Professorenbenoeming aan
de V. U.
De Gereformeerde Ouderling
Behartigenswaard
DADERS DES WOORDS.
Het gezinsgebed.
Met de dienstknechten en dienst
maagden.
„In de plaats der vaderen zullen hunne
zonen zijn." Het stemt tot dank, dat wan
neer het eene geslacht is weggegaan, de Hee-
re toch ook altijd weer zorgt dat een nieuw
geslacht komt.
Nu de V. Universiteit het droeve verlies
leed van den eminenten geleerden Prof. Mr.
Zevenbergen, zal zijne plaats thans ingeno
men worden door Dr. Dooyeweerd.
Wie zijn arbeid kent in „Anti-revolutionaire
Staatkunde", en den deegen wetenschappe-
lijken zin daarin zag gepaard aan strenge cal
vinistische belijndheid, verwondert zich over
die benoeming niet, en is er dankbaar voor,
dat ons zulke noeste wetenschappelijke wer
kers met nog zoo jeugdige kracht blijken ge
schonken.
Niet minder een aanwinst achten wij voor
de Faculteit der Wijsbegeerte de benoemde
prof. Dr. Vollenhoven. Men herinnert zich
onder de Zeeuwsche predikanten nog de su
perieure rede over Bergson in de Kerk van
Vlissingen Er zijn van die menschen, die van
de schouderen en opwaarts hooger zijn, dan
al het volk. Het verblijdt ons zeer dat de
vroegere pastor van Oostkapelle wie
werd door zijn jovialen omgang niet ingeno
men tot dezen hoogen staat is geroepen
dat de Heere de ernstige krankheid zoo ge
heel en al weggenomen heeft, dat hij zonder
vreeze tot die taak kon worden benoemd.
En ook den jongen geleerde Dr. Waterink
onze gelukwensch. Hij staat ook voor een
grooten en moeilijken werkkring de nieuwe
leerstoel voor de Paedogogiek wekt voor de
toekomst van ons Geref. onderwijs hooge
verwachtingen. Daar zullen vooral nieuwe
banen geopend moeten worden. Aan werk
kracht en werkvermogen ontbreekt het den
paedogogischen Professor niet. Zijn jongste
boek „Inleiding tot de theoretische paedago-
giek", werd voor zoover het verscheen als een
wetenschappelijke prestatie geroemd ook in
bladen die niet zijn van onze richting.
In hoeverre dit prematuur is, gelijk de
School met den Bijbel, die niet al te vriendelijk
gestemd is jegens Dr. W., kunnen wij niet
beoordeelen.
We kennen hem als een bekwaam en ijverig
wetenschappelijk werker, en zijn thans op de
paedagogiek geconcentreerde volle kracht, be
looft in dit nieuwe vak voor onze scholen en
Kerken, voor heel het terrein van dezen jeugd-
arbeid onder 's Heeren zegen veel.
Zij de Heere de jonge professoren met zijn
bekwaammakenden Geest nabij, en stelle Hij
hen tot een rijken zegen voor het breede ter
rein van ons Gereformeerde leven.
Ook in onze Gereformeerde pers zijn ae
boeken van ds. Heynes gunstig ontvangen.
De Heraut gaf over vorig werk van dezen
N.-Hollander een zeer gunstige recensie.
Temeer spijt het in zijn jongste werk „De
zielkundige kant aan uitingen van christelijk
leven" de Gereformeerde Ouderling op een
manier behandeld te zien, die meer op de
planken dan in een ernstig bedoeld boek
thuis hoort.
Dat het Gereformeerde type bedoeld is,
blijkt uit de stomme e van Heere en den Ca
techismus.
't Gaat over een werkstaker. „Hoewel de
staker niet werkte, at hij nochtans." Ze lezen
in den Bijbel, en praten dan nog even over
het nadeel van bioscoopbezoek door kinderen.
De buren boven zijn er met hun kinderen naar
toe. De staker vindt
„Wij zouden het gewoon niet kunnen
verantwoorden daar zijn we nog geen
steek beter om."
Er komt bezoek „Het genakend gebonk....
was van groote plompvoeten. Want die had
de getrouwe ouderling. En deze was het,
die eraan kwam.
