Voor Kinderen.
Bezwaar en Antwoord.
Ik zou wel beter opgepast hebben.
ïv!
DADERS DES WOORDS.
We kunnen in de weergave van het overige
van de hoogst belangrijke brochure thans
korter zijn, dan den vorigen keer.
Niet omdat het laatste deel minder inte
ressant is, of omdat het minder bladzijden
teltwant repliek en dupliek vormen twee
derde deel van het geheele boek; Doch we
hebben in dit tweede gedeelte de nog onder
streping van bezwaren eenerzijds en van
weerlegging anderzijds.
Ds. Brussaard zegt, dat nog niet alle be
denkingen zijn weggevallen, maar hij toch
reeds gedeeltelijk is gerustgesteld,
1. Inzake het belijdeniskarakter der Synodale
beslissing heeft hij er bezwaar in dat dien
aangaande in vele kringen zooveel onze
kerheid bestaat. Dit ware voorkomen of
door uitbreiding van Art. 14 of door het
opstellen van een afzonderlijk artikel of een
soortgelijke formuleering als in 1905 te
Utrecht werd opgesteld.
Maar wij weten nu We hebben tot af
wering van een gevreesde leer, nu een nieuwe
kerkelijke beslissing die gelijke waarde heeft
als een confessie.
Doch die is dan tot stand gekomen zonder
dat ze in de kerken zelf of meerdere - ver
gadering voorwerp van kalm, ernstig Schrift
onderzoek is geweest. Al gebeurde dit vroe
ger ook, dit is geen maatstaf om het thans
ook zoo te doen trouwens vroeger bij! de
Dordtsche leerregels en Walchersche artike
len hebben zich wel allerlei kerkelijke ver
gaderingen met die vraagstukken bezig ge
houden. Aan Ds. Br. werd zelf geweigerd,
die geschilpunten op de Synode van N. Holl.
1925 ter sprake te brengen.
TI. Natuurlijk huldigt Ds. Br. niet de stel
ling dat alles wat niet met name in de Be
lijdenis genoemd is, aan de willekeur der
Bijbellezers zou mogen worden prijsgegeven.
Het gaat hier echter over vier bepaalde
punten, en dus over heel wat anders dan
over de beschrijving van de heilige historie
in haar geheel.
Welnu dan had men Art. 5 er buiten'
moeten laten en of die vier punten door een
belijdenis-uitbreiding tot accoord van kerke
lijke gemeenschap moeten verheffen, of een
voudig aan Dr. Geelkerken moeten opleggen
zich in zijn ambtelijk werk aan de conclusies
der Synode te houden, tot den tijd, dat hij
afdoende tegengronden tegen de Synodale
beslissingen had aangevoerd, die ook harer
zijds als zoodanig gewaardeerd konden wor
den.
III. Nu heeft Dr. G. wel bij die verklaring
dat hij: zich wilde voegen naar de letterlijke
opvatting der vier punten van Genesis, de
beperking gemaakt, dat dan ook door de
Synode maatregelen zouden getroffen wor
den voor een volledige behandeling der kwes
tie van Geref. Schriftbeschouwing.
Doch Ds. B. kan verzekeren dat dit niet
de bedoeling had om met één hand de ver
klaring terug te nemen, die hij met de an
dere hand gaf.
Maar Dr. G. overwoog dat een consequent-
d'oorgedachte organische Schriftbeschouwing
ook aan stukken als Gen. 1—3 meer naar
alle zijden recht zou doen wedervaren, al
was zelfs de uitkomst ten opzichte van hoo
rnen en slang gelijk aan die der Synode.
IV. Het bezwaar tegen het woord klaar
blijkelijk is na de uiteenzetting van Prof. R.
eerder verergerd dan verminderd. Juist het
geredeneer er over toont dat de term voor
misverstand vatbaar is. Ds. Br. geeft toe
dat „klaarblijkelijk" en „onwederlegbaar" tot
verschillende gedachtenreeksen behooren.
