canada gemaakt. Die zonnige boer, met op den achtergrond de akkers en het gezellig boerenhuisje, zoo'n tafereel in de krant trekt aan. IV. „Er zijn menschen, die heelemaal geen kinderen hebben, terwijl wij zoo'n flinke jon gen hebben. Waarom hebben wij wel een kind en die anderen nietwij zijn toch niet beter Pas toch op, Dirk, jij kon met je ontevredenheid God wel eens boos maken en dan kon het wel eens gebeuren, dat Hij ons dit ééne kind ook nog ontnam En dan hadden we nog niets te zeggen, want door onze zonden hebben we nergens recht op." Zoo redeneerde Grietje en het eind was dan altijd, dat Dirk z'n vrouw op den schou der klopte en uitriep „Wijfje, jij bent veel beter aan ik." Het was dus wel een gelukkig gezin, de familie Ribbens. Vlak naast hen, in een heel klein huisje woonde de weduwe Bruine met haar eenigst zoontje Karei. Wanneer men bij haar bin nentrad, dan viel het dadelijk op, dat alles er zoo netjes en propertjes uitzag. Maar ook merkte men dadelijk, dat, zooal geen armoe de, dan toch groote zuinigheid in dit ge zin heerschte. Vrouw Bruine was nog niet oud, zeker niet ouder dan haar buurvrouw. En toch wat een verschil. Terwijl vrouw Ribbens nog een gezonde, krachtige vrouw was, met een Doch, al zou ik volstrekt niet afraden wil- len aan hen, die ernstig van plan zijn, een j nieuw Vaderland te zoeken en heen te gaan j mij dunkt, dat het toch noodig is om van te voren goed ook de geestelijke kosten te be rekenen, die zulk een verhuizing naar het uitgestrekte Canada met zich mee brengt. In het Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis kwam vorige maand een overzicht voor, ge schreven door den bekenden Dr. H. Beets. Hij gaat er in na, in hoeverre de idealen vervuld zijn die de Gereformeerde landver huizers koesterden toen ze voor 89 jaar naar Amerika emigreerden. Zooals men weet wa ren Ds. Van Raalte en Scholte de leidslieden. Men had van dit vertrekkende volk geen hooge gedachte in Nederland, en 't is waar, er trok ook nog wel wat vermengd volk mee op. Doch, zoo zegt Dr. Beets, de meesten wa ren hoogstaande menschen op zedelijk en religieus gebied. En ze kwamen in Amerika met een wel omschreven doel. Wat dit doel was Natuurlijk ook verbe tering van levenspositie Maar uitdrukkelijk zegt de schrijver dat er ook veel meer ideale oogmerken bij golden n.l. lo. Groepsge wijze te wonen. 2o. Het oprichten van Chr. Scholen, een voorrecht dat zij in Nederland moesten missen, waar voor 80 jaar die vrij heid nog niet bestond. En als 3e doel zat bij die emigranten voor de arbeid der Zending. We willen in dezen brief niet nagaan, wat Dr. Beets aan gegevens mededeelt, waaruit overtuigend blijkt, dat veelszins die idealen bereikt zijn en nog worden. Het is echter wel noodig, dat we hier iets zeggen van het eerste doel, dat die mannen als Van Raalte, Barendregt, Scholte en an deren hadden Groepsgewijze te wo nen. Het was vooral Ds. Brummelkamp die er op gewezen had welke zielsgevaren er verbonden waren aan de verstrooiing dier christelijke gezinnen in het wijde land. O.i. is het in dezen tijd, waar ook uit Zeeland zoovele gezinnen wegtrekken niet overbodig de vermaning van Ds. Brummel kamp over te nemen, en zelfs luid te doen weerklinken. Achte men dit toch niet gering Een voorbeeld, 't is er nog wel een uit eigen land. Er kwam voor enkele jaren een jonge, ondernemende