Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 14 Januari 1927. No. 2. Redacteuren*: Ds. ,P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pin., en R. J. e. d. VEEN. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. UIT E6YPTE GEROEPEN. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Bij het begin. ZEEU SCHE KERKBODE Abonnementsprijs! per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs! 15 oent per regelbjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ k OLTHOFP, Middelburg Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280. Hij dan, opgestaan zijnde, nam het kindeke en zijne moeder tot zich in den nacht, en vertrok naar Egypte, en was aldaar tot den dood van Herodes opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende uit Egypte heb ik mijnen Zoon ge roepen. Matth. 2:14, 15. 't Is een merkwaardig en, oppervlakkig ge zien, een zonderling gebruik, dat de Evan gelist Mattheiis hier maakt van de woor den des Heeren door Hoséa (hoofdst. 11:1) „Als Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb mijnen zoon uit Egypte geroepen." Bij Hoséa heeft dat „Ik heb mijnen zoon uit Egypte geroepen" oogenschijnlijk niets van een profetie van wat er eenmaal met den Christus gebeuren zou. De zoon, van wien hier sprake is, is niet de menschgeworden Zone Gods, maar Israël. En Hoséa's woord is geen voorzegging van wat er met Israël gebeuren zal, maar van wat er, vele eeuwen geleden, met Is raël gebeurd i s het is door den Heere uit Egypte geroepen. En tóch verzekert ons Mattheiis, dat toen het Kindeke Jezus door Jozef, op Gods be vel, uit Egypte, waarheen het gebracht was om het het zwaard van Herodes te doen ontkomen, naar Kanaan werd teruggevoerd, daarin het Woord des Heeren door Hoséa zijn vervulling kreeg. Hoe hebben we dit te verstaan, en wat mag de Heilige Geest ons daarmeê te zeg gen hebben De sleutel ligt, naar 't me voorkomt, in de geheel eenige beteekenis van het volk Israël. In zijn historische beteekenis, als het volk waaruit, zooveel het vleesch aangaat, de Christus zou geboren worden en in zijn typische beteekenis, als voorbeeld van de Kerk des Nieuwen Testaments en van den Christus Gods. Letten wij eerst op het eerste. Als het volk waaruit Hij geboren zou wor den, droeg Israël van den beginne, zooveel het vleesch aangaat, den Christus in zich. Hem droeg het in zich, toen het nog was in Abrahams lendenen zouden niet in Abrahams zaad alle geslachten des aardbo dems gezegend worden Hem droeg het in zich, toen het, zeventig zielen sterk, uit Kanaan naar Egypte trok. Hem droeg het in zich, toen het in Egypte uitgroeide tot een machtig volk. Hem droeg het óók in zich, toen het door den Heere „met een sterke hand" uit het Egyptische diensthuis werd uitgevoerd. En als het volk dat den Messias in zich droeg, werd het door den Heere uit Egypte verlost. Niet om Israël op zich zelf, niet om de zóó- en zóóveel zielen die zuchten onder Fariios tirannie, zonder meer, ging het den Heere bij hun verlossing maar om de ver vulling van zijn belofte aan Abraham aan gaande zijn zaad, om dat zaad-zèlf waaraan de belofte en daarmee de verwerkelijking van zijn heilsraad hing, om de bewaring van den Christus. En toen Israël door den Heere uit Egypte werd geroepen en naar 't beloofde land ge voerd toen werd i n Israël, het zaad, de Christus, het kindeke Jezus uit Egypte geroepen. Dit was een historisch feit. Doch er was tusschen Israël en den Chris tus Gods nog een andere dan een historische band, dan e*n band des vltesches. Die band des vleesches was de grondslag van een geestelijke betrekking welke de Heere tusschen Israël en Hem had gelegd. Als het volk dat Messias in zich droeg, had de Heere Israël óók bestemd een type, een voorbeeld van den Christus te zijn. In zijn namen Israël, knecht des Hee ren, zoon van "God. In zijn vernedering en in zijn eere, in zijn zwakheid en in zijn kracht, in zijn strijd en in zijn overwinning, in zijn lijden en in zijn voorspoed in héél zijn raadselachtige en belangwekkende historie. En type van den Christus was het, .