„Het licht dat tegelijkertijd uit de ka
mer in het portaal stroomde, omgolfde
een menschenlichaam van die forsche af
metingen en ronde vormen, welke in het
bizonder het gunstbewijs der natuur aan
slagers zijn.
Hij keek wat aanmatigend, maar toch
trachtens naar vriendelijke plooiïng van
het vette aangezicht het vertrek in
Ik zal hier niet heel welkom zijn, opper
de hijwant bij den tegenwoordigen
arbeider is geld en genot het almaar
mijn komst isover het peil der ziel.
„Die heb ik niet", zei de werkstaker,
„hou maar op". De ouderling voelde
zichtbaar voldoening over het uitkomen
van het geestelijk ziektebeeld dat hij ge
steld had, want hij vouwde de handen
samen op den buik, en wiegde in beklag
het hoofd heen en weer
Gods Woord zal hier dan ook wel on
bekend zijn.
Hebben we niet in huis
De ouderling vraagt daarop of hij nog nooit
gedacht heeft aan de schrikkelijkheid verloren
te gaan verdwijnt dan weldra. Een van de
kindertjes komt naar beneden uit bed
„Wat was er met kleinen Piet Zij ver
telde hem, dat hij vanavond niet had willen
bidden, voordat hij toegedekt werd. Piet denkt
dan dat de Heer boos op hem is omdat die
stem zoo gebulderd had.
Op de Kerkeraadsvergadering wordt de ge
trouwe ouderling geprezen, die zich ondanks
den afval van velen niet onbehagelijk voelt
als hij naar huis gaat.
„Hij vond thuiskomend, het onder de
slagerij-deur geschoven inschrijvingsbiljet
voor de inkomsten belasting.
Er was niet één vraag van 'den cate
chismus, of de getrouwe ouderling wist
die juist te beantwoorden. Maar toen ten
laatste zijn slotarbeid van dien dag klaar
was, bleek dat er nauwelijks één vraag
van het belasting-biljet was, die hij an
ders dan onjuist vermocht te beantwoor
den."
De heer Heynes voegt er dan bij, dat hij
dit voor zich gehouden zou hebben, indien
beiden niet reeds overleden waren.
Alsof de dood van die lieden de eenige re
den daarvoor ware Meent Ds. li. inderdaad
de zaak van het Koninkrijk Gods met zijn
boeken te dienen, door zulk een uitzonde
ringsgeval stel het is historie in de hand
van de haters van elke religie als wapen te leg
gen. Zie je, al die „zemelende" ouderlingen
zijn huichelaars
We hebben gelukkig geen index van ver
boden boeken maar op de index die we zelf
maken, lijkt ook het jongste boek van Heynes
tot onze spijt een plaats te moeten hebben.
Liever geen christelijke lectuur, dan waarin
de karikatuur van een "Hoor Christus ingesteld
ambt dienst moet doen om een soort toege
past Christendom aan te bevelen, dat men
heeft van capricieuse liefhebberij (blz. 50 v.)
dan van een schikken en richten van 'heel het
leven als waarvan de Catechismus spreekt.
Ook voor sommige Zeeuwsche Kerken lijkt
behartigenswaard wat wij in de Rotterdam-
schc Kerkbode van deze week vinden. Enkele
Kerken kennen wij waarin men de voorlezing,
speciaal het preeklezen aan een paar
broeders heeft opgedragen. Nog te veel komt
het voor, dat er voor gelezen wordt ook door
hen, die zich bij lange ook met den besten
wil der gemeente niet verstaanbaar kunnen
maken.
Het bedoelde stukje in ons Rotterdamsch
zusterorgaan luidt
AL TE.
In de meeste kerken in ons vaderland
worden nog voorlezers gevonden. Wij
hebben de voorlezers nooit zoo kwaad
gevonden als menig ander. Er zijn zeer
goede voorlezers, die met een zekere be-
hagelijke wijding lezen en die door hun
voorlezen de gemeente zeer stichten. Wii
hebben dan ook nooit kunnen dwepen
met de nieuwere methode, om den gan-
schen dienst in handen van den dienaar
des Woords te laten. In de eerste plaats
achten wij den dienst dan te vermoeiend
voor een dienaar en in de tweede plaats
zijn alle dienaren des Woords ook niet
geschikt om goed voor te lezen. Ik hoor
de ten minste wel eens een dienaar lezen,
dien we gaarne door een goeden voor
lezer vervangen gezien hadden.
