Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 41e Jaargang. Vrijdag 4 Februari 1927. No. 5. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. jVaste medewerkers D.D. bL. BOUMA, F. J. v. d. ENDE,B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. Door Jeruzalem verworpen, door Perea aangenomen. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. De strijd niet uit. ZEEU KBODE Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbg jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOU k OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentién ,tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOU Sc OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 6. GIRONUMMER 4 22 6 0. En velen geloofden aldaar in Hem. Johannes 10:42. I. Gelijk het leven van ieder menschenkind op aarde, zoo heeft ook het leven van Jezus gekend licht en donkerheid, blijdschap en smart en telkens weer werd aan dien Hei land vervult het profetische woord, eenmaal gesproken door den grijzen Simeon in den voorhof van Jeruzalems tempel, dat de Chris tus voor sommigen tot een val en voor som migen tot een opstanding zou wezen dat de één zich aan Zijn Woord in vijandschap stoo- ten en dat de ander Zijn getuigenis in geloof aannemen zou. Ook het Woord uit het Jo- hannes-Evangelie, dat hierboven staat, levert er een duidelijk bewijs van. Droeve ervaringen had de Zaligmaker op gedaan, nu drie jaren lang, in Judea en in Jeruzalem. Het volk had zich in vijandschap van Hem afgekeerd. Het had naar de stem van den goeden Herder niet willen hooren. Het had de boodschap van heil en zaligheid verworpen. Het had geweigerd Hem te er kennen als den van God gezonden Messias. En nu, nu was het conflict in de oude tem pelstad tot een uitbarsting gekomen. Jezus had daar in de schaduw van Israels heilig1- dom gepredikt het heerlijk Evangelie, dat spreekt van genade voor het schuldige hart. En o, welk een zegen dat Woord van 's Hei- lands lippen te mogen beluisteren met een heilbegeerig gemoed. Er schuilt in dat Woord zulk een wondere kracht. Het ontlokt tra nen van boetvaardigheid aan het oog, dat sinds jaren den zegen der tranen niet meer kende. Het doet vloekers en lasteraars als kinderen op de knieën zinken en leert hen om erbarming smeeken. Het brengt hemel- schen troost in het klaaghuis, waar de rouw over de harten ligt. Het doet de stervenden1 welgemoed de vallei der schaduwen binnen treden met een triomfgang in het hart. Maar door de inwoners van Jeruzalem werd de zaligmakende kracht van dit Woord niet erkend en ervaren. Wel verre van ejr zich onder gevangen te geven en het aan te ne men met een geloovig gemoed, was het hart van de Jerusalemmers voor de waarheid ge sloten. Zij werden aan Hem geërgerd, toen Hij hunnen zonden hun voor oogen stelde en den weg der verlossing hun aanprees. Ja, zoo hoog laaide de vijandschap op, dat de joden in felle woede ontstaken en met opge heven handen gereed stonden om den Be loofde aan de vaderen onder een regen van steenen te doen bezwijken. Maar Jezus' ure was nog niet gekomen. Hij mocht niet ster ven vóór den tijd, door God bepaald. Daar om had Hij in hooge majesteit de woede Zij ner vijanden bezworen en ongedeerd was Hij uit hun midden heengegaan. Teleurgesteld gaat de Heiland uit Jeru salem, dat weigert in Hem te gelooven, nu heen en Hij begeeft zich naar de landelijke streken van Perea, het land over de Jordaan. Wie zal zeggen, hoe diep op dien tocht de verzuchting uit Zijn bedroefde ziel is geweld „gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen heb ben Hem niet aangenomen" de aangapende uiting van bange Middelaarssmart. Maar hier, in het overjordaansche, hier, waar vroeger Johannes de Dooper, de boet profeet in het kemelsharen kleed, zijn heraut- geroep had doen hooren, hier stroomden de scharen, hongerend naar God en dorstend naar vrede, tot den Zaligmaker toe om van Zijn lippen de woorden des levens te hooren. En het resultaat van des Heilands prediking beschrijft de evangelist Johannes in het woord van den tekst„en velen geloofden aldaar in Hem". Op dat woordje „aldaar" moet al de nadruk vallen. „En daar" gansch