De Paedagogische Leerstoel aan
de V. U.
Recht van het hart. i)
DADERS DES WOORDS.
Het gezinsgebed.
Wat de vrouwelijke lezers zullen overslaan?
Een vaste zitplaats in de Kerk.
Onze godsdienstige uitingen zijn te weinig
uitingen van diepgevoelde behoefte. Zijn te
handwerkmatig.
Het gebed is iets geworden, dat tot het
gewone behoort, zooals we uit gewoonte on
der een brief zetten Uw dw. of zoo wat.
Rondom ons heen is er allerlei, dat reden
geeft tot tevredenheid, dat tot blijdschap
stemtmaar we missen dat heerlijk be
sef van verbondenheid met Christus, dat leven
met God, dat ons even noodig moest zijn als
zuivere lucht.
We meenen dat D. niet de eenige is, die
ovér geestelijke malaise klaagt. In ieder ge
val heeft zijn waarschuwing dat we op de
voortrekkers zullen letten, reden van bestaan
Die voortrekkers in hun intieme leven bestu
deerd doen ons niet twijfelen aan hun vroom
heid.
We kunnen begrijpen dat verschillende vra
gen zich bij het oprichten van dezen nieuwen
Leerstoel bij onze lezers zijn opgerezen. We
meenen hun geen ondienst te doen wanneer
wij hier met eigen woorden weergeven, wat
in het jongste No. van De Heraut Prof. Gros
heide hieromtrent schreef.
Het werk van den nieuwen professor moet
op waardeering en belangstelling kunnen re
kenen, en daarom zal deze nieuwe leerstoel
in de opvoedkunde en de propaganda moe
ten worden betrokken. De noodzakelijkheid
er van dient den menschen in het licht te
worden gesteld. Die noodzakelijkheid moet
ook gezien worden door de studeerenden zelf.
De opvoedkunde behoort niet tot de ge
wone examenvakken. Het spreekt van zelf
dat de drang om de colleges te volgen in
de vakken waarin geëxamineerd wordt, groo-
ter is dan bij de z.g. vrije colleges. Vooral
als de examens in 't zicht komen, zakt de
belangstelling voor die vrije colleges in niet
verplichte vakken aanmerkelijk.
De drang voor die vakken moet dus van
elders komen; de nieuwbenoemde professor
zal louter door zijn onderwijs de studenten
moeten trekken.
Wie die studenten zijn? Op die van velen
opgeworpen vraag geeft professor Grosheide
een antwoord waarin o.i. een mooi perspec
tief zit.
De colleges zullen niet uitsluitend voor de
gewone studenten bestemd zijn. Ze moeten
ook dienen voor leeraren, onderwijzers, en
menschen die voor een of andere acte stu-
deeren.
Natuurlijk doet zich daar dadelijk de moei
lijkheid op, dat slechts Amsterdammers of
die in de buurt van de V. U. wonen profijt
kunnen trekken van die colleges. Misschien
zou prof. Waterink kunnen overwegen hier
en daar cursussen te houden.
In eigenlijken zin moet de jonge professor
ztjn positie nog maken; het zou niet billijk
zijn, .als niet aanstonds alles zoo loopt als
men zou willen, te meenen dat de zaak mis
lukt is.
De Paedagogiek vindt niet thans voor 't
eerst onder ons beoefenaars; want Woltjer
en Bavinck hebben ons reeds veel op dit ge
bied gegeven. Doch dit geschiedde alles nog
terloops. We hebben nu iemand die zich ge
heel aan de opvoedkunde en aanverwante
vakken wijden kan.
Juist dit gevaar loopt gevaar voor min
achting, daar in de practijk soms reeds ver
de theorie vooruit is; èn die practijk zich door
de theorie niet gemakkelijk zal laten voor
lichten.
Zoo kan er botsing of althans wrijving
ontstaan tusschen den professor in en de
mannen van het vak. Overdreven verwach
tingen moeten niet gekoesterd, doch naar
goeds kan er als vrucht van dit professoraat
wel uitgezien worden.
Moge de vrees van prof. Gr., dat n.l. een
kleine groep van vakmannen hetgeen prof.
