Verstandige raad. De Theologische School-dag. DADERS DES WOORDS. De missive van Amsterdam-Zuid De begeleiding van het Orgel UIT DE PERS. Genesis 1 KERKNIEUWS. waarbij ieder gevoelde dat we ons als Christenen zeer ernstig hebben te be raden, welke houding we hier hebben aan te nemen, een Ned. Herv. predikant een paar hatelijkheden aan 't adres der Gereformeerden meende te moeten plaat sen, waarbij helaas de zaak-Geelkerken dienst moest doen. Nu is 't mijn bedoeling niet de zaak- Geelkerken aan te roeren. Maar wat ik wel afkeur, in wie ook, is, dat men over de treurige zaak grapjes maakt. En dat deed bedoelde predikant. Hij vertelde van een jongen man, die door een meisje een en andermaal aan gezet was tot zonde, maar die verleiding had weerstaan. Toen hij die verleiding beschreef, zei Z.Eerw., doelende op dat slechte meisje: „Die slang wilde hem tot onzedelijkheid verleiden. Het was ditmaal een slang, die wèl sprak"enz. Na tuurlijk gelach bij een deel der vergade ring. Meteen was weer een mopje ge tapt over die slangenkwestie. Nog verder gaande over de verleiding tot onzedelijkheid, die er van de vrouw en het meisje kan uitgaan, zei Z.Eerw. „Ik heb zelf laatst gehoord van een G e- reformeerde (dit woord werd met bijzonderen nadruk uitgesproken) juf frouw in Middelburg, die zei: Ik dank God, dat Hij mij twee kinderen heeft ge geven, hoewel ik geen man heb." Ik voelde dergelijke uitlatingen, waar voor toch geen enkele reden was, als een schrijnende wanklank. Wanneer wij ons als Christenen, van verschillende kerke lijke gezindte, aangorden tot den strijd tegen bioscoop, drank, ontucht, dans, enz., laat men dan toch alles nalaten, wat elkander kan grieven of ontstem men. U, geachte Redactie, dankend voorde plaatsruimte, verblijf ik met hoogach ting, Uw dw„ L. We zijn het met den heer L., die waar hij om door ons te billijken reden zijn naam meende te moeten weglaten, op ons verzoek ook andere namen wegliet dat zulke din gen een wanklank zijn. We willen er aan toevoegen, dat bij her haling daardoor samenwerking op den duur onmogelijk wordt gemaakt. Niet alleen verraadt de toespeling op de Asser beslissing gebrek aan respect voor de Gereformeerde aanwezigen op dit Con- ^gres, maar ze toont ook duidelijk dat be doelde debater geen poging heeft gedaan om zich bewust te maken van de zaak waar om het gaat. Nog afgezien van het feit, dat de betite ling van het slechte meisje als „die slang" in hooge mate aan zoekende liefde tot het verlorene is gespeend. Hoe de Heiland zulke gevallen behandelde mag bekend veronder steld worden uit de geschiedenis in Joh. 4. Wat dan die Gereformeerde vrouw in M. aangaat? Men lette er op dat de spreker niet zeide ik heb een vrouw gesproken, maar „ik heb gehoord van" een vrouw. Hoe noodig blijkt het toch ook voor pre dikanten geregeld den Catechismus te be handelen! De gedachte aan Zondag 43, den laatsten zin, zou zelfs indien deze onboet vaardige vrouw geen fictie ware, zulke vage aanduidingen niet tot een toch niet te con troleeren woord der lippen hebben doen worden. De vraag komt onwillekeurig op: Was daar op het Congres geen voorzitter? In „De Wachter" schrijft de nestor onzer hoogleeraren, prof. L. L. het volgende: „Zou het niet allengs tijd worden, de tot niets leidende discussie met en over Dr. G. c.s. te staken? Ieder, wien het werkelijk te doen is om te weten, wat en waar in „de zaak- Dr. G." en de desbetreffende besluiten der Synode de waarheid en het r g c h t is, is nu overvloedig in de ge legenheid gesteld, zich een billijk oor deel te vormen. Door de Dogmatisch-exegetische en Kerkrechtelijke Rapporten; het Woord van vermaan der Synode aan de Kerken; de Open Brief der