Voor Kinderen. Is dit nu Geref. Schriftuitlegging? Ik zou wel beter opgepast hebben. ui. UIT DE PERS. Twijfeling door uitwendig kruis Pieter van Dijke. toe zijn gekomen om zulke krasse maatre gelen te nemen en ook zou dr. Geelkerken en zij die hem steunen, er nooit toe be sloten hebben het op een breuk met de Gereformeerde Kerken te laten komen. Vol gens hen was het een verschil van uitlegging en zij wilden zich zelf bij de uitlegging der Synode wel neerleggen, indien onzerzijds maar beloofd werd, dat een andere uitlegging ge duld werd, als die gegeven werd en dat er dadelijk een commissie benoemd werd om de kwestie nader te onderzoeken. Hoe men ook over de zaak denkt, ieder begrijpt, dat er zoo iets niet gebeurd zou zijn, bijaldien het mogelijk ware geweest de zaak tot een kleinigheid te herleiden. Toen ik met dit artikeltje begon, was ik van meening, dat ik mijn gedachte er over wel zoo kort kon zeggen, om het tot een slot te brengen, zonder er op terug te komen. Doch ik merk, dat het niet gaat en daarom in 't volgend nummer nog iets, dat ik meededen wil. BOUMA. In Woord en Geest trof ons onderstaande Schriftoverdenking. Text „En de heerlijkheid des Heeren rees op van het midden der stad. Ez. 11 23. De geschiedenis van Edens hof herhaalt zich Zoo wanneer Jezus „wegging uit hunne landpalen" zoo wanneer de wereld smaalt waar is nu uw God Velen hebben het ondervonden als Simson, dat „de Heere van hen geweken was". Zoo ging het Adam zoo gaat het iederen mensch, die niet „geduriglijk vreest en God ontziet. Ezechiël zag het gebeuren over land en volk De Heerlijkheid des Heeren rees op van het midden der stad En of nu Adam uitgedreven wordt van het aangezicht des Heeren, of dat de Heere ver trekt voor uw aangezicht 't is eenerlei. En of ge het „hof van Eden", „paradijs" noemt, dan wel „heerlijkheid des Heeren" 't is eenerlei. De hemel, Zijne heerlijkheid, het paradijs wijkt van eiken zondaar. Van hem, die on boetvaardig blijft èn van hem, die straks be rouwvol wordt. Om nimmer bij den eersten, maar zalig bij den laatsten weer te keeren. Verloren èn gevonden, heet het dan weest blijde met mij hèrvonden Wij weten niets alleen door de Schrift, maar alles mede door den Geest Wanneer wij in de Schrift geen ons be kende dingen lezen, dan hebben wij aan de Schrift niets ter zaligheid hoogstens wat stof tot kibbelen en tot theologische liefheb berijen. Dan klinkt een uitspraak „het Pa radijs ligt buiten de wereld" ons wel heel vreemd in de ooren. En toch het Paradijs is wel dat, waarvan Jezus spreekt tot den moordenaar „Heden zult gij er met Mij zijn". Het lag dus b u i- tende wereld en het ligt er nog naast. Wie vast wil houden, dat het Paradijs niet anders was dan een plek op aarde moet er wel toe komen, dat Jezus met dien moor denaar is heengegaan ergens naar Armenië, bij den Ararat, aan Euphraat of Tigris, waar geografen en theologen(l) die plek gissen. En hij moet ook wel zeggen, dat Paulus niet op-getrokken, maar heengetrokken is naar het Paradijs, horizontaal. En waarom heeft men Sodom en Gomorra niet even lief Want immers, eer God de Heere ze verdierf, was toch de gansche vlakte daar als „de hof des Heeren". Beter ware het, zoo men den Heere „een Paradijs" was van granaatappelen (Hgl. 4 13) en Zijn Bruid Hem „een hof" waarin Hij komen kon. (Hgl. 5.) Zulk een „overwinnaar" zou God geven te eten van den „Boom des Levens" die altoos nog in 't midden van het Pa radijs Gods is. Tot zoover. Victor staat er onder. Wie het is, is ons niet bekend. Geconstateerd kan alleen wor den, dat dr. Geelkerken ter Synode nog dui delijk uitgesproken heeft, de geografische (aardrijkskundige) ligging van het Paradijs aan te nemen hoewel hij over de al of niet zinnelijke waarneembaarheid der beide boo- Toen hadden ze wel gebeden. Niet enkel de oogen gesloten en de lippen bewogen, maar werkelijk gebeden, tot God gesproken. En toen heerschte die heerlijke vrede in hun hart, dien ze nu kwijt waren. En toen dach ten ze weer aan die preek, waarin de dominee het zoo duidelijk gezegd had, dat Adam en Eva door eigen schuld uit het Paradijs waren verdreven. Die Adam en Eva, die waren de schuld van alles. Waarom waren ze ook ongehoor zaam geweest I k zou wel beter opgepast hebben, mop perde de houthakker, terwijl hij zich in zijn bed omdraaide. En nijdig was hij eindelijk ingeslapen en nijdig was hij 's morgens op gestaan Gebeden had hij ook toen niet Want hij was boos en booze menschen kun nen niet bidden, niet echt bidden. Die Adam dan toch ook. Mijnheer had lekker geslapen. Hij voelde zich heelemaal weer frisch en opgeruimd wenschte hij zijn gastheer en gastvrouw een goeden morgen Zijn groet werd echter nau welijks beantwoord. Wat is het, zegt de heer, heb ik jullie te veel drukte veroorzaakt? Neen, mijnheer, zegt de houthakker. Maar men vrijheid van gevoelen voorstond. Hier is Victor al heel wat verder. Men mag toch benieuwd zijn, wat tal van broe ders en zusters in den kring van Geelkerken van zulk een onderricht uit Gods Woord denken Mogen toch onze Geref. Kerken dankbaar zijn, als ze niet te veel Victors tot hare leeraren heeft. De werkelijkheid van het Paradijs en zijn boomen is hier verdwenen. En van het overschot is zulk een vergees telijkt mengsel gemaakt, waarbij nu eens Pa radijs is hemel is heerlijkheid des Heeren is dan de mensch („men") zelf Paradijs, en de Bruid „hof" is. En die overwinnaar die zelf een Paradijs is van granaatappelen zal eten van den Boom des Levens. Wie het verklaring wil noemen, fiat, maar Schriftverklaring is het niet, en Gereformeer de Schriftverklaring is het nog minder. Om er maar niet meer van te zeggen. S. v. D. Ds. Laman geeft in het Kerkblad voor Drenthe en Overijsel zijn lezers dit citaat uit W. a Brakel. We bieden het hier ook onzen lezers aan. Die hierin niet beproefd is, die weet niet, wat het al veroorzaken kan. Wanneer het alles tegenloopt. Man of vrouw, ouders of kinderen, in die alle ellende te zien, of van die alle smart en verdriet te ontvangen. Bespot en veracht te worden van een ieder. In armoede te vervallen, zoo dat men geen uitkomst weet, hoe inen met eere bestaan zal, hoe men zijn schulden zal kunnen betalen, ja waar inen brood zal be komen om zich en de zijnen in "het leven te behouden. Met langdurige pijnen en on gemakken bezocht te worden en zoo aan alle kanten door kruis overstelpt te worden En wanneer de Heere Zich dan verbergt, en men vindt bij Hem geen troost en hulp. Dit, dit, zeg ik, doet wel een1 sterke christen schudden en beven. Wanneer hierbij komen de listige aanvechtingen des Satans, en wan neer ons onverloochend en verdrietig hart daarbij boven komt, zoo bezwijkt zeer licht het geloof ten opzichte van de verzekerdheid. Men is gereed te denken, dat het