man, hoofd van een gezin, bij me. Vroeg om zijn attestatie. De man ging wonen zes uur van de Gereformeerde Kerk verwijderd. Had een hofsteedje gepacht. Ik 't was al te laat waagde nog op de geestelijke gevaren te wijzen. Ried hem aan een auto te koopen, zoódra het er maar even af kon. Is het te verwonderen, wanneer binnen niet te langen tijd zulke gezinnen voor de kerk weg zijn öf nooit meer gaan, óf Roomsch worden .En de afstanden in Canada 't kan zijn dat ik het mis heb, doch ikweet er van dicht bij toch iets van spotten met zulke eindjes als we hier in Nederland gewend zijn. Kan men als kolonisten al is het maar met een huisgezin of tien bij elkaar wonen, nu ja dan kan men 's Zondags bij elkaar komen en al mist men de levende verkondiging des Woords toch gemeenschappelijk gods dienstoefening houden. Men kan voor zijn kinderen een Zondags school oprichtenUit zulk een groepsge wijze wonen kan niet onwaarschijnlijk een gemeente groeien die binnen niet te langen tijd kerk en school weet te onderhouden. Maar men make zich althans voor zijn gezin geen illusies met betrekking tot kerk en school wanneer het eene gezin hier en het andere gezin weer zooveel kilometers verder woont. Nu lijdt het geen twijfel, wij weten dat stellig, of de Geref. en de Chr. Geref. Kerk in Amerika nemen het Zendingswerk in Ca nada krachtig ter hand, maar wie een kaart voor zich neemt en Nederland eens afpast op Canada, begrijpt dat aan het onmogelijke ook de vurigste geest en de voorbeeldigste ijver niet is gebonden. Daarom ben ik blij dat ik juist dezer dagen van de hand van Dr. Beets, die zich zelf ook zoo zeer voor Canada interesseert, het mooie stuk in 't Ned. Archief las, en meende de idee van ernstige mannen als Van Raalte witte gestalte en een effen voorhoofd, was vrouw Bruine reeds oud vóór haar tijd. Diepe rimpels vertoonden zich op haar voorhoofd en haar gebogen gestalte getuigde mede van veel leed. En toch was ze altijd opgeruimd. En bijna altijd vertoonde ze een vriendelijk gelaat. Bijna nooit was ze uit haar humeur. Alleen, wanneer er toevallig eens gesproken werd over sterken drank, dan was het alsof ze ineenkromp van namelooze smart, dan flikkerde haar oog van toomelooze drift. „O," had ze eens uitgeroepen, „ik wou, dat ik allen drank, die op de aarde gemaakt is en die ooit gemaakt zal worden, hier had! Met welk een wellust, zou ik alles daar ginds doen vloeien in die moddersloot En, wanneer eens iemand haar huis bin nentrad, die naar sterken drank rook, dan kon ze hem smeeken, om zijns zelfs wil dien drank te laten staan. Dan gebeurde het soms, dat ze haar geschiedenis vertelde, tot een afschrik en waarschuwend voorbeeld voor anderen. En wel diep treurig was haar ge schiedenis. Ze was nog jong, onze Tine Mulder (zoo was haar familienaam), toen ze zich verloofde met Jacob Bruine. Hij was timmermansknecht en zeer bekend in het dorp, waarin zij beiden woonden. Hij stond bekend, als een uitste kend, oppassend werkman, en bovendie/i werkte hij gaarne en veel voor de uitbreiding van Gods koninkrijk. Lange jaren was hij voorzitter geweest van de Jongelingsveree- niging en later werd hij leider der knaperj- vergadering. Wanneer zijn dagelijkschen ar- voor onze dagen te moeten onderstreepen „Het allereerste ideaal van Christen kolo nisten behoort te zijn: groepsgewijze te wonen." Kan dit