Synode; en nu nog de Acta der Synode. Voeg daarbij de brochures van Prof. Ridderbos, Prof. Aalders en tal van zaak rijke artikelen in de Heraut, de Bazuin, de Reformatie en andere kerkelijke bla den, en zeg dan: of het wel wenschel'ijk kan geacht worden voortdurend „onze menschen" bezig te houden met de af wijkingen en derzelver bedekselen van een man, die zich hoog stelt boven de Synode en er belang bij heeft, dat voort durend zijne zaak warm gehouden wordt. Onder al deze beroering blijve en neme toe het gebed tot den Vader der lichten, dat Hij uit genade de duisternis bescha- me en verdrijve en de dwalende broe ders en zusters weer op het rechte pad brenge De Theologische School-dag wordt D.V. gehouden op Donderdag 24 Juni. Volgens de Bazuin luidt het agendum als volgt: Des avonds tevoren 7 uur zal in de Burgwalkerk een bidstond worden ge houden, waarin hoopt voor te gaan Ds. W. L. Milo van Almelo. Na afloop zul len de bezoekers van buiten worden ont vangen in de Aula der Theologische School. De vergaderingen van den 24en zullen in de Burgwalkerk worden gehouden, en onder leiding staan van Prof. Dr. H. Bouwman. De morgenvergadering zal aanvangen te kwart voor tien en omstreeks 12 uur worden gesloten. 'Het openingswoord zal worden gesproken door den Rector Prof. Dr. T. Hoekstra. Daarna zal de Heer J. Schouten, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, spreken over „Kerk en Maatschappij". De middagvergadering zal aanvangen te twee uur. Hier hopen als sprekers op te treden Ds. P. v. Dijk van Zaamslag; Ds. A. H. v. AAinnen van 's Gravenzande en Ds. K. v. Dijk, missionair Dienaar des Woords te Keboemen (Java), laatstge noemde over het onderwerp „Kerk en Zending". Wie logies begeert, zcnde tijdig be richt aan den pedel A. de Graaf, met opgaaf van het aantal personen en of het voor een of twee nachten wordt be geerd. v. D. Aan alle kerkeraden werd gezonden een verzoek van den kerkeraad der Gereformeerde kerk in Amsterdam-Zuid, om die kerk te hel pen in de finantieele moeilijkheden waarin zij geraakte. De Schismatieke kerkeraad met Dr. Geelkerken hield de beschikking over de beide kerkgebouwen der gemeente de Schin- kelkerk en de Parkkerk. Als plaats van samen komst vond zij het Concertgebouw. De huur daarvan is echter enorm hoog en vraagt elke week een groote uitgave. Nu zal waarschijn lijk bij onderlinge overeenkomst de Schiii kelkerk worden toegewezen aan de kerk in het kerkverband, onder voorwaarde dat zij een deel van de schuld overneemt. Dit is op zichzelf ook billijk en het bedrag der schuld, dat de kerk in het kerkverband zou moeten overnemen, is, naar wij vernamen, ook niet te groot te achten. Ware het nu dat het trouw gebleven deel aan dat èène kerkgebouw genoeg had, zoo zou het geen finantieele hulp behoeven. Maar tot ons aller blijdschap is dat trouw gebleven deel zöö groot, dat het meer ruimte behoeft dan de Schiiikelkerk bieden kan. Er moet dus gebouwd worden. Om te bouwen moet men allereerst grond hebben en die is in Amsterdam peperduur. En dan begint het nog pas te komen. Zoo komt dus die gemeente voor buitengewoon groote uit gaven te staan. En als we dan weten, dat de meer gegoeden voor het grootste deel met Dr. Geelkerken meegingen, dan begrijpen we dat die kerk uitziet naar hulp van de zuster kerken. Toch zou het wel kunnen zijn, dat die hulp haar niet in die mate geboden wordt, als zij verwacht. En wanneer dat zou zijn, dan ligt dat niet daaraan, dat er bij de Kerken in ons vader land niet de gewilligheid zou zijn om te hel pen. Die gewilligheid is er zeer zeker. Maar dan zou dat daaruit te verklaren zijn, dat men nog niet van de noodzakelijkheid overtuigd is. De circulaire