Commissie van Advies. Van Dankdag tot Biddag. Concert in de Luthersche Kerk te Middelburg Walchersche Brieven. Een eerbaad gewaad. KERKNIEUWS. wijs te doen beantwoorden aan zijn hoage en heerlijke bestemming. De zending heeft ook vaak een goede plaats in soortgelijke vergaderingen. Het is zeker een oorzaak van vreugde voor wie bidt „uw Koninkrijk kome". Dat er alom meer aandacht gegeven wordt aan dezen arbeid. Het wordt meenens om het evangelie te prediken aan alle creaturen, dit komt steeds helderder aan het licht. In alle Chris tenlanden ontwaakt men. Het geroep De bruidegom komt, dringt door. Het besef wij moeten ons haasten, neemt krachtig toe. En opmerkelijk is het, dat in alle heidensche landen beweging ontstaat, die aanduidt, dat de niet gekerstende volken vragen naar iets anders, iets beters, iets hoogers. Zij worden onrustig en zij' willen hun plaats ook in nemen. De Gereformeerden hier gelijk over al in ons land openende oogen er voor en hun ervaring op het zendingsveld zegt hun, dat zij verder moeten. Het kan bij wat be reikt is niet blijven. De deuren gaan open en de heidenen vragen naar de Banier, die op gericht staat in den wortel van Isaï. Juist nu het aan 't licht komt, dat de zee der volkeren in steeds heviger beweging 'komt, moeten de boodschappers van goede tijding verme nigvuldigd worden. Weet ge, wat mij ook gebleken is op de vele vergaderingen, waarop men zich bezig gehouden heeft met de Kerk zelve Dat daarover veel gesproken wordt, maar zon der het tot daden komt. De Gereformeerden in de Herv. Kerk zeggen, dat de toestand treurig is, maar dat zeiden zij zoolang reeds. De Gereformeerden gemeenten beweren, dat de breuk van Sion zoo groot en zoo diep is, maar of zij haar geheeld willen zien, kan ik nog niet zien. De Christelijke Gerefor meerden betreuren het, dat wij af geweken zijn van den rechten weg, maar of er ook veel gebed is voor de hereeniging van hen, die bij elkander behooren. En wij zelf wij gaan voort öp den ingeslagen weg, verrichten ons werk, maar of onze ziel er onder lijdt, dat er zooveel krachteloosheid is, zou ik niet kunnen zeggen. BOUMA. Algemeen is men het er over eens, dat het een wijs besluit is geweest van de Synode de z.g. Commissie van Advies op te heffen. Doch men versta waarom. Niet omdat het een algemeen gevoelen zou zijn, dat deze Commissie buiten haar boekje gegaan was. Want het bewijs van die overtreding van haar bevoegdheid moet nog geleverd worden. Evenmin, omdat men het er algemeen over eens was, dat de hee ren die met name enkele classes in Noord- Holland bijstonden, den laster verdiend heb ben, die in het scheldwoord Inquisiteur tot uiting kwam. Want speurhondendienst heeft niet één hunner verricht. Slechts als zij door de clas ses gevraagd werden en dit gold gevallen waar werkelijk geen speurzin bij noodig was gaven zij hun advies. Ook al niet daarom wijl men in de Kerken het er over eens zou zijn, dat die Commissie met een zekeren wellust haar „ad patibu- lum" haar „aan de galg" uitsprak. Want haar onderzoek was meer gericht op de vraag Hoe kunnen wij deze broeders nog behouden", dan op deze „hoe raken wij ze op de beste en snelste manier kwijt." Eerder dan eenig verwijt hebben in Sy node de Kerken aan de Commissie haar dank aangeboden, dat met wijze voorzichtigheid door haar is gehandeld in een zeer moei lijken en onrustigen tijd. Maar waarom men het algemeen een wijs besluit vindt van de Synode, dat zij de Com missie op haar eigen verzoek van haar taak ontheven heeft, dat is omdat de Kerken voor haar professoren en predikanten ten eerste nog te veel respect en piëteit hebben dan dat ze niet met leedwezen zouden zien hoe en kelen hunner al meer de wrijfpaal werden. En nu de bedoeling der Synode aan allen duidelijk is geworden en de eerste storm onmiskenbaar is geluwd, zijn de Kerken al gemeen dankbaar dat zij de mannen, die zij op die moeilijke vertrouwenspost meenden te moeten plaatsen, weer van dien aparten dienst kunnen ontslaan. Mocht bij sommigen, voornamelijk in het kamp der tegenstanders het prestige van die Commissieleden