niet, ook niet in dezen zin gewij zigd dat men althans niet te ver van een rechtzinnige bediening des Woords komt te wonen, (d an zou het een gewetensvraag kun nen worden Mag ik om verbetering van le venspositie mijn gezin en mijn nakomelingen wel aan zulke zielsgevaren blootstellen S. v. D. Men kent de vraag van Pilatus, den Ro- meinschen landvoogd, door wien onze Heere Jezus Christus onschuldig ter dood veroor deeld is. De Heere Jezus had tot dezen rechter ge zegd „Hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis zou geven. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijne stem." Daarop heeft Pilatus geantwoord „Wat is waarheid Over dat woord waarheid zijn al heel wat boeken geschreven. Wij zullen er niet een boek over schrijven. We zullen er hier alleen maar dit van zeg gen, dat er een groot onderscheid is tusschen waarheid en meening. Waarheid brengt onwrikbare zekerheid mee. Het mag bij haar niet wezen het kan wel zóó, maar het kan ook anders. De waar heid laat geen speling toe anders is ze immers geen waarheid. Waarheid, waar speling in is, mist haar vastigheid. Ze zou geen fundament kunnen zijn. In een fundament kan het niet lijden, dat er speling in is. Een fundament moet soliede zijn, hechter mag geen be weging in wezen. Er zijn fundumenteele artikelen, waaraan, door wie zalig wil worden, niet mag worden getwijfeld. Zooals de waarheid, dat God de Almachtige hemel en aarde heeft geschapen de waarheid, dat God een drieëenig God is, Vader, Zoon en Heilige Geestde waarheid, dat Jezus Christus God en mensch is in eenig- heid des persoons dat er buiten Hem geen zaligheid is; de waarheid, dat zonder wederge boorte niemand het Koninkrijk Gods kan in gaan dat wie den Geest van Christus niet heeft, Hem niet toebehoortde waarheid, dat er ten laatsten dage zal zijn een opstanding der dooden en dat Christus wederkomtom te oordeelen. En zoo zijn er meer waarheden, die voor ons vast behooren te staan, en aan welke niet getwijfeld mag worden, of de eeuwigheid wordt voor ons een duister ver schiet. Nu zijn er evenwel velen, die deze waarhe den als meeningen beschouwen, waar men evengoed een andere meening tegenover kan stellen. Zooals eens iemand tot mij zeide „Ik ge loof niét, dat er een God is". Ik antwoorade hierop „Ik geloof wél, dat er een God is". „Nu, zoo sprak hij daarop, dan zijn wij kiet". Ik zeide „Neen, dan zijn wij niet kiet. Wat u gelooft, is een meening. Wat ik geloof, is een waarheid." „Ja, gaf hij hierop ten ant woord, dat zegt u nu wel, maar dat moet nog bewezen worden." Toen heb ik hem gezegd, dat ik het onmiddellijk bewijzen kon. Hij wilde dit dan wel eens zien. Net op dat oogenblik scheen de zon zoo prachtig. En heel eerbiedig zeide ik „Even zeker als ik thans de zon zie schijnen, ja nog veel ze kerder geloof ik, dat er een God is". Ik liet er toen opvolgen „Zeg dat nu ook eens in volle oprechtheid van uw geloof. Zeg nu eens „even zeker als ik thans de zon zie schijnen, ja nog veel vaster geloof ik, dat er geen God is". Toen moest hij erken nen, dat hij dat niet kon dat ik méér had dan hij, en dat de menschen wel gelukkig zijn te achten, die zoo vast overtuigd van de waarheid zijn. Nu ziet men in het leven twee dingen ge beuren. Men ziet het gebeuren, dat iemand, die er tot dusver maar een meening op nahield, tot de overtuiging van de waarheid