ïaar Gods bedoelen dat zegt ons het woord van Mattheiis óók in die twee groote be slissende momenten zijner geschiedenis zijn overbrenging uit Kanaan naar Egypte, en zijn uitleiding uit de Egyptische vernedering naar Kanaan. Oók in die eerste. Want het was niet buiten Gods bestel, maar door Gods beschikking hoe tastbaar was ze, en hoe werd ze door Jozef ver staan dat Israël in Egypte geraakte. En 's Heeren bedoeling daarmeê was twee erlei. Ja, óók Israëls vernedering en harde dienst, die het tot ondergang schenen te doemen en als in een levend graf besloten, en die openbaar moesten maken, dat dit volk in zich zelf even rechteloos was voor God als alle andere volken, niet minder dan zij onder de gerechtigheid Gods bezwijken moest, en alleen door genade verlost en tot Gods volk kon aangenomen worden. Maar dan óók, om het in zijn kerker, on der het schild des Heeren, te doen uitgroeien tot het machtige volk, dat de Heere zich zou verlossen ten eigendom. In het één zoowel als in het ander was het type van den Christus dien het in zich droeg. In zijn vernedering en benauwingvan de vernedering en het lijden, waaraan de Christus, dragende de zonde zijns volks, zou onderworpen worden. In zijn bewaring en uitgroei van de be waring van Messias, bij het dragen van de ongerechtigheden zijns volks, en van de za den des levens die Hij daarin zou uitstrooien en doen ontkiemen. En eveneens was het in zijn eindelijke verlossing en in zijn triumfeerenden uittocht uit Egypte, voorbeeld van de opwekking van Christus uit de dooden en van zijn ver hooging aan Gods rechterhand. Daarom lag er in wat Israël in dit alles overkwam een profetie van wat over den Zone Gods in 't vleesch zou komen. En het kreeg dat is het wat Mattheüs ons wil doen verstaan zijn duidelijke af spiegeling in 't geen er gebeurde met het kindeke Jezus, toen het eerst vluchten moest naar datzelfde land, waarheen Israël in zijn kindsheid eenmaal werd gevoerd, en er daarna veilig uit terugkeerde naar Kanaan. Ook die beide de reis van Josef naar en zijn terugtocht uit Egypte geschiedden op goddelijk bevel. Ook voor het kindeke Jezus was de vlucht naar Egypte een vernedering en vol van gebaren. Doch ook Hij werd daardoor bewaard onder de hand des Vaders, en Zijn taak en bestemming tegemoet gevoerd. Daarom kwam, wat de Heere met Israëls wonderbare leiding bedoelde, eerst tot zijn volle verwerkelijking in wat er met het kindeke Jezus gebeurde. Gelijk dit laatste op zijn beurt weer profetie was van wat volgen zou, en zijn volle vervulling kreeg in het lijden en ster ven van den Middelaar, en in Zijn opstan ding en verheerlijking daarna. En hoeveel heeft dit Schriftdeel, dus ver staan, ons te zeggen Het toont ons de eenheid van het groote werk Gods tot onze verlossing en zaligheid onder Oude en Nieuwe bedeeling. Het ontdekt ons één der graveerselen Gods op den hoeksteen, die in Sion gelegd werd. Het toont ons in de vernedering, die de Middelaar om onzentwil overkwam, onze verwerpelijkheid voor God. Maar het pre dikt ook, al wie in Hem gelooven, hoe vol komen de verlossing is uit het diensthuis der zonde en uit de macht des duivels, die in Hem hun deel werd. Want zoo zeker als Israël naar het vleesch den Christus in zich droeg, toen het naar Egypte trok en uit Egypte werd uitgevoerd naar Kanaan zóó zeker droeg Christus, toen Hij in banden des doods werd gebon den, en toen Hij ze afschudde om tot Zijn Heerlijkheid in te gaan, in Zich heel Zijn Kerk en alle hare leden. Vreeland. FERNHOUT. (Overgenomen uit N.