Het komt bij het voorlezen er op aan,
dat men broeders kieze, die de Schrift
verstaan en die met een heldere stem,
zonder op eenig effect jacht te maken,
het Woord aan de gemeente voorhouden.
Maar dan late men zich niet dooreen
verkeerde zucht, om overal beginselen, in
te zien, leiden. Dan wordt men al te
principiëel, dat is zeer schadelijk. Wat
wij daaronder bedoelen, hopen wii nader
uiteen te zetten. Er zijn kerken, waarin
alle ouderlingen naar toerbeurt
voorlezen, omdat er geen onder
scheid gemaakt mag worden
onder de broeders en omdat de een
zich boven den ander nietzal
gaan verheffen. Dat klinkt niet on
aardig, maar deze manier van handelen
is toch de juiste niet. God gaf aan alle
broeders ouderlingen niet de gave om
goed voor te lezen. .Moeten wij nu wij
zer zijn dan God en toch maar doorzet
ten zij moeten allen lezen. Dat brengt
ons beginsel mee. Wij gevoelen daarvoor
niets.
Ons zijn kerken bekend, waarin de
broeders naar toerbeurt lezen en waar
onder de broeders ouderlingen mannen
zijn, die ten eenenmale de gave, om voor
te lezen, missen. Wij hebben zelve ouder
lingen hooren lezen, die voor drie vierde
deel voor de gemeente onverstaanbaar
waren. Is dat stichtelijk Daarenboven,
onder de broeders ouderlingen zijn ver
schillende broeders, die maar weinig on
derricht genoten hebben. Dat zijn broe
ders, die soms wel geestelijke kennis be
zitten en die uitnemend troosten of ver
manen kunnen maar voorlezen kunnen
zij niet. Waarom dan dat z.g.n. begin
sel op den voorgrond gesteld
Neen, in elke gemeente, die het insti
tuut van voorlezen bezit, moet niet naar
toerbeurt gelezen worden, maar men
moet naar de beste gaven zoeken. Dat
is e i s c h. Dat zal dienen tot stichting
en iemand, die de gave van voorlezen niet
bezit, moet daarover niet morren. Dan
zou hij tegen God opstaan. De Heere
deelt de gaven uit naar Zijn vrijmachtig
welbehagen. En het is een voorrecht,
wanneer in de gemeente dat goed be
dacht wordt. Dan wordt God geëerd
maar Hij wordt niet geëerd door verkeer
de menschelijke instellingen.
LANDWEHR.
Zoo is het toch v. D.
XXX.
Formuliergebed of vrij gebed.
Onze conclusie bij de vraag formuliergebed
of vrij gebed was deze, dat ook het formu
liergebed niet alleen alleszins geoorloofd,
maar in vele gevallen wenschelijk kan zijn.
Toch schuilt er in de bezwaren, die Koel
man tegen de formuliergebeden inbracht, veel
waars. Het voortdurend en uitsluitend gebrui
ken van formuliergebeden moet, ook naar
ons inzien, leiden tot niet geringe schade
van het geestelijk leven. Een gezinsgebed, dat
altijd een formuliergebed is, voldoet niet aan
de behoeften van het gezinsleven. Daarbij is
een zeer ernstig tekort.
Het is niet tegen te spreken, dat een for
muliergebed altijd min of meer in het alge-
meene blijft. Dat kan bij een formuliergebed
nu eenmaal niet anders. Maar in het leven,
ook het gezinsleven is altijd weer het bijzon
dere; het bijzondere in weldaden, die geno
ten worden of ook in leed, dat doorleefd
wordt, en reeds uit dien hoofde roept het
gezinsleven om een ander gebed nog dan het
formuliergebed.