W. levert onder het vergrootglas zal nemen
en fouten mogelijk breed zullen worden uit
gemeten, beschaamd worden; al is die vreeze
voor lezers van de schoolbladen niet geheel
onbegrijpelijk.
Bij een rechte samenwerking van theorie
en practijk kan voor onze Gereformeerde
opvoeding zooveel goeds het resultaat
worden!
De geloovige Pascal heeft gezegd, dat het
onheil der menschen hieruit voortkomt, dat
zij niet rustig in een kamer alleen kunnen
blijven.
Er schuilt in dit woord een diepe waarheid.
Ge moet alleen zijn, met uzelf in de binnen
kamer, om voor uzelf waar te zijn.
Ge moet in de binnenkamer om tot uzelf
te komen; slechts tot zichzelf gekomenen
staan op om naar den Vader te gaan.
Hoe staat het in onzen tijd met die
rechten van het hart?
Ons dunkt, dat het niet overbodig is voor
dit recht ook in onze kerken een bescheiden
pleidooi te voeren.
De opmerking zou door dezen of genen
gemaakt kunnen worden Voor dit recht van
de mystiek een lans te breken, kunt ge van
een Zeeuwsch predikant verwachten. Niet
alleen sedert prof. Van Schelven de vroegere
dominé van Vlissingen zijn waarschuwend
woord deed hooren over het Zeeuwsch my
sticisme, maar reeds uit den tijd der Dordt-
sche Synode staat Zeeland bekend voor een
bevolking, die in haar mysticisme beter ge
meden dan gehoord kan worden; al weet gij
dat die mystieke Zeeuwen met wel wat gun
stiger rapport naar huis keerden uit Dordt,
dan ze van den genoemden predikant ont
vingen.
Of dit mogelijk aan den bodem ligt? Men
schijnt het te meenen. Albert Hyma in zijn
boek Christian Renaissance ziet het verband
als hij over den kring van Geert Groote spre
kende vraagtHebben mogelijk de groene
weiden en de stille wateren, die de stad
omringen, dien geest van mysticisme gevoed
in de godsdienstige mannen van Deventer;
een geest, die Thomas van Kempen aantrok,
zoodat hij naar de IJsselstad verhuisde? Groo
te mystieken hebben altijd hun welgevallen
er in gehad gemeenschap te zoeken met God
op de oevers van stille wateren, in bosch
of woestenij.
Zeker geloof ik dat de eenzaamheid der
Zeeuwsche polders en de wijde stilheid hun
ner stroomen meer bevorderlijk is aan me
ditatie en geestelijke verdieping dan het
rumoer van de drukke stad. Doch ook en
vooral bij menschen, die het woelig leven
van wereldsteden meeleven bespeurt ge het
heimwee naar de stilte; naar de binnenkamer,
die te zeldzaam terrein dreigt te worden.
Zelfs is de naaste aanleiding tot de keuze
van dit onderwerp wat de Amsterdainsche
prof. Hepp in de Reformatie op de lijst dei-
belangen schreef, waarop de kerk heeft te
letten. Een van de dan opgesomde gewichtige
punten voor een diepgaand onderzoek is
„de pleitvoering voor gezonde mystiek". Hoe
wel professoraal redacteurschap deze combi
natie voldoende dekt, heb ik het woord my
stiek in het opschrif liever willen mijden.
Want het is de bedoeling niet U met de
vraag te verontrusten Is er g e z o n d e my
stiek? Met Friedrich Heiier (Das Gebed)
zoudt ge het moeten ontkennen, want my
stiek kan z.i. alleen naar afleiding en historie
beteekenen die vorm van omgang met God,
waarbij de wereld en het Ik radikaal verloo
chend worden, waarbij de menschelijke per
soonlijkheid zich oplost, wegzinkt, ondergaat
in de oneindige Godheid.
Nietwaar dan is gezond niet meer te ver
binden met mystiek; en kan er geen pleit
voor worden gevoerd.