an ders dan in Jerusalem en daar in tegen stelling met Jerusalem daar kwamen velen tot het geloof in Hem". In Jerusalem was niets dan haat efn vijand schap des Heilands deel geweest. Grievende smart doorvlijmde Zijn teergevoelige ziel, toen Hij de poort der tempelstad verliet, want er was zoo goed als niemand, die begeerde Zijn heil, die Hem als den Heere des tem pels aanbad maar daar, in Perea, daar kwamen velen tot het geloof in Hem.. Daar smaakte Zijn ziel Middelaarsvreugde. Daar bereidde de Vader, vóór Hij den beker des lijdens aan de lippen moest zetten, eerst den beker der vertroosting Hem nog. Daar heeft de Heiland, eer Hij als het ware Paasch- lam op Calvarië's altaar gebonden zou wor den, eerst nog weer mogen zien, dat Zijn offer en Zijn dood niet te vergeefs zouden zijn. Daar is Hij versterkt met kracht in Zijn ziel, eer Hij den bebloeden rug zou krom men onder het zware kruis. En aldaar geloofden velen in Hem welk een ernstige aanklacht tegen Jerusalem is dat woord. Langdurigen arbeid heeft de Heiland aan Jeruzalem verricht. Hoe menigmaal heeft Hij haar kinderen willen bijeenvergaderen, gelijk een hen haar kiekens, maar Jeru salem heeft niet gewild. Hij1 is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Ziet, het is altijd zeer onaangenaam en het brengt droefenis en weemoed in het hart, wanneer men bij familie niet welkom is, wanneer men in eigen kring wordt geschuwd. Jozef kwam bij zijn broeders en zij wier pen hem in den kuil. David kwam bij zijn broeders en zij vroegen hem, waarom hij niet bij de schapen was gebleven. Elia werd tot Achab gezonden en deze riep hem toe »z'jt gij daar, beroerder Israëls Maar dit is duizendmaal erger. Jezus komt tot Zijn volk en dat volk zegt„laat ons met rust" en als Hij dat niet doet, maar in liefde bij hen aanhoudt, dan schreeuwen zij eindelijk in Jerusalems straten „weg met Hem, weg met Hein". Toch kwam Hij niet om iets te vragen, maar juist omgekeerd, om veel, ja alles te geven. En dan zet gewoonlijk de onvriende lijkste mensch nog een vriendelijk gezicht. Maar al kwam Hij om de Zijnen te zegenen met de rijkste schatten van heilsgcnade, toch hebben zij Hem verworpen en keerden zich in vijandschap van Hem af. Hij was als de zon, opgaande in hare kracht, die alles ver licht en leven doet, die alles zet in purperen gloed, die alles doopt met gouden glans, maar zij waren als blinden, die het licht niet zien zij waren als werkers der duisternis, die het licht haten. Wat droeve zaak Welke kinderen verwer pen hun moeder, die ze zoo noodig hebben en van wie ze zoo afhankelijk zijn die hen voeden en kleeden, verzorgen en bescher men moet, en dat zoo gaarne in liefde doet Welke kiekens verwerpen en verachten de klokhen, het gekoesterd worden en het schui len onder hare vleugelen Maar Jerusalem heeft zijn Messias verworpen, Hem, die bracht schatten en zegeningen van troost en vrede, van blijdschap en licht, van genade en Heil. Wat hiervan de reden was We hopen het een volgend maal te zien. Vraag het intus- schen uzelven af, of gij misschien aan Jeru salem nog gelijk zijt, of ook gij wellicht u nog afkeert van Hem, die van de hemelen is. Mocht het zoo wezen, ga dan niet langer op den weg der afkeerigheid voort, maar buig nog de knie voor den grooten Koning, wiens scepter een genade-scepter is voor een iege lijk, die bij Hem zoekt de gerechtigheid en het leven, het leven tot in eeuwigheid. MEIJER. Als het aan mij lag. dan zouden de geleer den, die elkander wilclen bestrijden, het even als vroeger in de latijnsche taal moeten doen. Ofschoon er reeds verschillende jaren voorbij zijn gegaan, toch hoor ik het nog duidelijk. Wij zaten in den trein en spoorden Zeeland uit. Wij spraken met elkander over den strijd, welke er destijds binnen onze Kerken over meer en mindere belangrijke zaken gevoerd werd en er heerschte ook bij ons verwar ring. De een koos partij tegen deze en een ander tegen genen en dit hinderde ons. Reeds in de consistorie, waar we vóór de preek sa menkwamen, was het dikwerf al aan den gang en nauwelijks waren we uit de kerk, of het begon opnieuw. Dit was onaangenaam, want daaruit