Klaarblijkelijk zou dan zijn „vaststaande
voor het onmiddellijke kennen" vrucht van
instuïtie. Maar dit is geen objectief funda
ment, gelijk b.v. de Avondmaalsleer, die al
lerminst klaarblijkelijk is, doch wel goede
Schriftuurlijke gronden heeft. Eer omgekeerd
heeft de Sabbattistische leer van den zeven
den dag de „klaarblijkelijkheid" voor zich,
terwijl ze mist het dieper inzicht in de ver
houding van oude en nieuwe bedeeling.
Nu behoef ik niet meer te houthakken,
riep de man uit.
En ik behoef niet meer te wasschen,
schreeuwde de vrouw.
En ik kan een mooie pijp koopen en heer
lijke tabak, voegde hij er aan toe.
En ik koop een mooie jurk, zeide zij.
En we kunnen alle dagen spek eten en
soms vleesch, riep de een.
Ja en we nemen boter en kaas op ons
brood, antwoordde de ander.
En zoo ging het al door. Wat al lang ge
koesterde wenschen zouden thans vervuld
worden. En thans op dit oogenblik voelden
ze zich waarlijk gelukkig.
o
Vele dagen zijn verloopen. Wat was er
veel veranderd in des houthakkers woning.
Als ge binnen treedt, stapt ge niet meer op
den houten vloer, maar op een keurige mat.
Ziet ge daar die mooie tafel wel en die
nette stoelen
En de bewoners, ge zoudt ze bijna niet
meer kennen. Hoe was hun kleeding ver
anderd. En hun voorkomen. Het leek wel
een heer en een dame. Eiken morgen, pre
cies om 12 uur, kwam de heer. Dat miste
nooit. Dan ging hij naar den zolder, bleef
daar eenige oogenblikken en reed dan weer
weg.
Eiken Zaterdag bracht hij 25 gulden mee.
Dat miste ook nooit.
In 't begin hadden man en vrouw nauwe
lijks over het kistje durven spreken. Dat was
later wel wat veranderd. Ze waren er meer
aan gewoon geraakt. Nu spraken ze er al dik
wijls over.
I Bij het spreken van „klaarblijkelijk" vraagt
men onderwerping aan m e n s c h e 1 ij k in
zicht en dit is juist een hoofdbezwaar voor
Dr. Geelkerken e.a., dat de Synode haar men-
schelijke opvatting op den voorgrond schoof
met de toevoeging dat afwijking daarvan
in strijd was met het g o d d e 1 ij k Schrift
gezag.
V. De Schriftuurlijke argumentatie is het
zwakke punt in het rapport der Dogmatische
commissie. Er wordt meer geponeerd, als
stelling neergeschreven dan geargumenteerd.
Niemand zegt Prof. R. heeft nog aangetoond
dat ofschoon kort de bewijzen niet bondig
zijn, doch dat is een van zich afschuiven van
den bewijslast. Dit is ook niet goed te ma
ken met het overigens vriendelijk aanbod van
een langdurig debat met Dr. G.
Hoofdzaak voor Ds. Br. is echter de be
denking dat Dr. G. om het weigeren de
aangevoerde gronden voldoende te achten
terstond als „Schriftaanrander" aan de kaak
werd) gesteld, waar er hoogstens sprake kon
zijn van een foutieve toepassing van ondér-
ling-erkende beginselen van Schriftverklaring.
VI. Ook het bezwaar tegen de uitdrukking
„disputabel stellen" blijft Ds. Br. handhaven.
Dr. G. heeft in zijn preekcoupure gewaagd
van moeilijkheden in Gen. 2 en 3 en hier
schuilt de zielkundige drangreden tot het
opwerpen van de mogelijkheid eener andere
opvatting. Hoe kan vraagt liij een gewone
boom door zijn vrucht eeuwig leven schen
ken zelfs aan gevallen zondaars. Gen. 3 22.