geleden hebben, bij de Ker ken is die gedachte niet. Om hun ijver in de handhaving van de Leertucht en ook om de wijze waarop ze hun moeilijke taak in die Commissie be kleedden, treden de Kerken hen met te meer vertrouwen tegemoet. Deputaten van Art. 49 zullen de zaken, als die voorkomen nu het gelukkig weer „gewoon" is zeker niet beter, kiescher en milder kunnen doen, dan de Commissie ze deed, toen het buitengewoon was. Wie heeft toch dat droeve woord uitge vonden Van Dankdag tot Biddag is het catechisatie Ziende op de treurige gevolgen die zulk een korte catechisatietijd voor het leven van heel de gemeente op den duur moet heb ben, stelt ge de vraag, wat beter ware die beide grenzen voor goed te laten vallen en liever den Dankdag en den Biddag te laten glippen, dan nog steeds in dankdag en bid dag een schijnreden te geven om slechts ge durende een maand of vier de kinderen ter catechisatie te laten gaan. Er komt gelukkig kentering. 't Is ook al te dwaas In sommige deelen van Zeeland wordt Dankdag den laatsten Woensdag in Novem ber gehouden. De berekening is niet moeilijk. Er komen dan voor dit jaar nog vier- of als men begin November aanvangt zeven uren en in het volgend jaar komen er goed geteld elt uurtezamen een ambtelijk onder richt van hoogstens achttien uur Verzuimen niet meegerekend. Waar een wil is, is een weg. Er komt zeiden wij, hier en daar verbetering. Kerk visitatoren blijven er de kerkeraden op wijzen. Kerkeraden blijven er bij het huisbezoek op wijzen. En dat schijnt te helpen. Vele dorpen stel len de gelegenheid open van begin October tot einde Mei sommigen beginnen al vroe ger. Als het op tien dorpen kan, kan het op twintig. Met onze wintercatechisaties zouden we op den duur komen op dood spoor. Het woord winter behoort evenmin met catechisaties gekoppeld te worden als met bediening des Woords. Men spreekt niet van een winterkerk. Even noodig als het 's winters is, is het 's zomers. We hebben de belofte bij den Doop niet gedaan alleen voor den winter, maar ook voor den zomer. Kennis alleen maakt niet zalig, dat geven we toe. Maar wie Gods Woord tot richtsnoer van zijn leven zal kunnen nemen, moet het kennen. En het rechte verstand komt onder Gods zegen wanneer er in de jeugd een goede dogmatische grondslag is gelegd. Een Christendom dat op gevoelige aan doeningen drijft heeft geen catechisatie voor de jeugd noodig. Maar een Christendom volgens de Schrift maakt ernst, juist vooral met het onderwijs aan de jeugd. v. D. DADERS DES WOORDS. Men verzocht ons een woord van aanbe veling te willen schrijven voor het concert, dat het Muziek-Ensemble, onder leiding van den1 heer J. P. C. Meeuwse, zich voorneemt Zaterdag 16 October te geven in de Luther sche Kerk aan de Bree te Middelburg. Dat Muziek-Ensemble stelt zich ten doel: het geven van muziek-uitvoeringen voor pa- tienten en verplegend personeel in inrichtin gen van alle gezindten in en buiten Amster dam en het gratis verspreiden van lectuur aan zieke Hollanders over de geheele wereld. In Middelburg vormde zich een comité bestaande uit de heeren Ds'. J. N. Bieger, Ds. M. van Empel, Dr. E. Scheps, Ds. J. H. Telkamp en A. Petermeijer om een uitvoering in Middelburg voor te bereiden. Door dat concert wordt het mogelijk hetzelfde pro gramma geheel kosteloos in het Middelburg- sche Gasthuis uit te voeren voor de aldaar vertoevende patiënten. We willen daarom gaarne aan het verzoek voldoen en tot bezoek opwekken. HEI! IV. Amice. Zondagavond moest ik preeken in West- kapelle. Ik.was daar in vertrouwen gezegd, blij om. Want dat Westkapelle heeft voor een ge boren Walcherenaar zoo iets heel bijzonders. Daar zit een oud respect voor dit dorp en zijn bewoners in het hart van dit meest naar 't Westen geschoven eiland van Zeeland. Is 't misschien ten deele van uit de kin derjaren, omdat op de Domburgsche water gang in den winter dier oude Westkappelsche priksleden zoo ongegeneerd langs je heen konden vliegen zoodat je alleen al van de zucht moeite had op je beenen te blijven Zeker leeft bij ons allen het respect voor hen omdat