Daar is toch wel een zeer ernstige leemte
in het gebed, wanneer er in een gezin een
ernstige zieke is, maar in het gezinsgebed
van dien nood van den zieke, die een nood
is van het geheele gezin met geen woord ge
rept wordt. Dan is dat gebed geen uitstor
ten van het hart voor den Heere. Immers
dat hart is vol zorgen; maar dan moet ook
het gebed van die zorgen gewagen. We wil
len aannemen, dat in het persoonlijk een
zaam gebed van vader en moeder die nooden
dan voor den Heere zullen worden gebracht.
Het zou toch al heel treurig zijn als uitzoo'n
huis van zorg niet één stem riep omhoog
uit dien bepaalden nood, die in dat huis is.
Maar daarmee is niet genoeg gedaan aan de
behoeften van het gezin als gezin; daar
mee komt het gezin niet uit als eenheid; zoo
verzuimt de huisvader zijn dure roeping de
tolk te zijn van wat daar in de harten van
zijn huisgenooten, zijn soms nog kleine kin
deren leeft. Ook die kinderen hebben dan
zorg, maar zij kunnen die niet zoo uiten. Zij
moeten nog leeren met hun zorgen naar den
Heere te gaan. Maar zij leeren dat niet van
hun vader, omdat hij in dien weg hen niet
voorgaat. Dat het gemeenschappelijk gebed
juist in zulk een tijd van zoo groote betee-
kenis is, wordt vaak ervaren in de samen
komst der gemeente. Laat er in een gemeente
eens een ernstige zieke zijn, met wien de
geheele gemeente meeleeft, en laat dan in het
gebed die nood worden herdacht, dan voelt
men dat er spanning komt in het bidden; dan
is er een meebidden; dan gaat waarlijk het
hart bidden, want in dat hart is zorg, leeft
een bede en dat hart kan zich dan uiten.
Zoo kan er ook in het gezin komen een
hartelijk meebidden, wanneer juist die b ij-
zo n d e r e nood, die het hart kwelt, in het
gebed vertolking vindt.
En wat moet niet de zieke zelf ontberen,
wanneer het gezinsgebed een formuliergebed
is en daarin niet bijzonderlijk herdacht wordt
het lijden, dat over hem kwam, en de béde
opgaat dat hij van die krankheid zou mogen
genezen en lijdzaamheid ontvangen onder het
kruis. Dan zal zulk een kranke vaak nog wel
mogen vertrouwen, dat in de eenzaamheid
voor hem gebeden wordt en dat onder het
gemeenschappelijk bidden ook aan hem wordt
gedacht bij de algemeene bewoordingen, die
in het formuliergebed spreken van hen, die
in lijden zijn, maar dan ontbreekt het directe,
dat regelrecht uit het hart komt, en dat hem
zoo tot steun zou kunnen zijn in het lijden.
Vaders bedenkt wel aan welk zeer ern
stig verzuim gij u schuldig maakt, wanneer
gij ook in zulke bijzondere tijden, die roepen
om een gebed met een bijzonderen inhoud,
een inhoud, die vertolking geeft aan de zor
gen van het hart, niet anders gebruikt dan
een formuliergebed. Dan onthoudt gij aan
uw gezin, waarop dat gezin recht heeft, dat
het niet missen kan. Dan is er een groote
zonde van nalatigheid. Want wel bestaat dan
de mogelijkheid dat één van de opzieners,
de dominee of een ouderling, met uw zieke
en met uw gezin komt bidden, en daartoe
hebben zij zeker een dure roeping,, en dan
kan van zulk een gebed een zegen uitgaan
voor uw gezin, maar zij kunnen niet dage
lijks komen, en aan een voortdurend gebed
is er dan behoefte; behoefte bij uw kranke,
behoefte bij uw vrouw en kinderen, maar gij,
vader, laat dan die behoefte onvervuld.
En is er bijzondere zorg soms in het ge
zin, daar breken ook dagen aan, dat er bij
zondere vreugde is. In elk gezinsleven geldt
het woord van den Prediker: daar is een tijd
om te weenen en een tijd olm te lachen, een
tijd om te kermen en een tijd om op te
springen. Daar zijn ook vreugdedagen. De
dag, dat een van de huisgenooten verjaart.