Is de Synode nu er van af door te zeggen
Begin maar met die dingen voor tastbare
werkelijkheden te houden, de rest komt dan
later wel aan de orde Kan zij1 niet - ver
staan wanneer iemand tegenover het positi
vistisch vervlakken dér H. Geschiedenis even
eenzijdig het mysterie op den voorgrond
stelt en daarom weigert een uitspraak te
teekenen die zonder met voldoende argu
menten het geheel in het oog te vatten
enkele afzonderlijke punten naar hun ééne,
stoffelijke zijde op het middenplan plaatst
Veronderstel eens, dat één of meer bij
zonderheden van slang of boomen ons on
bekend waren, zou daarmee de val ons onbe
kend zijn Twijfelen we dan aan den val
der engelen
Wanneer de Synode beducht was voor de
evolutie leer, dan had ze die rondweg kunnen
veroordeelen doch dan had ze Dr. G. c.s.
naast haar gehad al geeft Ds. Br. toe dat
er ook in onze kerken geesten voorkomen,
die een vrijheid zoeken, welke eigenlijk los
bandigheid is. Maar het drijven van zulke
loochenaars der Schriftuurlijke en Confessio-
neele hoofdwaarheden zal op zijn tijd
wel overduidelijk openbaar worden.
Ds. Br. eindigt met te zeggen dat hij met
blijdschap kennis genomen heeft van enkele
principiëele verklaringen, die toch
in het geding het voornaamste zijn
en blijven.
lo. Dat ieder het volste recht heeft be
zwaren in te brengen ook tegen dé laatste
uitspraak der Synode.
2o. Dat de zegswijze „klaarblijkelijke be
doeling" geen andere is, dan dat deze be
doeling vast staat op gronden die haar deug
delijk en aannemelijk voorkomen en dus geen
heerschen over de Consciëntie insluit.
3o. Dat Ds. Br.'s uiteenzetting van Schrift
gezag die hij in verband zette met de hand
having daarvan door de belijdenis der kerk,
bij de Synode niet het minste bezwaar heeft
ontmoet, wat een cardinaal punt is.
Antwoord van Prof. R.
Wat de onzekerheid betreft, die er bestaat,
heeft Prof. R. reeds vroeger aangetoond, dat
de zaak in zichzelve volkomen duidelijk is
van een eisch dat elke kerkelijke leerbe-
s 1 i s s i n g, en dat is de uitspraak der Sy
node, van te voren door classes enz. moet
zijn overwogen hebben onze kerken nooit
geweten. En als Ds. Br. zegt, al was dit
juist, dan hoeft dit geen maatstaf te zijn voor
tegenwoordig dan is dit juistDe maatstaf is
Gods Woord, maar dan zou Ds. Br. om
recht tot critiek te hebben moeten aantoonen,
Wat zou er toch in dat kistje zitten zei
de vrouw.
Ik weet het niet, zei de man. Ik begrijp
er rfiets van.
Het zal wel iets zijn, dat heel mooi is,
zei hij.
En erg duur ook, voegde zij er aan toe.
Ze hadden ook al eens op den zolder ge
keken.
Dat mocht immers wel van den heer
Ze hadden het kistje ook zien staan, heel
in den hoek.
De vrouw was er zelfs heel dicht bij ge
komen, maar toen had de man haar wegge
trokken.
Denk er om, vrouw, had hij uitgeroepen,
kom er toch niet aan, dan raken we immers
ons geld kwijt.
Na dien tijd waren ze heel vaak, heel
dicht bij het kistje gekomen.
Weet je wat ik geloof, zei de vrouw op
een keer, ik geloof, dat het kistje vol goud
zit. En toen had ze het even aangeraakt. Met
twee vingers. Heel voorzichtig. Ze was er
zelf van geschrokken. En hij was erg kwaad
geweest. Dien nacht hadden ze geen oog
dicht gedaan. En ze waren heel zenuwachtig
geweest, toen mijnheer kwam.
Mijnheer had echter niets gemerkt. Hij
was als altijd naar boven gegaan, had ze
echter erg aangekeken, toen hij wegging.
Daarna waren man en vrouw bijna altijd op
zolder en wel dicht bij het kistje.
Weet je wat we doen moesten, zei de
vrouw op een keer.
We moesten het kistje optillen, kijken wat
er in zit. Ik geloof vast, dat het vol goud
zit. Als dat zoo is, dan nemen we het goud
en gaan ver weg, dan zijn we net zoo rijk
als die heet. De man had nog eenige tegen
werpingen gemaakt, maar eindelijk had hij
toegegeven. Zoo gebeurde het dan op een
dag, dat man en vrouw naar boven gingen.