komt. Het relatieve het kan zóó zijn, maar het kan ook anders zijn, is bij hem voorbijgegaan, en het is nu positief bij hem geworden zóó is het en anders is het niet. Dat is dan een groote vooruitgang. Een rijke winst. Want relatief beid af was, kon men hem vaak in zijn ka mertje vinden, gebogen over allerhande boe ken en leidraden. Dan studeerde hij, om al maar meer kennis op te doen en steeds beter in staat te zijn aan anderen iets mede te deelen. Alle jongelui van het dorp mochten hem graag, want, hoewel ernstig van levens opvatting, had hij voor ieder een vriendelijk woord. Juist, omdat hij Christen was, niet alleen in naam, maar ook inderdaad, was hij veelal vroolijk. „Immers", zeide hij, „waarom zou iemand, die weet, dat zijn zonden ver geven zijn, niet vroolijk door het leven gaan Ook zijn Tine stond heel goed bekend. Ook van haar wist men, dat zij God lief had. Vroolijk ging dan ook dit jonge paar door het leven, steeds verlangend door den huwe lijksband nog nauwer te worden verbonden. Nu was echter onze Jacob bij een baas •werkzaam, die nog al heel vast aan het geld zat. Hoewel z'n knecht heel hard werkte, en z'n vak uitstekend verstond, gaf hij slechts een karig loon. Ze waren al enkele jaren verloofd onze Tine en Jacob, en wilden graag trouwen, maar het was niet mogelijk een huishouden op te zetten met het weinige geld, dat hij verdiende. Toen besloot Jacob eens met z'n baas te gaan praten. Hij had dit al eerder willen doen, maar hij deinsde er telkens voor terug. De baas toch zat niet alleen erg vast aan z'n geld, maar hij was ook heel stug van aard. Vooral den laatsten tijd was hij erg in zich zelf gekeerd en sprak weinig met z'n knechts. Ja, onze Jacob verbeeldde zich soms, dat is relatief. Een meening is maar een mee ning. Doch men vindt ook wel het tegendeel, dat iemand van de waarheid tot de meening ver valt. Dat is dan een groote vermindering. Het veilige schip van de vaste overtuiging is dan verloren gegaan, en men drijft nu op wat wrakhout van meeningen over de wijde zee. Zoo iemand heeft dan schipbreuk ge leden in het geloof. Hij, die eerst geloofde en wist, wat waarheid was, houdt er nu slechts een meening op na. Maar meeningen zijn met het oog op de eeuwigheid zand. Alleen de waarheid is een rots. Wie daarop zijn hoop voor de eeuwigheid bouwt, zal niet teleurgesteld uitkomen. O gij, mensch, wiens dagen kort en vol van onrust zijn, wilt gij voor de eeuwigheid zeker heid hebben, hoort dan naar de stem van Hem, tot wien Paulus gezegd heeft„Wat is waarheid maar die tot Pilatus heeft ge sproken „Hiertoe ben Ik in de wereld ge komen, opdat Ik der waarheid getuigenis zou geven. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijne stem." Is het wél in uw ziel Is het wezenlijk wel Staat in den geloove gij vast En jubelt het in u „Emmanuël" Voelt gij, dat gij toeneemt en wast Hèbt gij het leven Hèbt gij den Zoon Zijt ge Hem ingeplant Dan wacht u, o dienstknecht, uw eeuwig loon In het eeuwige Vaderland H. W. LAMAN. (Geref. Kerkbl. v. Dr. en Ov.) BEROEPEN TE Nienwerkcrk aan den IJsselH. Steenhuis, cand. te Almelo Haam brugge P. D. Kniper, cand. te Kampen WaardhuizenP. A. Bos, cand. te Uithuizen WatergraafsmeerE. I). Kraan te Ylaardingen Ond-VossemeerA. Scheele te Kapelle-Biezelinge H ijl aard P. van Strien, cand. te Ternenzen. AANGENOMEN NAAR Bandoeng