heeft naar onze meening een gebrek, en wel dit, dat ze niet duidelijk ge noeg is. Misschien kan de kerkeraad van Am sterdam-Zuid zich nog niet duidelijker uit spreken. Maar dan had hij wellicht beter ge daan met nog even te wachten. Er komen zooveel aanvragen in om hulp, en er is in eigen kring meestal zooveel te doen, dat alleen dan, wanneer de overtuiging gevestigd wordt, dat er geholpen moét wor den, die hulp komt. Het zal ons zeer aangenaam zijn, wanneer deze oproep van Amsterdam-Zuid overal in onze Kerken weerklank vindt. Maar wanneer dat niet het geval zou zijn, dan leide men daaruit niet af, dat de sympathie voor het trouwe deel van Amsterdam-Zuid alleen maar in staat zou zijn zich in woorden te uiten, maar dan verklare men dat uit een nog niet tenvolle overtuigd zijn van de noodzakelijk heid. We zijn er zeker van, als die overtui ging er komt, door voldoende gegevens, dan zal het allen Kerken een eere zijn, die zoo beproefde zusterkerk ook metterdaad bij te staan. HEIJ. U zegt, ik heb het verleden week een beetje overdreven, toen ik zeide, dat ge, als men op het dorp niet overal Patrimonium- werk aanvatte, de klok niet meer zoudt kun nen hooren in de toekomst. Ik beken het U ook eerlijk: Ja, dat deed ik. Dat kwam van de consequentie: De Kerk heeft haar eigen taak. Patrimonium ook. Zonder de Kerk zou Patrimonium niet veel, of mis schien niets beteekenen. Maar de arbeid van Patrimonium kan ook weer niet, zonder schade van de Kerk, worden nagelaten. Daarom hoop ik zoo van harte dat vele lezers een bijdrage op mijn giro-nummer 61600 den Haag zullen storten. Want och, tenslotte is alle christelijke actie toch iemand lief om Christus wil, niet waar? En als het onze menschen duidelijk is, dat er tusschen werk waar steun wordt gevraagd en het kruis van Christus verband is, dan geven ze er ook naar vermogen voor. Dat is nu eens niet overdreven! Bewijs vraagt U daar voor? Abuisik vraag er U be wijs voor, zie het giro-nummer maar. Hebt U al eens meegemaakt, dat onder het zingen van den psalm in de kerk, plots het orgel even zweeg, 't zij omdat de orgel trapper even ophield of de motor weigerde? Dan voelt men net zoo iets, als men in een vliegmachine moet gevoelen, als er een lucht ledig stuk wordt doorvlogen, denk ik. Men gaat dan door met vliegen of in de kerk met zingen, maar men gevoelt, dat moest niet lang zoo duren, want dan was het mis. De vliegmachine stortte neer, het gezang zou zeer hol en arm klinken. Met verschillende arbeid in Gods koninkrijk ondergaat men dezelfde gewaar wording wel eens. Ik bliif nu maar weer bij het „vaderlijk erfdeel". Wii „Patrimonium" mannen werken als verbond voor het heil van het volk, maar wij voelen ons soms als de vliegenier boven het luchtledige, als we zoo weinig steun ervaren vergeleken bij wat 't zijn kon. Als plaatselijke afdeelingen zingen wij plechtig het bondslied „Het erfdeel onzer Vaad'ren, Door hen met bloed gekocht". Maar we zijn wel bevreesd om het vol en om de wijs te houden het is die van: „zii zullen het niet hebben" weet U wan neer het orgel de liefelijke en ondersteu nende klank van den financieelen en moree- len steun van allen die voor Christus buigen zou doen verstommen. Ziet eens, U heeft misschien wel eens een klacht over ons gezang. We zingen valsch of schel of het klinkt armelijk en kaal. Maar heusch, dat zit 'm veel in het orgel. Als het orgel navenant de stem is, hebben ze elkaar niets te verwijten. En als het orgel goed begeleidt, nu, dan is het een lust om het gezang te hooren. Dan ben ik zelfs op dit terrein niet bang voor h e e 1 e en halve noten. Immers de inhoud van het vers is van dezelfde oude schriftuurlijke degelijkheid. w! HEIJNS. Een