En noemt ge mystiek want waarom
zoudt ge ook zelf geen defenitie voegen bij
de vele, die er van bestaan, den verborgen
omgang met God, dan is dit zeker gezonde
mystiek, maar ze is zoo vanzelf met het we
zen des geloofs één, en tegelijk zoo het bij
zonder heilgeheim van 's Heeren vrienden,
dat alle pleidooi er voor een aanranding van
haar heilig en privaat karakter zou zijn.
Maar duidelijk is nochtans de bedoeling;
en ik wil ze liever uiten in een opwekking
om in de drukte van ons leven, ook van ons
praktisch geloofsleven de tocht naar binnen
het recht des harten niet te vergeten. O.i.
wordt in onzen tijd niet zonder reden ge
klaagd over een ernstig tekort, een tekort
aan warmte, aan innerlijkheid, aan bevinding.
Merkwaardig is de algemeenheid dier
klacht. We zeggen het Emerson niet na maar
we willen toch wel erkenjnen de huivering
mee te gevoelen, wanneer hij over de kille
verstandelijkheid van onzen tijd zegt Wij
hebben behoefte aan minder geloofsbelijde
nissen en meer vertrouwen; aan minder plech
tigheden en meer eerbied; aan minder def
tigheid en meer rechtschapenheid; aan min
der leerstellingen en minder liefde. Er is
een geloof dat rijk is in woorden, maar er
is een andere dat ternauwernood woorden
kan vinden".
Want Emerson drukt uit wat in de har
ten van duizenden leeft; en waarvan we thans
een reactie bemerken, die niet nalaat even
groote vreeze te wekken.
(Wordt vervolgd.)
v. D.
1) Hierover spraken wij op den Theol.
Schooldag. We meenen aan sommiger ver
langen te voldoen, het hier weer te geven,
zooals het uitgesproken werd.
XXXI. (Slot).
Formuliergebed of vrij gebed.
Eindelijk is het toch wel waar, dat door
het altijd gebruik maken van een formulier
gebed, de gave des gebeds niet ontwikkeld
wordt.
Dat in eiken waren geloovige de kiem van
zulk een gave gelegd is, is zeker. Hoe zou
iemand een Christen kunnen zijn, en alzoo
deel hebben aan de gave des H. Geestes en
niet ook bezitten de gave des gebeds? In
1 Cor. 12 merkt de apostel Paulus op, dat er
verscheidenheid der gaven is, die door den
H. Geest uitgedeeld worden. De één ontvangt
de gave der wijsheid, een ander der kennis,
weer een ander het geloof, een vierde die
der gezondmaking, of der werkingen der
krachten of der profetie, of der onderschei
ding der geesten, of der talen of der uitleg
ging der talen. In deze lijst noemt hij echter
niet de gave des gebeds, als zou ook die gave
aan den één in onderscheiding van den ander
gegeven worden. Laat er, ook wat betreft
deze gave, onderscheid zijn in de mate daar
van en de één meer gebedsgaven hebben
dan de ander, een gave om te kunnen bidden
ontving elk Christen. Naar het profetisch
woord in Zach. 12:10, stort de Heere over
het huis Davids en over de inwoners van
Jeruzalem uit den Geest der genade e n
der gebeden. Een Christen is naar
luid van Zondag 12 van onzen Catechismus
een gezalfde tot een drieërlei ambt, tot pro
feet, priester en koning, dus ook tot pries
ter en de taak van den priester is óók t e
bidden. En in de zalving met den H. Geest
ligt niet alleen aangewezen de roeping tot
het ambt, maar daarmee is ook in beginsel
gegeven de bekwaammaking tot de vervul
ling daarvan. Geen Christen mag dus denken
dat hem de gave des gebeds zou onthouden
zijn. Ware dat zoo, dan zou de Heere roepen
tot een taak en niet geven de bekwaamheid
om dat werk te verrichten; en die gedachte
is ten eenenmale onjuist.
Maar die gebedsgave, die elk Christen ont
ving, moet ontwikkeld worden. Aan zijn
geliefden zoon Timotheus schreef Paulus
verzuim de gave niet die in U is (1 Tim.
4:14). Dat woord kan tot eiken Christen ge-
I zegd worden voor wat betreft de gave des
gebeds verzuim ze niet, d.w.z. gebruikt ze,
oefen U daarin, want zoo teekent hier ds.
