Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 41e Jaargang. Vrijdag 7 Januari 1927. No. 1. Redacteuren]: Ds. P. WAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke, UIT HET WOORD. HEERE, HELP MIJ. Belijdenis doen. Veranderd standpunt ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, P. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnomentsprijsi por kwartaal bg vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Bariohtan, Opgavan Predikbeurten an Advartantian tot Vrgdag. Afzonderlijke nummers 8 oant. PeTSVereeniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zanden aan da Drukkere LITTOOIJ Sc OLTHOFF AdvertentleprIJsi 15 oant per regel; bjj jaarabonnement van Adres van de Administratie: Spargaardstraat, Middelburg. minstens 500 regels belangrijke reduotie. firma LITTOOIJ t OLTHOFP, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4228 0. En zij kwam en aanbad Hem, zeggende Heere, help mij. Matth. XV: 25. Wie heeft nooit gehoord van de Kana- neesche vrouw En wie kan haar vergeten, die eenmaal van haar gehoord heeft. Wij weten zeer weinig van haar en toch ge noeg om van haar te houden. Zij' is dan ook onze sympathie ten volle waard. Haar lijden was groot, want haar dochterke leed aan een krankte, welke lichaam en ziel beide aantastte en haar moederhart zag het maar zonder het lijden te kunnen ver zachten. Er zijn echter zoovele moeders, die onder zware lasten gebogen gaan, wijl zij hare kinderen moeten zien worstelen met onderscheidene krankten, terwijl zij overal tevergeefs hulp en bijstand zoeken. In zooverre staat zij voor ons met vele anderen op dezelfde lijn. Deze vrouw echter heeft gehoord, dat Jezus in den omtrek vertoeft, wiens ge rucht ook doorgedrongen was tot in Phe- n:icie. Dadelijk verlaat zij haar woning, begeeft zich naar Jezus en reeds uit de verte roept zij Zone Davids, ontferm u mijner. Zij geeft haar nood te kennen, door te neggen mijn dochter is deerlijk van den duivel bezeten. We mogen wel aannemen, dat zij er op gerekend heeft, dat Hij, tot wien zij zich wendde, bereid zal zijn om gehoor te geven aan haar verzoek. Doch Hij ziet niet naar haar om, Hij verwaar digt haar niet met een enkelen blik. Hij- spreekt zelfs geen enkel woord, Hij ge draagt zich, alsof Hij niet weet, dat zij in Zijn nabijheid zich bevindt. De discipelen verstaan het niet en oor- deelen, dat zij tusschenbeiden moeten komen. Laat zij van u, zeggen zij, want zij roept ons na. Schijnbaar hebben zij veel meer medelijden dan Jezus, doch wanneer we letten op de reden, welke zij aanvoeren tot aanbeveling van hun verzoek, n\oeten we erkennen, dat hun deernis ge mengd is met zelfzucht, waardoor onze eerste indruk zeer verzwakt. Nu antwoordt Jezus, niet aan de vrouw, maar aan de discipelen, doch het is voor de vrouw ver- ontmoedigend. Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Is- raëls, zoo luidt het. De vrouw behoorde niet tot het volk des verbondszij was een heidensche. Lag het nu niet voor de hand om te denken Ik kan wel terug gaan eerst geeft Hij mij zelfs geen ant woord en wat Hij thans tot zijn volgelingen zegt, ontneemt mij alle hoop. Blijkbaar wil of kan Hij niets met me te maken hebben. Zij handelt echter geheel anders. Zij nadert Jezus, tot zij in Zijn tegenwoor digheid gekomen is. Zij valt voor zijn voeten neer, aanbidt Hem en zegt r Heere, help mij. Aan hen, die in duisternis wandelen en geen licht hebben, geeft de H. Schrift raad. Zegt zijgij moet den moed maar opgeven en alle hoop laten varen. De don kerheid omringt u van alle kanten en er is geen enkele lichtstraal. Duidelijk is 't, dat er voor u geen toekomst is. Weineen. Dat hij betrouwe op den naam des Heeren en steune op Zijn God. Dit is zeker niet gemakkelijk. Doch zoo behoort het. Op deze wijze kan het geloof toonen, wat het vermag. Al bevindt ge u op de grenzen van dood en verderf, wanhopen moogt ge niet, moogt gij