Voor Kinderen. Twee jubilea's. DADERS DES WOORDS. Om jaloersch te worden. Een Sprookje. De beteekenis der Christelijke Sociale beginselen voor dezen tijd. Walchersche Brieven. v. Gaarne zou ik wenschen, dat ik mij vergis, maar het lijkt mij toe, dat dit er bij het vele goede dat wij hebben, te veel ontbreeKt. Waaraan ligt dit Denk er eens over na ik wil het ook doen. BOUMA. Deze week vierden twee predikanten Ds. A. H. v. d. Kooi en Ds'. Staal van Colijns- plaat hun ambtsjubileum. Al behoort Bergen op Zoom niet aardrijKs- kundig tot Zeeland, kerkelijk stond het met onze provincie in nauw verband'. Zoo was Os. v. d. Kooi die thans emeritus is en in Amersfoort woont een goede bekende on der pns. En Ds. Staal staat nog in volle kracht in zijn gemeente Colijnsplaat. Beiden zijn in onze Zeeuwsche Kerken goede bekenden. Ver schillende malen dienden zij ons blad met hun meditatiën. Wij wenschen hen van harte geluk met deze schoone dagen, en voegen er de bede aan toe, dat zij: hetzij nog in dienst, of reeds emeritus door den Heere gezegend mogen zijn, en ieder in eigen kring of gemeente nog tot zegen mogen worden gesteld. v. D. Jaloersch-zijn kan een ondeugd wezen. Maar er is ook wel een geoorloofde en goede jaloerschheid. Zoo eene, waartoe de apostel Paulus, blij kens Rom. 11 14, zijn broederen naar het vleesch wilde verwekken. Zoo'n soort jaloerschheid werd bij ons ge wekt, toen we onlangs lazen het verslag van' den Frieschen .toogdag der Jongelingsveree- nigingen op Geref. grondslag. Wat was daarvoor een belangstelling Wat heerschte daar een geestdriftDe drie kerk gebouwen, die de Geref. kerk van Leeuwarden heeft, waren alle gevuld. Zelfs waren deze niet ruim genoeg om alle opgekomenen te bergen. Een volgend maal zoo werd nu al gezegd zou men vier kerkgebouwen noodig hebben. En kort daarvoor werd er in diezelfde stad een provinciale Universiteitsdag gehouden, en toen had men de groote, ruime nieuwe koe pelkerk stampvol. Dan is het in onze provincie toch anders. En dan kan de wensch wel eens zeer krach tig opkomen konden wij hier ook eens zoo iets hebben. We willen niet het oog sluiten voor het vele goede, dat we ook in ons gewest mogen hebben en genieten. We willen ook bedenken, dat wij in Zeeland als gereformeerden, lang zoo talrijk niet zijn als in Friesland. Volgens het Jaarboekje telt geheel Friesland plm. 72000 gereformeerden en Zeeland ruim 26003. We willen daarbij er ook rekening mee hou den, dat de reisgelegenheden in Friesland teel wat beter zijn dan in onze waterrijke provincie, die geographisch in heel wat stui ken uiteenvalt. Maar, wanneer we met al die factoren' rekenen, dan meenen we toch te moeten zeggen, dat verhoudingsgewijze bij een toog dag van onze Jongelingsvereenigingen min stens één groote kerk vol zou moeten zijn. En dat niet alleen op den gewonen provin cialen bondsdag want dat was het in Fries land niet maar op een bijzondere samen komst. En dan zou op een Provincalen Uni versiteitsdag toch zeker een niet al te groote kerk tot in alle hoeken moeten gevuld zijn. En zoo is het niet. Het is ons zelfs niet be kend dat men in de laatste jaren zulk een toogdag van onze Jongelingsvereenigingen heeft durven organiseeren. Nu kan men wel zeggen de Zeeuwen zijn nu eenmaal anders dan de Friezen. Maar we meenen toch, dat we daarbij de vraag moe ten stellen, of we daarmee klaar zijn, en of het niet noodig is dat wij anders worden dan we nu zijn. Dr. Kuyper heeft eens op een Bondsdag gezegd laat er onder u zijn geest, geest drift en geestkracht. Ook geestdrift is noo dig. Zonder geestdrift komen we er niet in dezen tijd. Zullen we dan niet eens onszelf gaan her zien We hopen er op en dat alzoo ook onder ons zal mogen gezien worden meer geestdrift, meer warmte, waarmee we elkan der bezielen tot den strijd des geloofs. Heel lang geleden woonde er in een ver land een weduwe. Ze had het vroeger goed gehad. Dat was toen haar man nog leefde. Schipper Bikkels, zoo heette haar man, was een stoere baas. Bijna niemand kon zoo goed met een schip terecht als hij. Hij was nooit moe