J. van Andël bij aan niet door het ge
bruik, maar door de traagheid verslijt de
gave. Daar moet zijn een beoefenen daar
van. Daar is een spreekwoord dat zegt
oefening baart kunst". Dit spreekwoord heeft
met vele andere gemeen, dat het niet heele-
maal waar is. Wie niet de gave ontving om
te schilderen, moge nog zooveel werken met
verf en kwast, hij wordt nooit een schilder.
Wie geen muzikalen aanleg heeft, moge er
zijn dagwerk van maken een klavier te be
timmeren, hij wordt nooit een musicus. En
omgekeerd, wie voor het een of ander groo-
ten aanleg heeft, brengt het met weinig oefe
ning soms al heel ver. Maar dan blijft öök
waar dat deze begaafden zich hebben te
oefenen om kunst te kunnen geven. We lazen
eens van een zeer begaafd pianist dat, wan
neer hij eens een dag nagelaten had oefe
ningen te maken, hij zelf al merkte dat zijn
spel minder was geworden; liet hij het twee
dagen na dan ontging dit al niet aan de
critiek en was hij drie dagen nalatig geweest
dan werd het al opgemerkt door het groote
publiek. Wanneer de maaiers nu weer hun
zeis gaan hanteeren worden ze wel gewaar,
dat ze ontwend zijn aan dat werk en behoe
ven ze weer eenige oefening om dat gemak
kelijk te kunnen verrichten. En wat zoo geldt
op elk terrein van werkzaamheid, is ook
waar bij het hoogste werk, het heilig werk
van het bidden. Daar is oefening noodig.
En die oefening vraagt ook, dat men niet al
tijd gebruik maakt van een formuliergebed,
maar dat men zoekt in woorden uit te spre
ken voor den Heere wat er leeft in het hart,
cn dat men zich rekenschap geeft van de
bijzonderheden in het leven van het gezin,
welks tolk men zal zijn bij God.
Dat verzuimen der geschonken gave kan
nooit Gods goedkeuring wegdragen. Daar
over moet Hij toornen, zooals een aardsch
vader er over toornt, wanneer zijn kind de
gave, die het ontving, niet ontwikkelt. En
die toorn Gods kan soms op pijnlijke wijze
openbaar worden. Dan denken we aan dien
vader, wiens volwassen zoon op sterven lag
en op dat sterfbed in zijn benauwdheid vroeg,
dat zijn vader voor en met hem bidden zou,
en op dien zielswensch van zijn stervend
kind antwoordde ik kan niet bidden. Hij
kon het niet omdat hij zich in het bidden
niet had geoefend, omdat hij toch wel
een meelevend man zich niet geoefend
had priester te zijn in zijn huis, in het bidden
naar dat de nooden van zijn gezin het vor
derden. Eén zoo'n pijnlijk oogenblik doet dan
smaken de bittere vrucht van de zonde van
nalatigheid.
En wanneer we letten op de oorzaken van
die zonde van nalatigheid, dan moet worden
erkend, dat Koelman niet heelemaal ongelijk
heeft, wanneer hij die ziet in luiheid, luste
loosheid en vleeschelijke gemakzucht.
Bij ons zelfonderzoek ten deze mogen we
dan ook niet nalaten te overwegen of het
altijd gebruik maken van een formuliergebed,
bij ons misschien een gevolg zou zijn van
luiheid, lusteloosheid en vleeschelijke gemak
zucht. Dat zijn heel leelijke dingen, waarvan
we allen toestemmen, dat ze heel leelijk zijn.
Allicht beginnen we niet met daarin de oor
zaak te zoeken, hoewel die toch daarin kan
gelegen zijn. Allicht verbloemen we de ware
oorzaak voor ons zelf om die dan te zoeken
in bescheidenheid en een maar klein denken
van onszelf. Maar laat ons dan niet een
schijn bevredigen. Laat ons oprecht zijn
tegenover ons zelf en als we dan moeten
erkennen, dat de oorzaak van het alleen maar
gebruiken van formuliergebeden, metterdaad
toch in die ondeugden schuilt, laat ons dat
dan erkennen om te zoeken de kracht Gods,
waarin we die zouden kunnen bestrijden en
overwinnen. Wat zou het zijn als ons een
maal zou moeten gezegd worden, dat we
luie dienstknechten waren.