nooit. Zeg liever met David al ging ik ook door het dal der schaduwen des doods, ik zal geen kwaad vreezen, zelfs dan zal ik het goede verwachten, mits gij er bijvoegen kunt want Gij zijt met mij, uw stok en uw staf vertroosten mij. Aan genaam is het niet, indien gij de koude en de donkere schaduw des doods aan uwe rechterzijde hebt, maar ge moogt u niet door schrik laten overmeesteren. Zeker, het kan er donker uitzien in een menschenhart, als de bange zorgen ver menigvuldigen en alles tegen schijint te zijn, vooral als we zelfs op ons gebed geen verhooring ontvangen, zoodat menigeen in zulk een beproeving bezwijkt en meent in het graf een verberging tegen het kwaad te moeten zoeken, doch we mogen daaraan niet toegeven. Het kan wel zijn, dat het gevoel tot de vrouw gezegd heeftziet ge wel, bij dezen Jezus is ook al geen hulp voor u, toch heeft het geloof haar doen volhouden. Door alle beletselen is zij heengebroken, over alle bezwaren is zij heengegaan en zij bleef de toevlucht zoe ken bij den eenigen Helper. Als een mensch teleurgesteld wordt in zijn verwachting, is hij licht genegen om wrevelig en gemelijk te worden en te morren over wat hem aangedaan wordt, doch daarvan is bij deze vrouw geen sprake. Er komt geen bittere klacht van haar lippen omdat er geen ontevreden gevoel in haar hart 4is. Zij is overtuigd, dat Zijn woord en Zijn weldaden vrije gaven zijn, waarop zij geen recht heeft. En het geloof leert dit aan allen en laat ons duidelijk zien, dat we Hem niet kunnen voorschrijven den weg, waarlangs Hij gaan moet, en dat we niet bepalen kunnen, in welk* uur Hij ons helpen moet. Wie inderdaad gelooft, laat het aan Hem over, wijl Hij met het zijne doen kan, wat Hij wil. Hoe het ga, en wat er ook gebeure, Hij is de Heere, in wiens hand we ons wenschen over te geven. Niettegenstaande al wat er tegen is, komt de vrouw tot Jezus, legt zich voor Hem neder en aanbidt Hem. Zij verwondert zich over Hem, zij verliest zich als in Hem, ja zij aanbidt Hem. Zoo waar is het, dat wie zijn zorgen op Hem werpt, ondervindt, dat Hij het wel maakt. Wel is de nood nog dezelfde, wel is het lijden harer dochterke nog even groot, wel is er uiterlijk nog niets veranderd, nochtans is zij reeds in nerlijk zooveel gevorderd, dat haar gansche hart zich aan Hem hecht en zij verstaat, dat al wat aan Hem is begeerlijk is. Daar door krijgt zij reeds verlichting, wijl Hij als 't ware zoo haar geheele ziel vervult, dat de nood naar achteren gedrongen wordt en niet zoo fel meer pijnigt. Hij zelf neemt de ziel in, tengevolge waarvan al het andere minder beteekenis krijgt. Wat Hij doen wil, doet er minder toe, maar zij is niet voornemens deze haar ingenomen plaats te verlaten. Wil Hij haar verlaten zij zal het niet kunnen keeren maar dan zal Hij over haar moeten heengaan. Dat we ons in haar stemming niet ver gissen, blijkt duidelijk uit de bede, welke zich ook nu uit haar borst loswringt. Weinig zijn de woorden, maar krachtig is de inhoud. Zij is er slechts op uit om zich verstaanbaar te maken. Een ziel, die zoo gelooft en zoo bidt, gebruikt geen omhaal van woorden, denkt er niet aan om haar begeerte in een sierlijken vorm te klceden, behoeft geen moeite te doen om den in druk te geven, hoe hartelijk zij het meent, dit geschiedt alleen, wanneer de echte drang ontbreekt. Er wordt zoo schrikkelijk veel in het gebed gezondigd. Een kreet is voldoende. Heere, help mij. Hoe de disci pelen over haar gedrag geoordeeld hebben, weten we niet, maar het zou ons niet be vreemden, indien zij gedacht hebben maar dit gaat toch alle perken tfc buiten. We leggen zoo licht een verkeerden maatstaf aan, wanneer we 'over de gees telijke waakzaamheid van anderen oordee- ïen en daarom mogen we wel de uiterste voorzichtigheid betrachten, inzonderheid als het geldt het gebedsleven van onze naasten. Laten we dankbaar zijn, dat de Schrift ons in voorbeelden toont, hoe de Kenner der harten oordeelt en laten we ons benaarstigen om te zorgen, dat de diepste grond van ons hart Hem welbe- hagelijk is. Ofschoon de mogelijkheid afgesneden schijnt voor de vrouw om hulp te erlan gen, geeft zij het niet op, maar blijft ze, op hope tegen hope wachten op Zijn ont ferming. Die gelooven haasten niet. Durft en kunt gij ook wachten op den Ontfermer ïsraëls. BOUMA. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Nieuwjaar is in vele kerken de tijd dat de „afzonderingscatechisaties" weer beginnen. En zoo wordt het voor de oudere cate chisanten omstreeks het einde van het jaar de ernstige vraag of ze in 't voorjaar be lijdenis zullen doen of niet. Wc zullen thans niet spreken over de vraag of die belijdeniscatechisaties wenschelijk zijn. Of het niet veel beter ware, dat spontaan, uit vrije beweging, jeugdige broeders of zus ters zich bij den kerkeraad aanmeldden, om tegen' het naastvolgende Avondmaal belijde nis af» te leggen, daar ze begeerden met de gemeente des' Heeren dood te verkondigen. Wij voor ons juichen dit laatste toe. Dat moest de praktijk zijn. Zoo zouden ook de catechisanten, cri\stiger notitie nemen van wat ze moesten weten en de catechisaties zouden er wel bij varen. De gemeente zou dieper de overtuiging hebben die zich daar aanmelden zijn gekomen uit ware behoefte en niet „omdat het nu Paschen is en er dan altoos heel wat bij elkander zijn." We willen thans alleen spreken over de keuze zelf, die dan toch omstreeks dezen tijd in veler harte een bron van strijd is. De bekende uitspraak in de Catechismus verklaring van een bekenden „ouden schrij ver" „Iedereen mag wel belijdenis doen, maar iedereen mag niet aan het Avondmaal" is een uitspraak, die zeker geen jongeling of jong meisje die voor de keuze staat, zal be amen. Belijdenis doen, dat is niets anders, dan toegang tot het H. Av. vragen. Zoo hebben onze Vaderen het verstaan. Belijdenis en Avondmaalsviering staan bij hen in 't allernauwste verband. Reeds de Wezelsche artikelen van 1568 bepaalden Niemand zal echter tot het Avond maal des Heeren toegelaten worden, tenzij hij vooraf belijdenis des geloofs afgelegd en aan de kerkelijke tucht zich onderworpen zal hebben. Voor „kinderen", die de catechisatie afge- loopen hebben werd het nuttig geoordeeld dat het onderzoek in dezen in tegenwoordig heid van heel de kerk plaats vond, volgens het formulier van den korteren Catechismus waaraan nog toegevoegd zullen worden de stukken van dén grooten Catechismus. Dat onderzoek moest geschieden acht dagen vóór den vastgestelden dag van het Avondmaal. Wanneer nu die jonge menschen onderzocht waren, moesten zij zich 's Zaterdags vóór den Avondmaal-Zondag „voor de kerk" stel len, en hun werd dan gevraagd of ze instem ming betuigden met de stukken van geloof en religie tegelijk moesten zij zich onder werpen aan de kerkelijke tucht en hun naam laten opschrijven in de kerkelijke registers. „En dan eindelijk zullen zij aan het volk worden voorgesteld, opdat zij, indien geen wettige verhindering voorkomt, den volgen den dag tot de tafel des Heeren toegelaten kunnen worden". Wie de oude uitgave van het Avondmaals- formulier vergelijkt, ziet ook aanstonds hoe nauw belijdenis en Nachtmaal met elkaar verband hielden. Vandaar dat we veilig kunnen zeggen, dat het afleggen van geloofsbelijdenis in 't ge heel niet beteekent, dat we laten zien, aat we genoegzaam onderwijs in de leer der kerk ontvangen hebben. Of dat we deze dingen alleen met een historisch geloof aannemen. Geloofsbelijdenis afleggen, dat wil niets minder zeggen, dan openlijk „voor de kerk", dat is voor het aangezicht van gansch de gemeente betuigen Ik geloof in den Drie- éenigen God, alzoo dat ik niet alleen alles voor waarachtig houd en toestem al hetgeen Hij in zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook alzoo, dat ik vast vertrouw, dat niet al leen anderen, maar ook mij