J. G. Fernhont te Boskoop Hilversum ('2e beroep): G. Laarman te Klnndert. BEDANKT VOOR llilversnin J. v. Herksen te Hillegom Antwerpen J. H. Lammertsma tc Appingedam Utrecht: W. H. den Houting te Huizum KatendrcchtA. J. Bonma te Wanswerd a d. Streek. Cand. A. F. Kenchenius heeft Zondag intrede gedaan te St. Jacobi-Parochi, na bevestigd te zijn door ds. J. H. Donner, te Molenaarsgraaf-Brandwijk met een predikatie over Joh. L 29. Ds. Keuchenius verbond zich aan de gemeente met. een leerrede over Psalm 127 1 en 2. Spr. besloot met de gebruikelijke toespraken. Cand. H. Smit heeft, Zondag j.l. te Rottevallc zijn intrede gedaan, na bevestigd te zijn door ds. Haspers van Koudekerk a d. Rijn met een predikatie over 1 Cor. 8 11—15. Ds. Smit verbond zich aan de gemeente met een predikatie over 1 Kon. 22 11 tot 14 De kerkeraad der Kerk van Groningen heeft besloten de Generale Synode der Geref. Kerken tegen Dinsdag 16 Augustas samen te roepen. Naar wordt medegedeeld is het tekort van de Kerk van Amsterdam, groot f 30.000, bij een rond gang door de gemeente volkomen gedekt. Reeds is genoemd bedrag overschreden. Dezer dagen herdenkt ds. R. M. Westerink, pre dikant tc Velp, hoe hij voor 25 jaren in het ambt werd bevestigd. Ds. Westerink werd 10 Maart 1874 geboren en werd candidaat in 1-901. Het jaar daarop verbond hij zich aan de gemeente te Lollum. Deze gemeente diende bij tot 1905, toen hij naar Voorburg vertrok. Den 22sten December 1912 deed hij intrede te Velp. Maandagavond mocht ds. J. Mulder, predikant te Leeuwarden, in de Koepelkerk een gedachtenisrede uitspreken naar aanleiding van zijn 25-jarige Evan geliebediening. Op 24 en 25 Maart zal dr. J. R. Mott, de Voor zitter van den Internationalen Zendingsraad, een be zoek aan Nedeiland brengen om mededeeling te doen van zijne indrukken van het Zendingswerk op Java en met de Zendingsbestnren te beraadslagen over de organisatie van het jeugdwerk aldaar. Vrijdag '25 Maart zal dr. Mott in de gemeenschappelijke besturen- vergadering spreken over Java en later over de pro blemen der wereldzending. Ds. Brussaard en Woord en Geest. De Kerkeraad der Kerk van Halfweg heeft de handelwijze van zijn afgevaardigden ter laatste clas- sikale vergadering te Haarlem inzake de kwestie-ds. hij vooral tegenover hem erg stil was, nog stugger dan tegen anderen. Op een Zaterciagavond echter, toen de ar beid voor die week was afgeloopen en Jacob op z'n loon stond te wachten, besloot hij de stoute schoenen aan te trekken. Toen hij echter aan de beurt kwam en in het kantoortje van den baas stond te wach ten, de pet in de hand, was het net, alsof de baas een voorgevoel had, dat er een aanslag op z'n portemonnaie zou worden gewaagd. Z'n gelaat stond nog strakker dan anders en zonder op te zien, schoof hij aan Jacob z'n loon toe en voegde er tegelijk bij „Je kunt gaan." „Baas", waagde Jacob zacht. „Wat mot je", Klonk het onvriendelijke antwoord. „Baas, ik werk nu al vele jaren bij U ent ik zou graag willen trouwen." „Nou, ga je gang, daar behoef je mij toch geen verlof voor te vragen." „Neen, baas, maar om te trouwen, moetik meer geld verdienen, want een huisgezin kost veel geld en mijn loon is niet groot. Ik zou U heel beleefd willen vragen, baas, of U mij niet een paar gulden in de week meer zou willen geven." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 2