Daar kunnen echter ook andere oorzaken
zijn. We kunnen uitnemend verstaan, dat een
huisvader er tegen opziet af te wijken van
een eenmaal aangenomen regel om alleen
een formuliergebed te gebruiken. Daar is al
de overweging wat zullen de menschen er
van denken? daar is een andere de vrees,
dat het gebed onstichtelijk zou worden, wan
neer men eens zou blijven steken.
Wat dit laatste bezwaar echter betreft zou
den we willen zeggen, dat men daarvoor toch
niet uit den weg mag gaan. Wanneer we
met ons afwijken van het formuliergebed eens
zouden willen laten zien, dat we ook wel
zonder die krukken konden gaan, en dus hoog
moed daaraan ten grondslag zou liggen, dan
zou het wel eens kunnen zijn, dat God ons
kwam beschamen en daarom onze gedach
ten verstoorde. Maar wanneer het daarbij
ons er om te doen mag zijn, de roeping des
Heeren in gehoorzaamheid te volgen en onze
verwachting van Hem mag zijn, dan mogen
we ook vertrouwen, dat Hij ons niet be
schamen zal. En als een huisvader zijn roe
ping leert verstaan en daarmee ernst wil gaan
maken, maar er nog tegen opziet alzoo te
handelen in den breederen kring van zijn
gezin, laat hij beginnen met zoo te bidden,
wanneer hij aan het einde van den dag met
zijn vrouw zijn knieën buigt voor God. Want
het besef van die heilige roeping moet voor
hem vaststaan en hij moet zoeken naar den
weg, waarin hij aan die roeping leert beant
woorden.
En dan dat andere „wat zullen de men
schen er van zeggen?" Menschenvrees kan
ook wel eens afhouden van het kwade en
dan ligt er iets goeds in. Maar menschen
vrees houdt ook wel eens af van het goede
en dan is ze te verwerpen. Wie door die
menschenvrees geplaagd wordt stelle naast
de vraag „wat zullen de menschen er van
zeggen, als ik dat wel ga doen?" de andere
vraag „wat zal God er van denken, als ik
het niet doe?" De laatste vraag lijkt ons heel
wat gewichtiger dan de eerste. Wat denkt
God er van als wij onze roeping niet ver-
I vullen? Dat keurt Hij niet goed. Laat dan
die vreeze Gods, die menschenvrees uitban
nen. In de vreeze des Heeren is een sterk
vertrouwen en Hij zal zijner kinderen een
toevlucht wezen. (Spr. 14 26). De vreeze des
Heeren is ten leven. (Spr. 19:23).
Zoo mochten we dan onze reeks artikelen
over het gezinsgebed beeindigen. Doordat
allerlei andere zaken telkens de aandacht
vragen, moesten ze vaak onderbroken wor
den en ligt er een vrij' lang tijdsverloop tus
schen het eerste artikel en dit laatste. Dit
doet ons leed omdat alzoo het gevaar niet
denkbeeldig is dat bij dit laatste artikel het
eerste al zeer in de herinnering zal verflauwd
zijn.
Zij ons daarom aan dit slot de herinnering
geoorloofd, dat we bedoelden op drieërlei
te wijzen
lo. dat de meest gebruikte formuliergebeden
niet beantwoorden aan den eisch, die aan het
gezinsgebed moet worden gesteld, en men
daarom goed zal doen die te vervangen door
de gezinsgebeden, te vinden in elk kerkboek
in de liturgie
2o. dat een groote leemte in het gezinsge
bed bestaat, wanneer daar niet ook is het
bijzondere morgen- en avondgebed; en dat
onze liturgie ook daarvoor uitnemende for
muliergebeden bevat;
3o. dat het altijd gebruiken van een formu
liergebed aan uw gezinsgebed tekort doet en
daarnaast ook het vrije gebed niet mag ont
breken.
Geve de Heere dat onze arbeid iets moge
bijdragen, dat het gezinsgebed meer strekke
tot de verheerlijking van Zijn Naam en tot
een rijken zegen voor alle nuisgenooten.