-Holl. Kerkblad.) Nauwelijks was het jaar aangebroken, of ik kreeg een klein dispuut met mijn ver stand. Het vroeg me, of ik het ook niet dwaas vond, dat vele menschen zulk een groot verschil zien. tusschen den laatsten en den eersten dag van een jaar. Door erva ring geleerd, vroeg ik op mijn beurt hoe bedoelt ge dat. Ach, was het antwoord, al gemeen wordt beweerd, dat de laatste dag van 't jaar ons doet terugzien op den weg, waarlangs we gekomen zijn, terwijl we op den eersten met het aangezicht naar de toekomst staan. Is dit dan niet juist, hernam ik. Weineen, althans ik kan het niet inzien. Naar mijn meening is de eene dag aan de den ander gelijk. Eerst komt de morgen, en daarna daalt de avond en op de beide door mij genoemde dagen nog al vroeg. De een mag een weinig helderder zijn, dan de ander, het weêr mag iets verschillen, maar dat is dan ook alles. Meer onderscheid zie ik niet. Eerst dacht ik, hoe is 't mogelijk, dat mijn verstand zoo redeneeren kan en ik begon haast aan de gaafheid te twijfelen, maar ik herkreeg mijn tegenwoor digheid van geest nog al spoedig en ik gaf tot bescheid als een mensch enkel verstan delijkheid was, dan zou dit waar kunnen zijn, maar wij hebben toch ook nog een vermogen, .dat wij gevoel noemen en dit heeft toch ook zijn rechten. Men moge zeg gen, wat men wil, ontegenzeggelijk is toch waar, dat we op 't einde van 't jaar leven diger dan anders beseffen de snelheid, waar mede onze dagen voorbij vliegen. Zelfs de meest ongevoeligen hoort men zeggen waar is het jaar gebleven. Alle bladen, kleine en groote, houden zich met het verleden bezig en het is voor ieder een behoefte om nog eens terug te denken aan al wat er ge beurd is. Het is heelemaal in overeenstem ming met onzen aard en onzen aanleg en het zou een schrikkelijke ontaarding zijn, als menschen dit konden nalaten. Het zou ons leven niet verhoogen, maar verlagen. De gemeente van Christus heeft het ook altijd zoo begrepen en daarom houdt ze op den laatsten dag dan ook altijd nog een sa menkomst, waarin ze in 't openbaar gedenkt aan al de weldadigheid, welke God haar be wees, van aï de schatten, welke haar in het geboren Kindeke van Bethlehem geschonken zijn en zij waardeert het, dat zij tegenover het vergankelijke, dat haar menige pijnlijke erva ring veroorzaakte, stellen mag de rijke en vertroostende waarheid Gij zijt ons ge weest een Toevlucht van geslacht tot ge slacht. Wij willen ons niet schuldig maken aan de overschatting van zulk een samen komst, wat zeker wel eens gebeurt. Of zij er nog zijn, weet ik niet, enkelen ken ik er wel, die alleen naar de kerk gaan op de avonden van het Biduur voor 't gewas, dank- uur in den herfst en op den oudejaarsavond, maar vroeger waren er wel die alleen op den oudejaarsavond gingen en die dan zoo met luide stem en uit vollen borst meezon gen Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen en het scheen wel, alsof zij dan zeer voldaan over zichzelf wa ren, denkende eind goed al goed. Als jon gens vonden we het fijn, dat zulke mannen nog eens kwamen en wij vroegen reeds over dag aan elkander, of deze of gene ook komen zou. We wisten wel, dat het niet zoo be hoorde, maar het was in ons oog toch merk waardig, als ze in die laatste samenkomst tegenwoordig waren. Onder ons Gerefor meerden zijn er gelukkig zulke menschen niet. Maar het is mij wel eens opgevallen, dat er verschil is in 't aantal, dat op oudejaars avond samenkomst met het aantal, dat nieuw jaarsmorgen naar het bedehuis gaat. Ik weet wel, dat er wel redenen zijn op te geven, maar of het heelemaal in orde is, zou ik niet durven zeggen. Het lijkt me zoo goed, dat de gemeente ook op den eersten morgen publiek belijdt Ik hef mijn oogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulpe komen zal. Ongemerkt ben ik er toe gekomen om even uit te laten komen het verschil tusschen den laatsten