alles in Gods toorn overkomtdat men geen kind van God is want zoo denkt men, indien ik een kind Gods ware, God zou mij niet zoo verlaten Hij zou mij helpen. Ja, men is gereed te twijfelen aan Gods Voorzienigheid en vele andere gedachten en bcstrijdingen komen eruit voort. i Maar dit is toch geen reden om zijn staat te verwerpen. Waren Job, Jozef, David, Jeremia, waren die allen, van wie de Schrift spreekt, geen ware geloovigen. waren ze niet in den staat der genade Stelt de Heere Jezus in den persoon van den armen Lazarus ons geen begenadigde voor En nochtans wat was hun kruis zwaar en langdurig. Hoe menig maal bezondigde Job en bezondigde David er zich onder. Zoudt gij dan die allen, die gij gekend hebt, en van wie gij hebt hooren verhalen, dat ze ja wel nog in een ellendiger staat naar 't lichaam waren dan gij, en dat ze hunne ongeduldigheden en ongeloovigheden van wege het kruis hebben gehad en vertoond, zoudt ge die allen daarom als onbegenadigden veroordeelen durven Immers neen. Maar zoo hebt ge immers dan ook geen reden om uwen eigen staat te veroordeelen Voegt hierbij de veelvuldige verklaringen Gods, dat het zijn weg is de zijnen door velerlei kruis ten hemel te leiden. Vele zijn de tegenspoeden der rechtvaardigen. Ps. 34 20. Wij moeten door vele verdrukkingen ingaan in het Koninkrijk Gods. Hand. 14:22. Dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geeselt eenen iegelijken zoon, dien Hij1 aan neemt. Indien gij zonder kastijding zijt, wel ken allen deelachtig zijn geworden, zooi zijt gij dan bastaarden en niet zonen. Ilebr. 12 6, 8. i wij zijn diep ongelukkigwij zijn arm en ontevreden en boos op Adam en Eva. Boos op Adam en Eva, roept de heer verwonderd uit, Adam en Eva hebben jullie dan misschien een oom en tante die Adam en Eva heeten Weineen, antwoordt de houthakker, wij be doelen Adam en Eva uit het Paradijs. Toen begreep de mijnheer er heelemaal niets meer van. Die Adam en Eva waren immers al lang dood Hoe kon je daar nu nog boos op zijn. Hij vroeg aan den houthakker, wat hij bedoelde en toen stukje bij beetje kwam het er uit, wat hen hinderde. Ik zou wel beter opgepast hebben, eindigde de houthakker. Ja, ik zou zoo dom niet zijn geweest, voegde zijn vrouw er aan toe. Zoo, zoo, zei de heer, dus jullie denken, dat jullie niet in de zonde zoudt zijn geval len van de ongehoorzaamheid. Zoo, zoo, we zullen zien. Van dat laatste „we zullen zien" begrepen de twee echtgenooten niets. Na nog enkele woorden gesproken te heb ben, ging de heer weg, niet echter, dan nadat hij man en vrouw hartelijk bedankt had voor hun vriendelijkheid en hun een flinke beloo ning had geschonken. Eenige weken verliepen. Alles ging zoo z'n gewonen gang in het hutje van den hout hakker. Hij ging 's morgens vroeg weg, kwam laat thuis. Werkte veel en verdiende weinig. De vrouw stond vroeg op, deed haar huis houding en stond dan aan de waschtobbe tot Hieruit ziet ge, dat kastijding, dat kruis niet zijn een teeken van toorn over de zijnen, maar een teeken van liefde. Ge zult dit misschien zóó opvatten, dat ge zegt aver de zij n e n, maar ik denk, dat ik van de zijnen niet ben. Doch dan staat dit toch evenwel vast, dat ge uit de grootheid en de langdurigheid van het kruis nooit besluiten kunt niet begenadigd te zijn. En wanneer ge dit dan nochtans doet met het oog op uzelf, zoo is het duidelijk, dat ge dit ten onrechte doet. Te midden van hej; kruis zal zich evenwel de genade, die in het hart ligt, nog wel ver- toonen. Waarop gij acht hebt te geven tot uwe versterking. 