De dag, dat een kind geboren werd, de dag,
dat moeder weer voor 't eerst mee aanzit
aan de tafel; de dag, dat een kranke weer
opgericht werd van zijn ziekbed, en zoovele
goede dagen meer als God ons in dit leven
nog schenkt.
Is dan het gebed niet arm, wanneer daar
in met geen woord gerept wordt van den
zegen, dien we genieten mogen en de blijd
schap, die het hart vervult? Voelt men dan
niet, dat er aan het gezinsgebed veel ont
breekt, wanneer ook op zulke dagen alleen een
formuliergebed gebeden wordt? Op zulk een
dag kan zulk een formuliergebed niet ver
tolken wat er leeft in het hart. In dat hart
is dan een bijzondere blijdschap over een
bijzonderen zegen. En zal het goed zijn dan
moet dat in het gebed uitkomen; dan kan
het hart weer meebidden en zijn dank bren
gen aan Hem, die ae gever is van dat goede,
dat het hart verheugt. Vooral in een gezin
met nog jonge kinderen is het zeer gewenscht
in zijn bidden en danken dan eenvoudig en
duidelijk te zijn. Een abstracte redeneering
begrijpt zoo'n kind nog niet. Een omschrij
ving spreekt het kind niet direct toe. Dan
kan zoo,n kind nog niet meebidden. Toch
kan dat ook bij een kind komen. We kennen
een gezin, waarin nog jonge kinderen zijn,
en wanneer één van die kinderen jarig is,
noemt de huisvader eenvoudig den naam van
dat kind. Bijv.„Wij danken U Heere dat onze
Jan vandaag zijn jaardag mag vieren, en Gij
hem dit jaar hebt gespaard en gezegend; wij'
danken U voor de blijdschap, die Gii alzoo
ons allen bereidt". En of de kinderen dat
Verstaan! Toen weer eens een kind in dat
gezin jarig was, verwachtten de kinderen al,
dat daarvoor gedankt zou worden. En toen
de vader dat niet deed in het gebed vóór
den maaltijd, was dat een teleurstelling vader
heeft niet gedankt voorU weet toch
wel, dat die jarig is? En het gaf voldoening,
dat in het dankgebed na den maaltijd die
bijzondere dankzegging nog volgde. Natuur
lijk zou dat in een gezin met alleen volwas
sen kinderen niet zóó kunnen geschieden.
Ook in elk gezin zou men niet zoo kunnen
bidden of danken. Van het verhevene naar
het belachelijke is maar één stap. Daar moet
een goede sfeer zijn in het gezin, zal men
zoo kunnen bidden. En allerminst zouden
we dit als een algemeenen regel, die ten al
len tijde zou kunnen gevolgd worden, wil
len aanbevelen. Daar zijn hier heel wat fac
toren, waarmee moet worden gerekend, en
de huisvader overwege van te voren wel,
hoever hij in dezen kan gaan, en wat de
meeste stichting zal kunnen brengen. Maar
dit willen we er mee aantoonen, dat het hart,
dat met bijzondere dingen bezig is, ook be-
behoefte gevoelt dat bijzondere tot uiting
te brengen in het gebed1. En de huisvader
heeft den duren plicht, hoe dan ook, daarin
de tolk te zijn van zijn gezin. En aan dien
plicht voldoet hij niet, wanneer hij ook op
zulk een dag een formuliergebed gebruikt.
Om nog iets te noemen van het bijzondere,
dat tot een verbijzondering in Jhet bidden
leiden moet. Daar zijn ook tijden, waarin het
gezin bedreigd wordt door bijzondere geva
ren om af te wijken van den weg der vreeze
Gods. Tijden b.v., wanneer de wereld haar
feesten viert en de verleiding de kinderen
aanlokt en zoekt te verlokken. En meer der
gelijke gelegenheden. Dan leeft er toch in
het hart van den geloovigen huisvader een
bijzondere zorge, die roept om een bijzonder
woord. En wat een zegen kan er dan van
het gebed uitgaan, wanneer die vader ook
in het gezinsgebed, aan die zorge uiting
geeft, en zij met elkander bidden omstaande
te mogen blijven in de verzoeking en harten
en zinnen te bewaren in de vreeze Gods.