en trotseerde de woeste zeeën bij hevige stormen. En als hij dan bij slecht weer van huis moest en zijn vrouw tranen stortte uit vrees voor de gevaren, die dreigden, dan bemoedigde hij haar en wees naar boven, waar God woont, die ons overal, zelfs in den storm, kan behoeden en bewaren. En dan wees hij er haar op, dat God een Vader is, ook van de weduwen. Mocht hij omko men, dan zou die Vader voor haar zorgen. En hij kwam om in een boozen nacht in Maart. De zeeën wierpen het schip tegen de rotsen en de man verdronk. Zijn laatste bede was voor zijn vrouw en kinderen. Zoo bleef zij dan achter met acht kinderen, waarvan de oudste nauwelijks 10 jaar telde. Hard moest ze werken en karig was haar loon. Soms gebeurde het wel eens, dat er geen brood was. Maar dan verdubbelde de vrouw haar gebeden. En God verhoorde haar li. We zagen, dat soms het begrip „sociale beginselen'' genomen wordt in beperkten zin. Dat men daarbij dan denkt aan die beginse len, die aangeven hoe de verhouding onder de menschen moet zijn in betrekking tot de vervulling der s t o f f e 1 ij k e behoeften en met name die van den arbeidenden stand. Die beperking nu is te verstaan. De inenschheid in haar saamleving is te vergelijken met een lichaam. Met een lichaam nu kan het zoo gesteld zijn, dat wel onderscheiden deelen niet ge heel gezond zijn, maar dat een bepaald li chaamsdeel toch erg krank is. En als dat zoo is, dan zegt de dokter daar moeten we eerst op werken. Dien regel volgt hij dan omdat het be houd van het geheele lichaam meebrengt, dat vooral en in de eerste plaats gerekend wordt met dat meest zieke deel, en de genezing daarvan worde gezocht. Mag dat gelukken dan komt daarna de tijd om ook aan de andere deelen, waarmee het minder ernstig gesteld was, meer aandacht te schenken. Zoo nu stond het met het organisme der menschheid. In dat lichaam was een deel, waarmee het zeer ernstig gesteld' was, dat in een noodtoestand verkeerde. Dat deel was de groep der arbeiders. Het lag daarom voor de hand, dat het den ken over de sociale beginselen, over de -be ginselen bij wier naleving een goede men schelijke saamleving mag verwacht worden, zich in de eerste plaats voor de vraag stelde, hoe die groep der menschheid zou te helpen zijn, hoe de arbeiders in de menschelijke saamleving een hun toekomende plaats zou den kunnen ontvangen. Uit dat alles vloeit dan echter ook voort, dat we bij deze beperking zullen blijven be denken dat het een beperking is. Als de piaag eens bijzonder ziek is, is het ver standig dat een dokter vooral met die maag rekent, maar als hij dan zou handelen alsof die mensch maar alleen een maag had, en als hij de verzorging der andere lichaamsdee- len veronachtzaamde, zou dat toch heel on verstandig zijn. Dat het denken over de sociale beginselen zich in een bepaalden tijd vooral bezig houdt met de vraag, hoe de arbeiders te helpen zijn aan hun recht, is goed, maar wanneer het sociale denken, zou doen alsof de heele samenleving uit arbeiders bestond, dan zou het toch zeker feil gaan. Het meest kranke deel het eerst te helpen is uitnemend, maar er kan een tijd komen, dat dit deel niet meer het meest kranke is en een ander orgaan ernstiger is aangetast en dan moet dat de meeste zorg hebben. En dat zich dit kan voordoen in de menschelijke samenleving, is de laatste jaren wel bewezen. Kon men voor jaren, en kan men ook nu nog spreken van een sociaal vraagstuk voor den arbeiden den stand, uit landen als Oostenrijk en Hon garije kwamen berichten, dat de sociale quaestie daar bestond, niet zoozeer voor dé menschen, die met handenarbeid hun brood moeten verdienen, als wel voor hen, die in intellectucelen arbeid hun levenswerk vonden als professoren, rechters, predikanten, on derwijzers. Wanneer we dus spreken over sociale be ginselen denken we aan die beginselen, die aangeven hoe de menschelijke samenleving moet ingericht zijn, opdat het alle deelen van die samenleving wel ga. We bezien dan echter die samenleving vooral uit dit oog punt hoe het daarin staat met de voor ziening in de stoffelijke nooddruft. En