1. Wat smart u meer het kruis, öf dat gij er u niet wèl onder gedraagt Dat het kruis zoo groot is en zoo lang duurt, óf dat gij zoo ongeduldig, zoo verdrietig zijt, u niet met lijdzaamheid vernedert onder de krachtige hand Gods, en twijfelt aan de Voorzienigheid Gods, en denkt of God wel acht geeft op menschen, dat Hij zich van hunne ellende iets aantrekt en hunne ge beden hoort 2. Wat begeert gij meer Verzoening met God en vergeving der zonden, óf verlossing van het kruis Wat zoekt gij meer verge noegdheid en lijdzame onderwerping onder den wil Gods, öf maar van het kruis ontsla gen te worden 3. Wat kiest gij dat het kruis maar weg genomen worde, of dat gij daardoor gehei ligd moogt worden Ja, dat het kruis toch niet eerder weggenomen worde, dan dat het zijn werk tot heiliging van uw hart heeft volbracht 4. Wanneer het in uwe keus stond vol strekt ontslagen te worden öf het in de hand des Heeren te geven zoudt ge dan het eerste kiezen, of zoudt ge zeggen neen, ik geef het over geheel in 's Heeren hand 5. Brengt het u verder van God Laat gij het bidden, roepen, zoeken na Of vliedt gij weer tot den Heere, u menigmaal stil buigende onder zijne tuchtiging, en ootmoe dig verzoekende, dat gij in Zijn gunst mocht verlichting en uitkomst hebben uit uwe ver legenheid, welke gij den Heere voorstelt, Hem klagende als een kindeke uwen nood Zoo ja houdt dan uwen staat vasten het kruis zal u lichter vallen, en het zal u meerder heiligen en gij zult de goede hand des Heeren tot uw vertroosting en redding vernemen, en met David zeggen Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik uwe inzettingen leerde. Ik weet, Heere, d it uwe gerichtcn de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. W. a Brakel. Onzen lezers zal wel interesseeren wat Ds. Landwehr schreef over den in Zeeland be kenden Pieter van Dijke. Enkele lezers hebben mij gevraagd, wie toch Pieter van Dijke geweest is, van wien vooral in Zeeland nog zooveel wordt ge sproken en die honderden volgelingen ge had heeft, die men vaak Dvkianen noemde. Ik wil gaarne die vraag beantwoorden. Ge makshalve zou ik de inzenders kunnen ver wijzen naar mijn boek over Ledeboer, maar, omdat ook anderen die genoemde vraag wel eens gesteld hebben, antwoord ik liever in onze Bode. De bekende dominee Ledeboer heeft veel gearbeid. Een groot gedeelte van het jaar reisde Ledeboer van plaats tot plaats, om het Woord te prediken, aanhangers te verzamelen, ge meenten te stichten, ouderlingen en diake nen te bevestigen, doop en avondmaal te bedienen, huwelijken in te zegenen. Voor namelijk in Zeeland, Gelderland, Overijsel en Drente (behalve in Zuid-Holland) had hij de meeste volgelingen. Ongeveer omstreeks het jaar 1848 kwam Ledeboer in Zeeland in aanraking met Pieter van Dijke. Deze was een alleszins geacht en bemind oefenaar te St. Philipsland. Veel had deze godzalige man reeds moeten ondervin den, nadat hij het gewaagd had om afzon derlijke samenkomsten te houden. Meer dan eens werd hij gevangen gezet, tienduizend laat in den avond. Ze waren beiden onte vreden en dachten nimmer aan God. Zoo zaten ze op een zomeravond weer even op de bank, alvorens zich ter ruste te begeven, toen ze plotseling en met groote