heel Walcheren weet wat de dijk beteekent, welks wachters die stoere Westkappelaars zijn. Daar denkt wie er iets van weet niet ge ring over. O ja, de zee is liefelijk, wanneer op zon- nigen zomermiddag de weelde genoten wordt van 't lauwe bad in haar nauwelijks gerimpel- den zoom aan het strand. Wanneer het zachte klotsen tusschen de paalhoofden aan den zeedijk, gemurmel van terugloopend water tusschen basaltblokken, en heel de blauwe oneindigheid van haar op pervlak, tot al maar toeven lokt. Als groote stilte door dit verwijderd ruischen niet gestoord hangt alomme. Zoo kent de stedeling de zee. Westkappel kent haar anders Kent haar in donkere stormnachten. Als vlagen uit het Noord-Westen al maar aan komen rennen uit donkere verte. Als de ontzaglijke lichtarmen van het vuur op den toren de dichte regenbuien, de natte vldkkenwolken wijzen, die slaan tegen de flanken, tegen de schuinoverrolde glooiing van den glibberigen dijk. Dan alleen is zonder geluid het licht, dat spookachtig zijn mijlenlange slierten varen laat in wilde jacht, over de duinen in den omtrek en over de donkerheid op zee, op welke ze van den dijk schijnt te vallen als op zwarte gordijnen, waar groote witte kop pen op staan, om haastig den eindeloozen wedloop te vervolgen, waar in geen sliert het van de andere wint. Dan staat Westkappel vol zwaar geluid. Dan brult de golf, en dondert het water tus schen de klapperende palen komt van over zee het gieren van de winden en kreunt het van dichtbij in de takken der zeewering horden, die zwaar worden gezweept. Schuimvlokken slaan de dijkwachters in 't gelaat bol staat hun natte kleed, het giert en fluit op den rand van den zuidwester, of de schuine pet, die vast op het hoofd is ge sjord. De dijk is Walcherens bolwerk. En de Westkappelaars zijn Walcherens lijfwacht. Wanneer wij midden op 't eiland in stad of dorp 's middernachts wakker worden door 't razen van den wind in de boomen, 't loeien van den storm in de schouwen als we angstig luisteren naar den dreunenden slag van vallenden dakpan, dan is er het vertrouwen in dezen stormnacht wordt de dijk ver in het Westen aan Walcheren punt bewaakt. De mannen zijn er op post. Elke beginnende dijkmalaise wordt aanstonds ont dekt en bij maar even vallend water ver holpen. Westkappel is het voor geschoven front naar den op zulke tijden razenden vijand van den lagen polder. Ge moet tegen dien dijk de lage huizen van dit trouwe wachtersdorp in den avond zien liggen. Met de zee vertrouwd is het. Van haar slechts door den dijk gescheiden en leunend tegen haar aan. Maar daarachter, aan den grens van het dorp, staat hoog de toren, en als 't donker is, valt wel schichtig maar beschermend het machtig licht van zijn drie millioen kaarsen over de klinkertjes van zijn straten en in de telkens-op-stralende rui ten zijner aaneengerijde huisjes. Wat heb ik diep in het land van Axel op donkeren avond menigmaal dit draaiend kust licht op groote verten gezien. Westkappel is een zegen voor Walcheren, en hoe is zijn licht tot heil voor hen, wien op zee aan veilige koers, zoo alles is gelegen, vooral wanneer de kust nabij is. Inderdaad, ik was blij, dat ik dien avond in Westkappel, het afgelegene, mocht pree ken. En dat het juist een avond was met regen, met opkomende onweersvlagen. Want dan zijn die rondwiekende banen het huiveringwekkendst. Dan door den in dien hellen schijn vallen den regen beginnen bij den toren de stralen te leven als waren het bundels van stuivende lichtsneeuw. Westkappel trok mij niet slechts door zijn vuurtoren, maar ook door zijn nog jonge gemeente, welker zelfstandige openbaring ik mij herinnerde. Naar haar kerk waren we ook' nieuwsgie rig wat viel dit aardige gebouwi ons mee. Tegenover het platvorm, staat aan den ach termuur het orgel in een nis, hoog als een Spaansch balustrade in den topgevel van een Oostersch huis. Maar het is een lust de Westkappelaars met hun longen (ie psalmen van uit die hoogte begeleid te hooren zingen. cr is niets zoo mooi als een psalm gezon gen met volle borst door een gemeente in 's Heeren huis. Ik denk dat daar de engelen blijder om zijn, dan om het schoonste lied van het best geschoolde koor. Zoo'n oude broeder van tachtig en de vrome moeder van even zoo oud nog mee te zien zingen het lied van hun kindsche ja ren af zoo vertrouwd", zoo geliefd. Die stoere jongens, de mannen, de vrouwen te hooren, zoo dat de kerk vol staat van klank. Waar twee of drie in mijn Naam vergaderd zijn..., zegt de Schrift. 