Spoedig waren ze bij het kistje. De man aar
dat een eisch als door hem is gesteld op
Gods Woord is gegrond. Want de Sy
node is geen lichaam boven de kerken,
maar zijn de Kerken zei v e, en welke
grond is er dat die geen leerbeslissing mo
gen nemen omtrent een zaak die ter synodale
tafel is gebracht.
II. Met de belijdenis komt niet alleen in
strijd wie de heilige historie in haar ge
heel ontkent, maar ook wie op o n d e r d e e-
1 e n de duidelijke uitspraken der Schrift op
zijde stelt. Ook Ds. B. zou het niet toelaat
baar achten in een D. d. W. wanneer hij'
wel. de historie in haar geheel erkende, maar
b.v. in twijfel trok dat Simson de poorten
wegdroeg of dat de Heiland in een kribbe
lag. Anders had moeten aangetoond dat wat
overal elders in de Schrift gold, juist op
slang en boomen niet van toepassing was.
III. De beperking die Dr. G. maakte, dat
hij zich wilde voegen, bij aldien de Synode
instond voor een volledige behandeling van
de kwestie hield meer in dan Ds. Br. meent.
Immers door de benoeming van die com
missie zouden aanstonds weer die punten
(slang en boomen) aan een onderzoek moeten
zijn onderworpen. De Synode moest dus
feitelijk herroepen wat ze pas had uitge
sproken en zich stellen op hetstand-
p u n t van Dr. G. dat deze dingen lang
niet zeker waren. Hoe kon ze dan zulk
een conditie aanvaarden
Wat Dr. G. misschien al niet bedoelde,
kan Prof. R. niet beoordeelen. Doch het
eenige wax Dr. G. genoemd heeft, dat
was de opvatting van de genoemde détails
(de vier punten Hier spreken de „feiten
te duidelijk. Dat er bij Dr. G. misverstand
insloop kan zijn. Doch lo. lag dan de we
zenlijke oorzaak bij hem, want hij had alle
inlichtingen van de Synode kunnen krijgen,
die hij wilde.
2o. En de oorzaak van dit misverstand lag
niet in de weigering om te teekenen. Dr.
G. en de Synode hebben elkaar veel beter
begrepen, dan Ds. Br. meent. Dat het hier
n.l. ging om een zaak van Schriftgezag.
Hij beschuldigde zelfs zijn tegenstanders van
het zoeken naar een gekunsteld
sc h ij n vastheid van intellectua
listisch, rationalistisch, Roomsch
karakter.
Zoo men de kloof wil peilen, dan heeft
men hier het punt waar men moet gaan
staan Dat is geen misverstand, maar dat
is een tegenstelling.
De afzetting was het gevolg van d'e wei
gering om zich aan de schorsing te onder
werpen.
IV. Met smartelijke verbazing heeft Prof.
R. kennis genomen van Ds. Br.'s meening
dat door van „klaarblijkelijk" te spreken van
Dr. G. c.s. onderwerping is gevraagd aan
m e n s c h e 1 ij k inzicht.
Daar dit een uitspraak is, die zich niet
maar richt tegen de gedragslijn, maar tegen
de leerbeslissing zelve der Synode, gaat Prof.
R. daar dieper op in.
Ds. Br. laat één element weg dat van
het hoogste belang is n.l. dat de Synode
door alles te zetten op de klaarblijkelijke
bedoeling met nadruk heeft gehandhaafd dat
de Schrift de eenige grond is, waarop
wij ons geloof kunnen bouwen. Zij heeft
geen twijfel er aan overgelaten of we heb
ben ons ten opzichte van de leer van den
staat der rechtheid en van den val uitslui
tend te laten leiden door Gods Woord.
De Synode heeft de H. Schrift opengesla
gen en op alle bedenkingen, op grond van
moeilijkheden of wetenschap ingebracht, met
den vinger er bij geantwoord daar staat
geschreven.
Nu zal Ds. Br. zeggen Goed, maar wat
staat er geschreven
Doch zoo kan men bij alle aangevoerde
texten bij e 1 k leerstuk aan den gang blijven.