snelheid een rijtuig hoorden aankomen. Nog vóór ze over hun verwondering heen waren, stond het rijtuig reeds stil, vlak voor hun deur. Een prachtig rijtuig, bespannen met twee vuiige pnarden. Op den bok zaten twee man nen, gekleed in schitterende livrie. Zoodra het rijtuig stil stond sprong een dezer lieden van zijn hooge zitplaats en haastte zich het portier te openen. En toen de eenig inzittende, een heer, uit de koets sprong, nam de knecht eerbiedig zijn hoed af. De houthakker en zijn vrouw hadden dit alles gade geslagen met stijgende verbazing, maar hun verwondering steeg ten top, toen ze bemerkte dat die mijnheer dezelfde per soon was, die eenige weken geleden bij hen den nacht had doorgebracht. Maar hij naderde al, onder zijn arm had hij een kistje, dat hij heel voorzichtig neer zette op een stoel en toen ging hij man en vrouw vri ndelijk groeten. Beste menschen, ving hij aan, ik heb een tijd geleden, zoo lekker bij jullie gelogeerd Nu kom ik, jullie een dienst vragen. Zooals je ziet, heb ik hier een kistje bij mij. Jullie hebben toch een zolder, niet waar Kijk, nu wou ik graag dit kistje in een hoekje van dien zolder zetten. Jullie mogen gerust op den zolder komen jullie mogen overal aankomen, maar dit kistje daar moeten jullie afblijven. achthonderd gulden betaalde hij aan boeten, uitgenomen nog de verschillende onkosten zijne vrouw en kinderen waren bijna tot den bedelstaf geraakt en het woord van zijn zielsvriend Budding, „dat zijn laatste kwartje er aan zou moeten", werd waarheid. Die hem liefhadden zorgden er echter voor, dat geen ellende het deel der zijnen werd. In 1884 kwam Van Dijke er toe om met zijne gemeente vrijheid aan te vragen. Nu hield de vervolging op, de in aanbouw zijnde kerk werd voltooid en Van Dijke kon naar de begeerte zijns harten oefenen. Het was ech ter met hem niet meer zooals voorheen. Zij ne opgewektheid verdween. In 1846 werd hij schipper en graanhandelaar, hóewei hij Zondags bleef oefenen. Van Dijke voer op Vlissingen en in 1848 ontmoette hij ten huize eener vriendin den alom bekenden Ds. Le deboer. Hartelijk spraken de broeders met elkander en zij verhaalden elkander hunne ervaringen, wat ze ondervonden hadden in de gevangenis en ook spraken zij over hunne werkzaamheden. Van Dijke verhaalde nu, hoe hij en zijne vrienden vrijheid aangevraagd hadden. Bij het hooren van deze woorden kon Ds. Ledeboer zich niet meer van lachen weer houden en zeide„wel vriendje, wat heb je nu toch gedaan Wat voor een raren naam h eb je nu toch gekregen ik vind dien naam in mijn geheelen bijbel niet", en ern stig als hij zijn kon, begon hij hem het verkeerde daarvan eens aan te toonen, zoodat bij Van Dijke ten slotte de tranen over de wangen liepen, yan Dijke vroeg daarop aan Ds. Ledeboer, of hij geen vrijmoedigheid'en lust had om eens naar St. Philipsland te komen, ten einde daar Gods Woord te pre diken en de bondzegels te bedienen, doch het beslist antwoord van Z.Eerw. was „als gij Christelijk-Afgescheiden blijft kom ik be paald nooit bij u prediken. Wederroep dade lijk uwe gevraagde vrijheid aan Z. M. den Koning en vraag dan aan den Koning der Kerk, aan den Koning der koningen om vrijheid, dan zal ik wellicht wel eens komen". Van Dijke, hoezeer ook geschokt, deed niet aanstonds, wat Ledeboer hem geraden had. Integendeel, nu kwam te sterker de begeerte op, om predikant te worden. Maar