HEIJ.
Het blijft natuurlijk onder ons,
maar over de kwestie, welke ik de vorige
keer aanroerde, hebben wij in Patrimonium
wel een verschil van meening gehad. Er wa
ren broeders, die zeiden dat Patrimonium
vvel op kon gedoekt worden nu we een krach
tige Christelijke Vakbeweging hadden en die
haar waar ze bestond willen inlijven bij een
Christel, besturenbond, en anderzijds wa
ren er die heelemaal het woord „w e r k 1 i e-
d e n" wilden laten vallen.
Gij kunt het u wel voorstellen waar die
strijd vandaan kwam. De oudere broeders
hadden den tijd van de wording der Vakver-
eeniging meegemaakt en die belangrijke pe
riode heeft in hun bewustzijn al het andere
verdrongen. De jonger generatie die in Pa
trimonium kwam de laatste 10, 12 jaar heeft
dat niet meegemaakt en erkent wel de groote
beteekenis der Christel, vakbeweging, doch
ziet helder dat Patrimonium een eigen groot-
sche taak heeft. Een roeping die z ij alleen
goed kan volbrengen, 't Is een zaak van
algemeen volksbelang, van principeele actie,
daartoe is een breede principiëele basis noo
dig.
Zie maar eens in de steden, wat er te doen
is, (zal zijn).
a. Vergaderingen waar we de sociale vra
gen behandelen.
b. Cursussen over bijbelsch-sociale, op
voedkundige, economische en historische vra
gen.
c. Vrouwen-avonden met lezingen over
huisgezin en maatschappij.
d. Praatavond of debatclub-vergadering
voor eenvoudige bespreking van het blad en
allerlei vragen.
e. Volksbibliotheken en filialen derzelven
met studie- en ontspanningslectuur.
f. Verspreiding eenvoudige Chr. soc. lec
tuur, strooibiljetten huis aan huis. Boeken
kraam op de markt.
g. Christelijk vakteekenonderwijs, voorlich
ting beroepskeuze, sociale voorlichting van
onze jeugd.
h. Volkswoningbouw, commissie voor
christelijke kosthuizen voor jongelui die van
buiten komen.
i. Leesportefeuilles doen circuleeren onder
de leden.
j. Organiseeren van land-dagen en kinder
feesten.
k. Verleenen van onderlinge hulp in het
huisgezin. Naai- en knipcursussen.
1. Grootvereenigingsgebouw. Comité tot
bestrijding van meer vergaderingen op een
avond.
m. Steun aan middernachtzending. Bestrij
ding verkeerde advertenties in de „neutrale"
pers.
En nu zal ieder toestemmen dat dit en
nog meer niet beter door Patrimonium kan
worden gedaan, nietwaar Samenspreking en
medewerKing tusschen patr. vakbeweging en
middenstand ware misschien gewenscht, als
evenwel arbeiders, patroons, winkeliers allen
hoofdelijk lid van Patrimonium zijn, waar
schijnlijk overbodig.
Ja, zuster, u vindt dit wel een zéér saai
stukje hè Ik heb het zelf gevoeld' toen ik
het schreef. Maar vergeef het mij. Een
w a s c h 1 ij s t is ook geen „liefdes-roman".
Maar als de bleeker de wasch haalt, is 't
toch 'n onmisbaar dingEven kijken, daar
belt de postbodeEen brief met een da
meshand geschreven, er ook bij. Dat is aar
dig, een brief van een domineesche. Fijn
hoor. Met goedvinden van de schrijfster laat
ik u de volgende week dezen brief eens lezen.
Jan Maclarcn geeft in zijn boek „de do
minee cn zijne gemeente" o.m. ook een
hoofdstuk over het vraagstuk der zitplaatsen.
En dan kiest hij onvoorwaardelijk voor het
systeem van eigen vaste plaatsen, en hij be
treurt het zeer dat de eerbiedwaardige familie-
bank met zijn plankje om de voet op te zet
ten en zijn deurtje met grendel aan de bin
nenzijde, over het algemeen gaat verdwijnen.
Dat was vroeger heerlijk vindt hij, vreemde-