vin den we dan, dat bijzonder onze aandacht moet hebben de vraag, hoe het in dat op zicht staat met den z.g.n. vierden stand, den kring der arbeiders, dan zullen die sociale beginselen onze aandacht vragen, die daar over ons licht verspreiden. HEIJ. N.B. Drukfouten laat men meestal onver meld. Ze zijn al heel moeilijk te voorkomen en daarom zou het heel wat werk geven, ze alle te willen herstellen. Meestal zijn ze ook van dien aard, dat de goedwillige lezer ze zelf in gedachten verbetert. Nu moeten we echter op dien regel een uitzondering maken, omdat in het eerste ar tikel er iets onverstaanbaars voorkwam. Daar stond „Dat nu het begrip „sociale beginselen" altijd in deze kerk nimmer zoo genomen wordt enz." Dat moest zijn Dat nu het begrip „sociale beginselen" altijd in dezen ruimen zin genomen wordt enz." en gaf telkens weer uitkomst. Hard moest ze werken en toch was ze gelukkig. Want zij had God lief met geheel haar hart en God had haar lief. En God troostte haar in moeilijke dagen en schonk haar blijdschap in het hart. Vooral 's Zondagsavonds was ze gelukkig. Dan zaten haar kinderen om haar heen geschaard en dan vertelde zij aan haar kinderen van hun vader, dien lieven vader, die altijd zoo goed was geweest en zoo veel voor haar en haar kroost had ge daan en die nu, o zoo gelukkig was, in den hemel bij den lieven Heer. En dan vertelde ze ook over dien h^melschen Vader, die zoo goed was en die zondaren liefhad en Zijn eenigen Zoon gezonden had op deze booze wereld om zondaren te kunnen helpen. En dan zaten die 8 kinderen met stralende oogjes hun moeder aan te kijken, die lieve moeder, die zoo heerlijk kon vertellen die moeder, die zoo arm was en toch zoo echt gelukkig. En dan vloog de tijd om en als het dan ten slotte donker werd en moeder wierp zich op haar knieën en hare kindertjes wierpen zich op hun knietjes om God te danken voor 't goede, dat hij in den afge- loopen dag had geschonken en te bidden, of God ze den komenden nacht wilde be waren, dan doortintelde hen allen een geluk, dat alleen zij kennen, die God waarlijk lief hebben. En dan begaf het gezin zich ter Amice. Zooals ge weet is het in sommige bladen gewoonte, dat de schrijvers van hun eigen werk een soort recensie geven. Heel erg sympathiseer ik daar niet mee. Ik meen ook bespeurd te hebben, dat er niet veel van te recht komt, dan een korte aankondiging van den inhoud. Het is een soort publieke en dan nog verkorte voor rede op hun werk. Wanneer ik nu in dezen brief iets wil zeggen, over het pas verschenen werkje van wijlen Ds. A. Littooij, dat door zijn jongsten zoon in Terneuzen is uitgegeven, schijn ik wel wat op de lijn te komen van de zoo even halt door mij gelaakte gewoonte. Doch waar het een werkje van Ds. A. Littooij geldt, die zulk een goeden naam in Zeeland had en zulk gezegend werk in onze provincie verricht heeft, mag ik in een blad dat eertijds zoo nauw met hem in betrekking stond wel iets van zijn boekje zeggen. liet is een algemeen bekend feit, dat nog in heel wat streken van ons lieve vaderland, en zeer zeker ook in niet weinig deelen van Zeeland de kennis omtrent recht en plicht tot den Disch des Hceren nog veel te wen schen overlaat. Vroeger was dit zeker nog veel erger. Zooals ge weet, kwam Ds. Littooij in 1867 naar Middelburg. Zijn eerste standplaats was St. Anna Parochie, waar hij twee jaren ge arbeid heeft. De eigenaardigheid in Friesland was (en is nog wel), dat daar een gezonde Avond- maalsbeschouwing heerschte, naast een on gezonde Doopspractijk. Ds. L. vertelt er van op blz. 28 „Op de kerkeraadsvergadering die ge houden werd in de week na het Avond maal het eerste dat door hem werd bediend kwam de vraag aan de orde: Hebben alle leden, die niet door ziekten e.d. verhinderd waren, gebruik gemaakt van het jongst gehouden Nachtmaal. Het bleek hem dat de kostelijke ge woonte heerschte, om al de achterblij vers te gaan bezoeken met het vermaan over deze verachting van de inzettingen Gods." 