en den eersten dag van het jaar. Het verstand is nog niet bevredigd want het oppert de bedenkingDit moge allemaal zoo zijn, maar dit ligt niet aan de dagen, hoogstens kan men zeggen, dat de stemming op den eenen dag verschilt met die van een anderen. Doch daaraan stoor ik mij verder niet, wijl ik dan te voren weet, dat het blijft voortspinnen aan de eenmaal ontstane draad, en het mij niet te doen is om allerlei publieke onderscheidingen. Wij zouden immers nog lang kunnen praten over de vraag of er een werking van deze dagen uitgaat op ons of dat het enkel in ons ligt. Hoe dit ook zij, geef ik dan maar toe, wer kelijk is het toch niet anders, dat wij op de onderscheiden tijden niet gelijk zijn en daar door heb ik mij ruim baan gemaakt om ongestoord verder te kunnen gaan. Natuurlijk wil ik niet zoo oppervlakkig zijn om aan te nemen, dat nu het oudejaar verdwenen is, ook verdwenen is, al wat er in 't verleden] was. De erfenis ging met ons mee in 't nieuwe jaar en wij zouden al heel dwaas zijin, indien we in cien waan verkeerden, dat elk nu beginnen kan met een geheel schoone lei. Dit is niet het geval en al zouden we daar voor het oog sluiten, de werkelijkheid zou het ons wel anders herinneren. Naarmate onze jaren klimmen, naar die mate gevoelen we, dat we ons niet losmaken kunnen van het verleden, van het heden. Het is echtereen rijke weldaad, dat we onze zorgen mogen werpen op Hem, die gezegd heeftIk zorg voor U. Ongetwijfeld is er nog altijd veel, dat ons drukken en kwellen kan in ons per soonlijk, huiselijk, maatschappelijk, staatkun dig en kerkelijk leven, want ae gezichtseinder is in vele opzichten niet helder. In de laatste dagen werd naar de verschillende posten ge seind Wees op uwe hoede waaruit bleek, dat er stormen konden komen en wij mogen het niet vergeten, dat wij ook in ander op zicht aan gevaren kunnen blootstaan. Het nieuwe jaar is de voortzetting van het oude en gelijk er in 't verleden veel goeds was, zoo zal het ook in de toekomst zijn, maar evenzeer is het waar, dat er koude dagen zullen komen. Daarvan moet ieder zich helder bewust zijn, want anders zal de eene teleurstelling de ander opvolgen. Het blijkt trouwens reeds duidelijk. De doodsklokken hebben in 't nieuwe jaar ook nog geen rustziekten van allerlei aard blij ven ons vergezellen stoornissen in de na tuur doen zich nog altijd voor van schok kende ongevallen lezen we dagelijks de aar de is en blijft een jammerdal, en de mensch gaat naar zijn eeuwig huis. Wij moeten ons het niet gunstiger voorstellen dan het is en wij doen wel, wanneer wij met David zeg gen en nu wat verwacht ik, Heeren. mijn hope is op U. Wie het huis zijner ver wachting bouwt op een grondslag beneden de sterren, die zal zich te laat beklagen. Maar wie den Heere verwachten, die zul len niet teleurgesteld uitkomen. Benijdenswaardig acht ik steeds meer hen, die zich bewust zijn wij zijn op aarde niet thuis en die dit aan hun God zeggen zooals de dichter Ik ben een vreemdeling op aar de, maar die uit den diepsten grond van hun hart bidden verberg Uwe geboden voor mij niet. Dit do'qt mij dan ook wenschen, dat elke lezer van onze Kerkbode daartoe kome steeds meer, opdat hij ondervinde, dat wat hem ook ontvalt, de Heere zijn volk nooit verlaat. Dit is het beste deel, 't welk ons te beurt kan vallen en dat ons nimmer ontgaat. Op deze wijze trekken we voort evenals de kinderen Israëls en wij houden ons den weg, dien de Leidsman ons wijst en wij verwach ten de kracht van Hem, die de sterkte ver menigvuldigt bij de zwakken. Wij merken, dat ons pad eenzamer wordtvelen, met wie we vroeger waren zijn bezweken anderen, bevinden zich niet in onze omgeving, maar wij willen daarover niet klagen, want het ge schiedde, opdat wij inniger verlangen zouden

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1