En blijft er geen enkel beroep op een tekst
meer overig. Dan wordt juist de heele Schrift
aan menschelijk inzicht prijsgegeven de
puurste willekeur gaat heerschen. Natuurlijk
kan het menschel ij k inzicht nooit wor-
zelde nog even, maar de vrouw greep het
met vaste hand aan, tilde het op en vloog
gillend' achteruit.
Wat was er gebeurd
Zoodra de vrouw het kistje een klein eindje
van den grond had opgelicht, was er een
beest onder van daan geloopen. Wat voor
een beest het was, wist ze niet en hoe het
er uitzag, kon ze ook niet zeggen. Maar het
was een beest en het was tegen haar beenen
gevlogen en toen was het verdwenen. Daar
lag nu het kistje, onderste boven. Van schrik
had de vrouw het laten vallen. Het was leeg
en op de plek, waar het gestaan had, zagen
ze een schoteltje en wat kruimels. Stellig,
er was een beest in het kistje geweest en
het schoteltje had melk bevat om te drinken
en de kruimels waren overblijfsels van voed
sel. Dat alles was hun nu duidelijk. Maar
het beest was verdwenen, dat was ook dui
delijk en hoe ze ook zochten, vinden konden
ze het niet.
Bevend stonden man en vrouw naast elkaar.
Eindelijk zetten ze het kistje precies zoo
als het gestaan had en toen gingen ze naar
beneden.
Maar rust hadden ze niet meer. O, wat
duurde de nacht lang en den volgenden mor
gen was hun angst nog grooter. Zeker, mijn
heer zou wel bemerken, wat er gebeurd was.
Toen het bijna 12 uur was, konden ze het
in huis niet uithouden. Vroeger waren ze
altijd blij, als mijnheer kwam. Maar, nu
zagen ze er vreeselijk tegen op. Daar hoor
den ze de paarden trappelen. "Verschrikt
sprongen man en vrouw op en verborgen
zich achter het huis. Mijnheer vond het erg
vreemd', dat hij niemand zag. Dat was hij
niet gewoon. Hij begon te roepen en toen
kwamen man en vrouw aarzelend' te voor
schijn.
Wat is er, vroeg mijnheer, waarom hadden
jullie je verborgen Zijn jullie misschien aan
't kistje geweest
den uitgeschakeld. Wij dragen den schat in
aarden vaten. Maar ons geloof aan de klaar
heid der Schrift en de haar beloofde lei
ding des Geestes doet de Kerk vertrouwen,
dat 'zij die Schrift kan verstaan. Wanneer
iemand dit niet kan aanvaarden, dan mag de
Kerk hem wel tot dit inzicht niet dwingen,
maar een andere vraag is, of hij in die
Kerk dan als ambtsdrager gehandhaafd kan
blijven.
Wat voorts den term „klaarblijkelijk" be
treft, maakt Prof. R. de opmerking
Ds. Br. zegt door al dit geredeneer er
over treedt aan den dag hoe licht deze term
voor misvatting vatbaar is.
Is dit billijk Wanneer ik uw bezwaren
eenigszins ^uitvoerig zoek te weerleggen, dan
antwoordt ge al dat geredeneer toont dat
het mis is. Ik vraag me af, wat gij! gezegd
zoudt hebben over het Synodaal rapport
(door Ds. Br. te beknopt genoemd), als dit
eens een zoo breede bewijsvoering gegeven
had, als ge thans zegt dat noodig ware ge
weest."
Dat Ds. Br. een verkeerde meening had
over klaarblijkelijk als onwederlegbaar erkent
hij zelf en ook thans weer verwart hij
klaarblijkelijkheid met oogenschijnlijkheid en
te meer is dit te betreuren omdat hij aan het
eind van zijn betoog zulk een droeve be
schuldiging laat hooren van „aan menschelijk
inzicht onderwerpen."
V. Trouwens ook op andere punten moet
Prof. R. klagen dat ernstige zaken op zulk
een wijze worden behandeld. Van tweeën
één of de argumentatie van de Synode is
klemmend öf ze is het niet. Indien ja, dan
vervalt Ds. Br.'s critiek. Indien neen, dan
rust op hém de last om aan te toonen,
waarom de redeneering van de Synode in
dat verband niet opgaat.