'i i ln het Zuiden teruggekeerd (Ds. L. was een Brabander van geboorte) was zijn eerste voorbereidingspredikatie in Middelburg over Samuels offernoodiging. De preek sloeg in. Maar bij velen was het als een inslaan bij een onweer. Het scheen dat Middelburgs gemeente in vuur en vlam stond. De jonge predikant had een geluid omtrent het Avondmaal laten hooren, dat velen vreemd in de ooren klonk. Op de vraag wie noodigt Samuel ten offermaaltijd d.w.z. wie wordt ten disch ge- noodigd had hij geantwoord Allen, die door belijdenis hun doop bekrachtigd zich mondig verklaard en aan 's lieeren dienst en inzettingen zich vrijwillig verbonden heb ben. Ds. L. schrijft daarvan „Zooals hem van achteren bleek, had den de meesten reeds geen oor meer voor hetgeen nog volgde n.l. Heiligt U, opdat gij het Gode welgevallig, met vrucht en ten zegen voor uw hart moogt doen." Gelukkiger dan het zich liet aanzien, was de afloop. Er kwam vooruitgang, al was het maar daarin, dat althans de gemeente op den Avondmaalsdag niet meer voor een groot deel zoo geheel uit de Kerk meer bleef als vroeger het geval was. Die verkeerde beschouwing van het Avond maal was oorzaak van het schrijven van zijn boekje, waarin hij met kracht opkwam voor de aloude beteekenis van het Avond maal en de practijk der Vaderen. Hij ontzag zich niet om scherp te kastijden de voorbe reidingspredikatie, die meer dienden om de menschen een afschrik dan een verlangen naar den Disch te doen krijgen. Zijn pleidooi voor een juiste, en Schriftuur lijke practijk in dezen is tegelijk een ernstige pleitrede voor het handhaven der kerkelijke tucht. Het is waar, dat sedert Ds. Littooij zijn ruste en weldra sliep de moeder, alsof ze nooit zorgen kende en rustten de kinderen, alsof ze koningskinderen waren. Niet ver van het huis van de weduwe stond een groot kasteel. Een groote tuin lag er voor, met de prach tigste bloemen. Heerlijke landerijen, waarin talrijke kudden vee graasden, omringden het kasteel. De be woner, een man reeds op leeftijd, was dan ook zeer rijk. Ver in den omtrek stond hij bekend als de rijkste man. Zijn vrouw was reeds jaren geleden gestorven en nu bewoon de hij het huis met zijn eenigst kind, een jongen van 17 jaar, en een huishoudster. De eigenaar van dit kasteel stond echter niet alleen bekend om zijn rijkdom, maar ook om zijn gierigheid. Rijk was hij en gie rig. De armen kwamen nooit bij hem om hulp te vragen. Ze wisten wel, dat ze toch niets kregen dan scheldwoorden. Dikwijls zat de rijke gierigaard uren lang in één der ka mers om zijn schatten te tellen. En steeds kwam de begeerte bij hem op om al meer te vergaren. En rta zijn bezoeken aan zijn schatten begaf hij zich dan naar zijn huis houdster om haar toch tot zuinigheid aan te sporen. Zijn zoon ontmoette hij maar weinig. Vader en zoon vermeden elkaar ge regeld. En als ze elkaar ontmoetten, dan boekje in 1879 voor de tweede maal uitgaf al heel wat toestanden veranderd zijn doch wie in verschillende plaatsen van onze pro vincie, en ook daarbuiten in Gelderland, in een groot deel van Holland en elders, nog heden ten dage naar de blijken vraagt of men recht begrijpt wat de verhouding is tusschen belijdenis en sacrament, die ver staat dat de verkeerde meeningen nog lang niet overal zijn weggenomen, en vervangen door de Schriftuurlijke beschouwing, die de juiste is. Er is ongetwijfeld heel wat meer lectuur, met name in Dr. Kuyper's „Uit het Woord" over deze dingen verschenen, dat echter de lectuur over dit onderwerp heel en al over bodig is geworden, zal wel niemand be weren, die eenigszins op de hoogte is met het huisbezoek en de resultaten daarvan. Misschien kan de vroeger zoo gaarne beluis terde stem van den Zeeuwschen predikant, die zoo zeker geluid deed hooren, ook thans na zooveel jaren tot verheldering van inzicht aanleiding zijn, en mede onder 's Heeren zegen verhinderen dat eenerzijds de schuch- teren maar afblijven jaar op jaar, anderzijds de te vrijmoedigen aangaan, zonder dat zij zich ernstig rekenschap afvroegen van dé heilige handeling die zij daarin bedrijven. S. v. D. ZENDING. Magelang, 7 October 1926. Amice, 't Wordt meer dan tijd, dat ik U weer eens