vergeving der zonde, gerechtigheid en zaligheid van God is geschonken uit louter genade, alleen om de verdienste van Christus wille. „Geloof" dus in den zin van Zondag 7. Dit geloof moeten de jeugdigen belijden, alvorens zij toegang erlangen tot den Disch des Verbonds. Want al mogen we van kinderen der ge meente, die vromelijk wandelen aannemen, dat ze dit doen uit het motief van een kin derlijk geloof, weten doen we het als ge meente niet. Er kon een vroom wandelen zijn uit kracht van opvoeding. Een braaf en uitwendig godsdienstig leven uit kracht van traditie, of fatsoen in een christelijke omgeving. Doch de gemeente moet weten, en de Kerkeraad die door Christus het ambt heeft ontvangen om het lichaam van Christus zui ver te houden moet weten, wat het motief is van den behoorlijken wandel. Of het een wandel voor God is, krachtens een verborgen leven met God. Of die wandel is de weg der bekeering in den zin van Zondag 33. Een mijden van het kwaad en doen van het goede omdat men het kwade in beginsel heelt leeren haten als zonde tegen God. Ot het i s een doen van alle geboden Gods omdat men liefde heeft voor Zijn wet, Zijn woord en Zijnen Christus. Op die dingen moet dan ook het onder zoek dat aan de toelating vooraf gaat, ge richt zijn. Het mag noch bij den catechisant, noch bij den Kerkeraad uitsluitend of zelfs voor namelijk loopen over voldoende kennis. Daarom hebben in de gewichtige dagen waarin een jongeling of meisje zich voor de keuze stelt, belijdenis te doen, de ge dachten .in hun ziel zich in deze richting te bewegen Is het mijn oprechte begeerte om mijn doop over te nemen den Heere te dienen; in Hem mijn Zaligmaker te zoeken; wil ik met Hem door het leven gaan mag ik het, al is het dan met grooten schroom, Ruth nazeggen Uw volk is mijn volk, en Uw God is mijn God. Is er ook bij mij iets van tot realiteit ge worden In deze leer die naar de godza ligheid is, wensch ik te leven daarin te sterven daarin is het leven van mijnen geest En wie dan, al is het niet in volle zeker heid van reeds het eigendom van Christus te zijn in leven en sterven, toch voor het aangezicht des Heeren bij het onderzoek zij ner ziel kan zeggen „Heere, ondanks mijn dagelijksch struikelen, en mijn dagelijksche afwijkingen „Gij weet, dat ik U liefheb", zou voor dien jongen man of jonge vrouw de Nachtmaalsdisch niet aangericht zijn, ter ver sterking van het zwakke geloof Zou voor die niet zijn ae tafel, waaraan we nooit treden alsof we zonder eenigie zon den waren, maar waaraan we treden met het ootmoedig beset In mij zeiven gansch ver loren, zoek ik hulp bij U alleen Wie naast voldoende kennis van de betee kenis van het H. Avondmaal, die begeerte heeft naar God en Zijnen dienst, voor die is het Avondmaal aangericht. Over zulk een al is het schuchtere belijdenis, verblijdt zich de gemeente des Heeren. S. v. D. DADERS DES WOORDS. Te willen profeteeren is heel vaak een gevaarlijke onderneming. Maar dat wel zoo goed als zeker was te profeteeren, dat de verklaring van Ds. Brussaard niet met wel willendheid zou worden ontvangen in den kring van Dr. Geelkerken, dat heeft de uit komst al bevestigd. We deelden reeds mede, dat de redactie van „W. en G." behoefte had met Ds. Brussaard te confereeren naar aanleiding van diens ver klaring op de classis Haarlem, omdat zij zich de vraag stelde of die verklaring niet in strijd was met den geest van dat blad. Dien „geest van dat blad" doet men zeker wel geen onrecht, wanneer men zegt, dat die „geest" er op gericht is, de besluiten van de Synode van Assen te bestrijden en de Kerken, die deze besluiten namen te be stoken. Daarom werden er ook al stemmen verno men, die oordeelden dat het niet aanging dat leden van onze Gereformeerde Kerken, en met name Dienaren des Woords in onze Kerken, medewerkers bleven van het blad „van dien geest".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1927 | | pagina 1