hoe zou hij daartoe geraken Naar eene Hoogeschool gaan Maar daaraan was geen denken. Dan aan een predikant om hulp en leiding vragen Dat scheen beter. Ds. Dijk- sterhuis te Dordrecht beloofde hem te zul len onderwijzen. Slechts enkele weken hield Van Dijke het vol, want toen bleek deze weg een onmogelijke te zijn. Nu kwam hij in aanraking met zekeren Ds. Klein. Deze zeide, dat Van Dijke in 't geheel geen studie noo- dig had. Hij zou over hem op die kerkelijke vergaderingen spreken maar genoemde pre dikant schijnt dat gestadig vergeten te heb ben. Eindelijk nam Van Dijke zijn toevlucht weer tot Ledeboer maar deze wist van geen toegeven. Eens vroeg Van Dijke „maar dominee, wilt gij mij niet bevestigen, ook dan niet, als ik mijne vrijheid herroep Ledeboer antwoordde hierop „als gij en kel uwe vrijheid bij de Regeering wil in trekken om predikant te worden, dan zal de Heere dit, evenmin als uwe andere po gingen, die gij hebt aangewend, doen ge lukken maar gij zult ook met dit plan, even als met al de andere schipbreuk lijdien. Maar gij moet terug met berouw en schuldbelijde nis dan eerst kunt gij bij den Heere gehol pen worden, dat weet gij ook zeer goed. In elk geval, ik zal u nooit als herder en leeraar bevestigen of zalven, voordat ik van mijn God last zal gekregen hebben, evenals Samuel last kreeg om eerst Saul en daarna David te zalven en zoovele andere bijbel- heiligen, daar wij dit van weten of meent gij, dat het eene kleine zaak is om iemand als dienstknecht des Heeren in zijn werkte •bevestigen". Na veel strijd kwam Van Dijke er toe om de gevraagde vrijheid te herroepen bij de Regeering, maar deze berichtte, dat zij zich met zulk een schrijven niet inliet. Na de herroeping van de vrijheid bleef het nog duister voor Van Dijke. Hij besloot zelfs in 1849 om met zijn familie naar Ame rika te gaan. Hij verkocht alles en zijne kisten stonden gepakt om weggezonden te worden, Als jullie dat goed vinden, dan krijg je eiken Zaterdag 25 gulden van mij. Met ingehouden adem hadden de arme hut bewoners dit alles aangehoord, maar toen ze hoorden van een som van 25 gulden, toen hadden ze droevig het hoofd geschud en het was de vrouw die uitriepneen, mijnheer, dat is niet mooi van U, dat ge arme men schen voor den gek houdt. Maar ik houd U niet voor den gek, luidde het antwoord. Zie, ik betaal vooruit, hier is al 25 gulden voor de eerste week. En elke week krijg je weer 25 gulden, maar let goed op: jullie moogt op den zolder komen, jullie moogt overal aankomen, maar je moogt het kistje niet aanraken Op den dag, waarop jullie het kistje aanraakt, houd ik op met geld geven. Toen klom hij de trap op, zocht een donker hoekje op den zolder uit en plaatste daar het kistje. Toen ging hij naar beneden, groette vriendelijk en stapte in het rijtuig. De palfreniers, zoo heetten die mooie mannen op den bok, deden de zweep knallen en in vliegende vaart vloog het rijtuig weg. In een oogenblik was het uit het gezicht verdwenen. Toen keken de achterblijvenden elkander aan. Wat was er gebeurd 25 gulden elke week Was het een droom geweest, alles een droom Maar daar lag dan toch een briefje van 25 gld De vrouw nam het eerst in handen, toen de man. Toen keken zeelkaar aan, grepen elkaar vast en begonnen te springen van vreugde. Hoe was in eens hun geheele leven veranderd.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2