VI. Hoe Ds. Br. bezwaar kan hebben te
gen de uitdrukking „disputabel stellen" is
niet te begrijpen. Dr. G. achtte toch dat
deze dingen onzeker waren er voor of er
tegen redeneeren kon is dat geen disputabel
stellen.
Kwam dat uit moeilijkheden bij Dr. G.
voor Deze heeft zelf gezegd dat vóór zijn
kerkelijke behandeling deze hoofdstukken
door hem weinig opzettelijk zijn onderzocht;
blijkbaar had hij dus geen moeilijkheden
die hem op de ziel wogen.
Alles bijeen genomen „mist de scheuring
zelfs eiken s c h ij n van Schriftuurlijken
grond. En moge Ds. Br. hart gelijk het zijne
bekommerd zijn om der wille van de broe
deren er is geen grond om bezwaard te
zijn dat onze Kerken wellicht deze droeve
scheuring veroorzaakt zouden hebben door
na te laten wat haar plicht was.
Wat scheiding gemaakt heeft was niet een
verschillende gedachte over het woord klaar
blijkelijk e.d. maar een verschillende ge
dachte over het Paradijsverhaal.
Het ging over de vraag of tegenover dit
verhaal door een dienaar des Woords onzer
Kerken een houding mocht worden aange
nomen als Dr. G. aannam, die op de vraag
wat hij aangaande wezenlijke bestanddeelen
van dit verhaal geloofde geen antwoord
kon of wilde geven en deze houding
niet wenschte beschouwd te zien als zwak
heid' waarvoor hij geduld kwam vragen, maar
haar in zijn publicaties bekend' maakte als
de uiting van een beginsel waar
mee hij wilde staan of vallen!
Tot zoover het antwoord van Prof. R.
Terwijl ik excuus vraag voor mogelijke
onduidelijkheid het gedegen rapport van
54 blz. was moeilijk voor een uittreksel vat
baar, spreek ik den wensch uit, dat vooral
onze kerkeraden, maar ook vele anderen het
uitvoerig rapport zelve zullen bestudeeren.
Het neemt vele nevelen weg.
v. D.
Ned'erlandsch Zendingsjaarboek voor
1926-'27, uitgegeven door den Zen
dingsstudieraad te De Bilt.
Och, zei de man, die vrouw van me, die
heeft het gedaan.
Zwijgend keek de heer de hutbewoners een
tijdlang aan en toen wenkte hij ze naar bin
nen 'te gaan. Daar namen ze plaats en toen
begon de heer een ernstig gesprek.
Zien jullie nu wel, dat jullie niet beter zijn,
dan Adam en Eva. Adam en Eva wilden als
God worden en daarom overtraden zij Zijn
gebod. En jullie wilden even rijk zijn als
ik en daarom zijn jullie ongehoorzaam ge
weest. Adam en Eva moesten uit het Para
dijs en jullie krijgen niet langer het geld, dat
ik jullie elke week bracht.
Maar de heer zei meer. Hij vertelde ze
ook, dat God de rijken, maar ook de armen
had geschapen. En dat de armen op deze
aarde, hoewel ze gebrek aan veel dingen
hadden, toch gelukkig konden zijn, wanneer
ze God liefhadden.
En daarna bogen ze alle drie hun knieën.
De heer bad, eerst nauwelijks hoorbaar, maar
daarna steeds vuriger, want hij voelde, dat
hij: in zijn bidden met God sprak.
Hoor, hoe hij zijn Schepper smeekt, of
deze zich toch wil ontfermen, over man en
vrouw en ze rijk wilden maken, niet in aard-
sche goederen, maar in de zekerheid van de
vergeving hunner zonden.
En God hoorde en verhoorde en zond Zijn
Geest in de harten der hutbewoners en toen
ze eindelijk opstonden, lag een glimlach op
beider gelaat, omdat de vrede was neerge
daald in hunne harten.
Nog lang leefden man en vrouw. Menigen
boom hakte hij om en vele uren bracht zij
door aan de waschtobbe. Maar toen eindelijk
hun tijd was gekomen, riep God ze tot Zich,
want hun leven was Christus en dus hun
sterven gewin.
BRANDSMA.