bleek, dat zelfs de bediening des Woords niet bij machte was de geschillen naar den achtergrond te dringen. De veree- niging in 1892 was tot stand gekomen en wij hadden ons voorgesteld, dat wij verder een van hart en van zin zouden zijn om ge meenschappelijk te werken voor de doorwer king van de gereformeerde belijdenis en voor den opbouw onzer Kerken. Doch er was niets aan te doen. Als iemand van vrede spraK, anderen achtten den 'oorlog noodzakelijk. Ik herinner me nog wel, dat ik het heelemaal eens was met de woorden, welke ik hierboven allereerst mededeelde. Van achteren gezien, geloof ik, dat die soms warme discussie niet te vergeefs is geweest. Daaraan dacht ik, toen ik dezer dagen het Theologisch Tijdschrift las. Duidelijk bleek me, dat we in korten tijd heel ver afstaan van den tijd, waarop ik in 't begin doelde. Die geschillen zijn er nog wel, en daar wordt hier en daar ook nog wel eens over gepraat, maar men kan niet zeggen, dat zij nog warme hoofden en koude harten maken. Alles heeft zijn bestemden tijd onder de zon. Al zou men een poging wagen om het vroegere vuur weer aan te blazen, het zou niet gelukken. De men- schen gevoelen er niet meer voor. Het spijt me ook niet. Breedvoerig heeft men de be wijzen vóór en tegen uiteengezet. En het is natuurlijk nog mogelijk, dat er een tijd komt, waarop het opnieuw aan de orde komt, niaar voorloopig zijn we er af. Doch tevens zag ik heel duidelijk, dat de strijd nog niet uit is. Wij hebben in 1926 een jaar van groote moeilijkheden gehad. Het was een slechte tijd voor menschen, die gaarne zouden zien, dat de Gereformeerde Kerken rustig konden voortarbeiden en althans van binnen vrede zouden hebben. Elk weet, wat er omgegaan is. Het kwam zelfs tot een scheuring. Het is best mogelijk, dat wij straks elk onzen eigen weg gaan, want de verwachting, dat de scheur weldra geheeld kan worden, is in mijn oog gering. Duidelijk is 't, dat de broeders, die van ons heengingen, hun eigen plan trachten te volvoeren, en er niet aan denken om op hun schreden terug te komen. Dit kunnen we betreuren, maar wij kunnen de werkelijk heid niet veranderen. Het gaat ook nu, even als ten allen tijde, er zijn velen, die dezen strijd moede zijn en die gaarne zouden willen, dat er voortaan niet meer over geschreven werd. Doch wij moeten er op rekenen, dat men ons niet met rust zal laten. Uit het eerste stuk in genoemd Tijdschrift kan ieder zien, dat Professor Cramer van Utrecht ons op een geduchte wijze poogt te treffen, door ons niets minder ten laste te leggen, dan dat de Synode van Assen een Schriftbeschouwing huldigt, welke met die van Calvijn ten eenenmale in strijd is. Wij behoeven ons deswege nog niet ongerust te maken, wijl Professor Greidanus van Kampen hem uitnemend te woord heeft gestaan. Het is dan ook de moeite waard om het met aan dacht te lezen. Zoolang wij mannen hebben, die zoo thuis zijn in den gedachtengang van Calvijn, en den tegenstander zoo waardig we ten te weeleggen, behoeven we ons over de besluiten van Assen niet te schamen. Wij hebben reeds lang geweten, dat Cramer het nooit eens is geweest met Calvijn en als zoo'n man de uitspraken van onze kerkelijke vergaderingen bestrijdt, dan krijgen we reeds een gevoel van veiligheid. Doch het doet toch goed, als wij dan lezen mogen, dat één onzer op zoo deugdelijke wijze hem weerlegt. Zulk een pennestrijd kan niet anders dan ver helderend werken en ons in onze overtuiging sterken. Wij zien niet voorbij, d >t Prof. Cram-T buiten ons staat en wij verwonderen ons er niet over, dat zulk een man zijn krachten aanwendt om er ons onder te krijgen. Dichter bij huis brengt ons het tweede artikel. Het gaat over een punt, dat in den kerkelijken strijd meer naar voren is gekomen. Het gaat niet tegen iemand, die buiten ons staat, maar tot o-ns behoort. Het is ons een oorzaak van blijd schap geweest, dat wij ook mannen hadden, die ernstige studie maakten van die takken van wetenschap, welke buiten de godgeleerd heid liggen. Met groote waardeering hebben we kennis gemaakt met de resultaten, waar toe iemand als dr. Schouten gekomen is. We hebben de verwachting gekoesterd, dat