Menigeen zou kunnen getuigen van den ze
gen, dien hij alzoo in het ouderlijk huis, door
het gebed van vader mocht ontvangen. En
dat alles komt er niet zoo door een formu
liergebed. Bedenkt daarom wel, huisvaders,
die priesters hebt te zijn in uw huis, aan
wat groote nalatigheid gij u schuldig maakt,
wanneer gij ook dan volstaat met te bidden
uw formuliergebed.
(Slot volgt.)
HEIJ.
Ik kreeg een vraag van een belangstellend
lezer, die mij interpelleerde: „Hoe staat het
nu eigenlijk met die naam van „Patri
monium"? 'k Heb wel in onze courant ge
lezen dat het niet „Pater Moniuin" is,
maar met die term „werklieden" hoe staat
het daar mee? Ik zond U wel een bijdrage
voor het jubileumfonds, maar steun ik daar
nu een vakvereeniging mede? Dan krijg ik
bij mogelijk conflict last met m ii n (patroons)
vakvereeniging.
Ik ben blij dat deze gever de vraag stelde,
het was hem zooals uit zijn gift bleek, wel
geen gewetensvraag, doch 't is goed ook
andere vragen te beantwoorden.
Voorop zij gezegd dat m.i. een naam dik
wijls weinig zegt, 't is meer van beteekenis
wat iemand is en doet, dan hoe hii heet.
Wat is, wat doet, wat bedoelt „Patrimo
nium"? Ze is, zegt het statuut reeds van
het le jaar af een vereeniging die overtuigd
is dat Gods Woord en de traditiën van ons
volk de betrouwbare grondslagen zijn voor
ons volksleven. Ze doet en deed: die din
gen welke de belangen der maatschappij, in
het algemeen en die der werklieden in het
bijzonder bevorderen. Ze bedoelde de
werklieden als kern des volks te b e-
waren en te voorkomen dat zij een volks-
gevaar zou worden. Ze bedoelt: (zegt
de propaganda circulaire no. 2) a. Eenheid
der christen-mannen, b. Geen bekrompen par
ticularisme, c. Beginsel-studie, d. Het gees
telijke voorop, e. Pleiten voor Gods ordi
nantiën.
Is u dat voldoende? Nog niet? Nu zie eens
aan. Het werkliedenverbond Patrimonium is
met dien naam misschien opgericht, sommige
zeggen, ze heette eerst alleen „Patrimo
nium". Doch ze heet nu dan toch zoo. En
ze i s het toch ook. 't Zijn meest werklieden,
zooals ons volk in meerderheid werklieden
is. Werken voor ons volk is voor 'n groot
deel werken voor onze werklieden.
Doch er is indertijd duidelijk uitgesproken
inzake het lidmaatschap, dat werkers met
het hoofd en met de hand zijn bedoeld; zoo
dat naast de werklieden A. B. C. enz.; b.v.
wethouder de Wilde, dominé Dijk, burge
meester Huizinga, kamerlid Schouten lid zijn.
Ja, het is (zéér misschien) mogelijk dat,
als we 't verbond nu moesten oprichten,
we de naam anders kozen. Misschien.
Maar in elk geval zou naamsverandering
nü groote schade doen, ge zoudt nu daar
door den indruk wekken of werklieden er
niet bij hoorden.
We zouden dan om een woord de zaak
benadeelen. En dat mag toch niet hé. Ieder,
die, 't zij hij werkman of anderszins is,
de Christelijk-sociale gedachte wil bevorde
ren en ongeloof en revolutie wil bestrijden
hoort in „Patrimonium." Zeker! We deden
veel tot bevordering der Christelijke vakbe
weging ook, en daar zullen we denk ik nooit
spijt van hebben; denk eens aan de vroegere
arbeiders-toestanden en aan 1918! Is het waar
of niet? Men onderscheide echter goed. Wij
brengen wel niet als David de ark naarSion,
in het sociale werk, maar David betrachtte
daar evenals wij in het volksleven Jezus
woorden: „Geef Gode wat Gods is".
Lach hen die met ons werken, niet met
Michal uit, maar zeg het David na:
Met deze diensknechten en dienstmaagden
wil ik verheerlijkt worden.
W. HEIJNS.