't Kan je ontroeren in een schemerigen avond een gemeente zoo samen, zoo één het lied van 's Heeren vreeze, van Godsver langen, te hooren zingen uit volle borst, 't Is toch ook de borst die wél-zingend maakt! En ik weet wel, alle zingen is nog niet in waarheid. Maar ik dank er God voor, dat op onze meest afgelegen dorpen, waar klom- pêrf en scheef op 't hoofd' geplakte pet den „cultuurmensch" in zijn Touringcar nopen wat meer gas te doen geven in 't voorbij rijden dat op die dorpen nog harten ge vonden worden die zoo willen, monden die zoo kunnen zingen. Zoo straalt van uit de kerk nog beter licht dan uit den hoogen toren. Zoo vormt de kerk nog hechter dijk, dan deze wering Ook daar jn Westkapelle Want waarachte belijders in alle dorpen, en alle steden, en op heel 's Heeren grooten aardbodem hebben in hun geloof den ste- vigen dam die de stroomingen der onge rechtigheid te keer gaat, en samen in hun belijden en beleven zijn zij verspreiders van het naar alle zijden stralende en aan geen enkelen kant geblindeerde licht van 's Hee ren getuigenis. Dat is het reddingslicht, dat is het koers- aangevende licht. En van dat licht zijn alle met hej hart zingende kinderen Gods de dragers'; dragers aan den donkeren rand van de wereldzee. Daar ligt ook der gemeenten roeping. Westkappels dijk heeft steeds voorziening noodig en zijn licht wordt steeds nauwlettend bewaakt, opdat het in kracht niet vermin dert. Zal de kerk met elk geloovige daarin, haar taak vervullen, dan weten zij Jezus heeft ons in die wereld geplant om kustlich ten, niet anders dan kustlichten te zijn. Die wijd uitstralen den glans van het Eeuwig Evangelie, het woord van onzen God. O, dat we niet in glans verflauwen dat wij voor ons deel niet oorzaak worden dat ook' maar een schipper op den donkeren oceaan die naar huis verlangt en veilige ha ven, de rechte koers zou missen. S. v. D. UIT DE PERS. Het toilet is altoos een delicaat onderwerp, omdat onze vrouwen en meisjes er tot op zekere hoogte hun eigen smaak bij moeten volgen. De dieren des velds hebben het in dit opzicht veel gemakkelijker zij worden in een meer of min kostbare of kleurige pels of vacht geboren en dragen dit kleed hun leven lang. De vogelen des hemels desge lijks zij hebben geen vrije keus, de musch heeft van hoogerhand haar grauwe pakje ontvangen en de goud- of zilverfaisant vliegt in gala door het luchtruim. Jalousie op het SppinpS uhz hz fj3iu uaij fiq jüBjsaq poopi en tevreden zooals God hen geschapen heeft. De mensch moet echter zijn eigen kleed kiezen. Mannen zijn er in den regel vlug mede klaar, maar het kost aan onze vrouwen nog al wat moeite zich zóó te toilletteeren, dat de natuurlijke gratie er door verhoogd wordt. De kleur van 'het haar, de tint van! het aangezicht, de slankheid der gestalte, het soepele of zware in de beweging, i zijn al te gader factoren, waarmede zij reke ning moeten houden. Wij hebben er niets op tegen, 't Zou jam mer zijn onze vrouwen en meisjes door een onverzorgd toilet te mismaken. Er is niets op aan te merken, dat zij als bevallige ver schijningen door het leven gaan en hun aan geboren bekoorlijkheid binnen de grenzen van het betamelijke door een smaakvolle kleedij zooveel mogelijk doen uitkomen. Een slordig toilet is nooit een aanbeveling voor de vrouw, die er onder wegschuilt. Zelfs drukke huismoeders mogen hun kleeding niet verwaarloozen, al zullen zij op eenvoud prijs stellen. Wij wenschen dus volstrekt onze pit tige jeugd niet in een kloostergcwaad te ste ken of den schalkschen hoed, die zoo aardig staat, voor de neepjes-muts op te ruimen. Maar De vrijheid van keus, die aan de vrouwen gelaten is, beteekent niet, dat