wat vertel van wat er al zoo omgaat op ons Zendingsterrein. Ik begin maar met een der plaatsen waar we hier een vervolgschool hebben geopend. Een vervolgschool, is een verlengstuk van de dessaschool of volksschool, die slechts 3 klas sen heeft en waar het leerplan beperkt is tot lezen, schrijven en rekenen. In een cen trum van dessascholen wordt door de Zen ding dan een vervolgschool opgericht, die uit twee klassen bestaat en waar die kinde ren toegelaten worden, die een dessaschool hebben afgeloopen. Nu zoo'n vervolgschool hebben wc ook opgericht in bovenbedoelde dessa en we betrekken daar onze leerlingen van een 5-tal dorpscholen, die zich in aen omtrek bevinden. Liet aantal leerlingen is echter niet groot. Men vindt het in de dor pen al een heele prestatie wanneer men z'n kinderen een drie klassigeschool heeft laten doorioopen de ouders hebben in den regel zelf nooit op school gegaan en nu vindt men het al welletjes, wanneer de kinderen 3 ja ren op de schoolbanken hebben gezeten. In den regel zijn het dan ook alleen de kinderen der leden van het dorpsbestuur en van een enkelen landbouwer, die wat meer heeft dan de gewone man, die hun kinderen' naar zoo'n vervolgschool zenden, en het kost heel wat moeite om zoo'n aantal leer lingen te krijgen, dat ze voor subsidie in aan merking kan komen. Wanneer het Gouvernement een school op richt, gaat alles veel makkelijkerde be stuursambtenaren van hoog tot laag werken er aan mede, dat zoo'n school bevolkt wordt. De dorpshoofden sporen de dorpsbewoners aan om hun kinderen naar school te zen den en wanneer ze daar geen gehoor aan geven dan worden die ouders dikwijls ont boden naar den Assistent-Wedono, het hoofd van een onderdistrict, om daar nogmaals de nioodige vermaningen in ontvangst te ne men, terwijl het ook wel gebeurt, dat zoo'n onwillige vader een dag wordt vastgehouden om eens over zijn plicht ten opzichte van zijn kinderen na te denken. We hebben hier geen leerplichtwet, maar ge zult gevoelen, dat bij zulke maatregelen een leerplichtwet niet noodig is practisch bestaat ze wel ten minste voor de Gouvernementsscholen. Voor onze school missen we dien steun we zou den zulke maatregelen ook niet geheel kun nen goedkeuren maar daarom is het ook veel moeilijker om onze scholen bevolkt te krijgen. Wanneer daar dan nog bijkomt, dat de inlander bevreesd is om zijn kinderen naar een Christelijke school te doen, althans in de dessa, waar nog weinig of niets van 't Christendom bekend is, dan zult ge ver staan hoeveel moeilijkheden er te overwinnen zijn eer we onze schooltjes voldoende be volkt houden. We trachten dit te doen in de eerste plaats door huisbezoek. Tegen dat de tijd aanbreekt voor de aanname van nieuwe leerlingen gaan de onderwijzers er op uit om de dorpshoofden en hoofden der dessa scholen te bezoeken ten einde hun mede- ontstond er meestal twist. De zoon was ook heel anders dan de vader. Was het grootste genot van den vader om geld te ontvangen, de jongen deed niets liever dan geld ver kwisten. 's Avonds kon men hem dikwijls zien zitten in een herberg omringd door zijn vrienden. Dan vloeide de wijn en dan werd er gespot met den gierigen vader. Om aan geld te komen voor zijn brasserijen, maakte de zoon vaak schulden, die de vader dan wel weer moest betalen. Dat verbitterde den gierigen vader hevig en dat maakte de ver houding tusschen vader en zoon al slechter. Bidden deed de vader nooit en de zoon had alleen den naam Gods op de lippen om dien God te lasteren. 's Nachts sliep de vader dikwijls niet het gedrag van zijn zoon en de vrees, dat zijn geld verkwist werd, hielden den slaap verre van hem. 's Nachts sliep ook dikwijls de zoon niet hij lag te peinzen over de middelen om aan geld te komen en voelde zich tegelijk zoo eindeloos ongelukkig, omdat hij wist, dat zijn leven zoo hol en doelloos was. Ze waren wel ongelukkig, de rijke vader en zijn zoon. En als ze soms dachten aan den dood en wat dan zou volgen, dan maakte een gevoel van namelooze ellende zich van hen meester. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2