zoo iemand ons verder zal brengen. Hij echter heeft het noodig geoordeeld om zich ook in het kerkelijk geding te mengen en daarbij is gebleken, dat hij het wereldbeeld van de H. Schrift in strijd acht met de wetenschap. Het spreekt van zelf, als hij zoo iets zegt, dan maakt dit indruk. Velen luisteren naar hem en sommigen komen er toe om te zeggen, dat het wel juist zal zijn. Het was reeds geruimen tijd te voorzien, dat we zoo iets krijgen zou den. Het spijt ons dan ook meer dan wij het zeggen kunnen, want het is nu reeds hel der, dat het verwarring zal veroorzaken. Voor strijd behoeven de Gereformeerde Kerken niet bang te zijn, aangezien zij weten kunnen, dat zij daarop moeten rekenen. Doch deze strijd in onze Kerken kan menschelijker wijze ge sproken nooit iets goeds afleveren. Doch net is nu eenmaal zoo en wij zullen er door moe ten. Het verheugde ons, dat professor Aal- ders van de Vrije Universiteit, die reeds eer der in het strijdperk verscheen, zijn werk voortzet en naar jnijn gedachten op kalme manier de bewijzen, door dr. Schouten bijge bracht, weerlegt. Het zou me niet bevreem den, dat zij, die onder de bekoring van Schou- tens denkbeelden zijn gekomen, na lezing van Aalders' bezwaren zich wel eens zullen be raden en zeggen het staat dus nog niet zoo vast, als wij meenden. En we mogen ook verwachten, dat Schouten zelf er nauwkeurig kennis van nemen zal. Wij zijn er aan gewend, dat velen reeds lang in de meening hebben geleefd, dat de wetenschap en den Bijbel een geheel verschillende sprake hadden en dat deze twee elkander niet verdragen konden. De eerste maakt uit, wat waar is, en in den regel zien dan ook hare beoefenaars uit de hoogte neer op allen, die in de H. Schrift eerbiedigen den eenigen regel voor geloof en leven. Maar nu is de meerdere ernst geko men, waar we in ons midden hebben mannen, die er toe schijnen te neigen om aan de we tenschap de voorkeur te geven als hare uit spraken afwijken van wat de Bijbel ons leert. Het lijkt er wel op, dat de Synode van dit jaar wel zoo belangrijk zal zijn, als die van het vorige jaar. Wanneer allen echter maar diep doordrongen blijven van het woord van den Apostel wij vermogen niets tegen de waarheid, maar alles voor haar, en wanneer het gebed om de leiding des H. Geestesniet verflauwt, dan zullen we ondervinden de ver vulling van die belofte Ik zal met U zijn tot aan de voleinding der wereld. Het is wel een bewijs, dat we hier te doen hebben met een belangrijk punt, want daarna handelt ds. P. van Dijk over gewaagde con clusies. Ook dit artikel heb ik aandachtig ge lezen. De schrijver vraagt of de door dr. Schouten aangehaalde texten nu inderdaad zeggen, wat deze er uit afgeleid heeft. Het is een geduldwerk geweest, maar het is dan ook de moeite waard. Zonder eenige overijling wordt text na text bekekenhet verband waarin zij voorkomen, nagegaan en het komt wel uit, dat er niets gewaagds in ge weest is dat hij dr. Schouten bescnuldigt van gewaagde conclusies. Hoe noodig het is, dat tr zulk werk geschiedt, kan reeds blijken, als ik zeg, dat een predikant zich beriep op Ps. 84 2 „want Hij heeft ze gegrond op de zeeën en heeft ze gevestigd op de rivieren" en werkelijk meende, dat dit een voldoend bewijs was om aan te toonen, dat de dichter een voorstelling had, welke geheel niet juist w as, wijl het w ereldbeeld, dat wij thans heb ben, er geheel van verschilde. Hoewel wij dankbaar zijn voor de navorschingen, welke velen met gespannen ijver volbrengen, toch kan het artikel van Van Dijk ons leeren, dat we niet al te spoedig moeten zijn met onze conclusies. Als wc ergens behoefte aan heb ben, dan is het ajan bedachtzaamheid. Wij: moeten vooral ons wachten voor een haastig oordeel, als het geldt het Woord der Profeten en der Apostelen. Het was er mij op het oiogenblik er voor namelijk om te doen om de aandacht op ons Theologisch Tijdschrift te vestigen uit dank baarheid voor ac artikelen van de drie door mij genoemde schrijvers en ik zou willen dat het in elk meelevend gezin een plaats had. Op de zaak zelve kom ik naar ik hoop unig. BOUMA.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1