zij nu ook alles mogen dragen. Ook deze vrijheid is aan Gods Woord gebonden en wordt er door beperkt. Jesaja toonde reeds tegen de lichtzinnig gekleede Jeruzalemsche vrouwen, die wij met de noodige wijziging ook op onze straten en aan onze stranden tegenko men, zeggende „Ten dien dage zal de Heere wegnemen het sieraad der kousebanden en de netjes en de maantjes, de reukdoosjes en de kleine ketentjes en de glinsterende klee dingen, de hoofdkronen en de armversier- selen en de bindselen en die reukballetjes en de oorringen, de ringen en de voorhoofd versierselen, de wisselkleederen en de man teltjes en de hoedjes en de buidels, de spie gels en de fijne linnen deksels en die h'ulle- doeken en de sluiers." Geheel als bij ons De buitensporige toiletten zijn geen uit zondering meer. De kleeding is in 't alge meen te gedurfd, te gewaagd. Zij wekt be zorgdheid bij menschen, die anders volstrekt niet op puriteinsche levensvormen gesteld zijn. Reeds gingen er stemmen op om het vrouwelijk personeel op de bureaux in een werk-uniform te steken, reikend van kin tot enkels. In sommige roomsche kerken vinden de al te luchtige toiletten geen toegang meer. Ook van vele protestantsche kansels werd reeds tegen het zondige in de kleeding ge waarschuwd. „Vooral wekt het ^anstoot wanneer onze meisjes en vrouwen zelfs bij de Avondmaals viering, aan den heiligen Disch des Heeren, in zulk een oneerbaar gewaad durven ver schijnen." Waarlijk, 't is meer dan tijd om het Schriftwoord in herinnering te brengen, dat de vrouwen behooren te wandelen in „een eerbaar gewaad". Toen het moderne vrouwenkleed voor 't eerst verscheen, was het inderdaad een zui vere vertolking van het innerlijke wezen der draagsters. Men moet de vrouwen, die het dekkende van het kleed het eerst verloo chenden en hoe langer hoe meer van hun vormen onbedekt lieten, niet in de respec tabele wereld, maar in de wereld der on- tuchtigen zoeken. De vrouwen, die tot de „demi-monde" behooren, zijn in dat opzicht de toonaangevende figuren geweest. Aanvan kelijk werden de uitgesneden gedeelten van het kleed nog door doorzichtige stof ver vangen. Maar ook deze omhulling viel weg, het brutale „naakt" stalde men uit. Zelfs de beenbekleeding is weinig meer dan spin rag. En de rokken, die eerst alleen „voet- vrij" waren, reiken nauwelijks beneden de knie. Er is geen twijfel aan, of het lichtzinnige hart openbaarde zich bij die veile vrouwen in hun uitwendige kleed. Wij zouden echter niet gaarne beweren, dat de vrouwen en meisjes uit onze Christelijke kringen, die zul ke zij het iets minder gedurfde toiletten dra gen, nu óók bedorven van hart zijn. Ach neen, velen hunner denken niet meer aan de harmonie tusschen wezen en vorm, zij vergaten ondoordacht, dat de Almachtige met eigen hand 't eerst een „dekkend" kleed aan den mensch gegeven en daarmede den regel voor de toekomst gesteld heeft, zij volgden eenvoudig de voorschriften eener gewetenlooze mode, ja, er zullen er welzijn, wie het zelfoverwinning gekost heeft om voor 't eerst half ontkleed in 't publiek te ver schijnen en dan soms onbeschaamde blikken van mannenoogen tot zich te trekken. Onze vrouwen moeten zich tegen de tiran nie der mode verzetten. Niet zwakjes en schuchter. Maar forsch en beslist. Zij! zijn geroepen een voorbeeld te geven en op te komen voor de eer hunner sekse. Zien zij niet voor hun oogen, dat demode steeds gemeener wordt? Het décolleté wordt al dieper. En \fte meent in ernst, dat het schaamtelooze kleed op den langen duur het schaamtegevoel der vrouw niet verstompt Er is wisselwerking. En daarom, \zusters, wordt gij èn om uzelfswil èn om der mannen wil gebeden om terug te keeren tot de paden des Woords „Dat de vrouwen, in een eer baar gewaad, met schaamte en matigheid, zichzelven versieren J. J. KNAP in „Oude Paden". TWEETAL TE Amsterdam-ZuidP. C. de Bruijn te Apeldoorn. H. S. Bouma te Leeuwarden. Apeldoorn W. A. den Houting te Huizum. J. Wijnenga te Charlois. Heemstede W. Steunenberg te Heerenveen. C. van der Woude te Gorredijk,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2