onzer lezers schrijft me, dat hij met de uitspraken der Synode in de zaak-Geel kerken geheel overeenstemt. Maar, zoo vraagt hij, hoe is het nu met de Scheppingsdagen Zijn dat dagen geweest in den zin, zooals wij die kennen, of waren het tijdperken Leerden èn Kuyper èn Bavinck niet het laatste En is er ook nu nog niet verschil' over dit punt, zoodat de eene predikant ver klaart, dat het dagen, de ander, dat het tijd perken, een derde, dat het beide geweest zijn Is er vrijheid op dit punt Deze vragen doen niet vreemd aan. Ze zijn op veler lippen. Men heeft er nog veel meer bijgehaald. En dat is geen kwaad. Alleen maar, men kan ook te veel hooi op de vork willen nemen. De Bijbel is groot, en de vra gen over den Bijbel zijn vele. Ook zijn alle gevallen niet gelijk. Niet zonder oorzaak hebben de gezamen lijke hoogleeraren aan de classis Amsterdam geadviseerd Genesis 1 te scheiden van Ge nesis 2 en 3. De Generale Synode heeft dit ook gedaan, en zich strikt tot Genesis 2 en 3 bepaald. AAaar met wijsheid. Ze heeft os en ezel niet voor den ploeg gespannen. Het onderscheid tusschen Genesis 1 en Genesis 2 en 3 is groot. Wie van de historische gegevens in Ge nesis 2 en 3 durft zeggen, dat hij er aller minst zeker van is, of dat nu wel precies zoo gebeurd is, als het daar verhaald wordt, of daar een slang was, die gesproken heeft, en of daar een boom was, waarvan Adam en Eva gegeten hebben, die tast met dat onge- loovig zeggen de geloofwaardigheid der H. Schrift aan. Op dat standpunt verdwijnt de slang, en verdwijnen de boomen ze gaan in nevelen op ze worden ficties. Het Bij- belsch historie-verhaal verandert dan in my thologie. Voorbeelden te over uit de litte ratuur om het te bewijzen. Genesis 2 en 3 bedoelt te zijn geschiedenis. Geschiedenis kan worden meegedeeld volkomen naar waarheid maar ontbreekt de waarheid aan het geschied verhaal, dan heeft men te doen met geschied- vervalsching öf met verdichting. De voorbeel den van verdichting zijn in betrekking tot Genesis 2 en 3 vele en velerlei. Gevolg daar van is, er is terecht op gewezen, dat heel de zondeval een dubio wordtheel die zondeval, waar de aardsche ellende mee be gon, wordt een verdichtsel. En de oorsprong van het kwaad gaat, met prijsgeving van het paradijsverhaal, in ondoordringbare nevelen schuil. En van het een komt het ander. De heilsgeschiedenis raakt er mee uit haar ver band en wordt ook dubieus. Natuurlijk alles niet zoo maar ineens. Maar als een huis dat verzakt. Zoo staat het met Genesis 2 en 3. Wie de slang en haar spreken en den boom der ken nis des goeds en des kwaads niet onvoor waardelijk aanvaardt als zintuigelijk-waar- neembare dingen, om die veel gebruikte uit drukking weer te bezigen, maakt den Bijbel tot een leugenaar en stelt zich meesterachtig en waanwijs boven de H. Schrift. Maar dat is met de dagen van Genesis 1 niet het geval. Hoe men die dagen ook opvat, die da gen b 1 ij v e n bestaan, en wat op die dagen gebeurd is, blijft bestaan, en de Schep ping van hemel en aarde door God den Al machtige blijft bestaan. Er is alleen verschil van opvatting over den duur dier dagen. Volgens sommigen is dat noodig o.a. met het oog op de geologie, dat is de we tenschap van de aardvorming en van de ge daantewisseling der aarde. Nu is die geologie een wetenschap, die op zeer veel merkwaardige ontdekkingen en vondsten kan wijzen, maar ze is tegelijk een wetenschap, die den luiers-tijd nog niet te boven is, en ook sterk met onderstellingen werkt, zooals trouwens alle wetenschap, maar zij doet het vooral met de hypothese van de evolutie, wier wezen aan de geleerden nog totaal onbekend is. Wat wel te begrijpen is. De leer van de evolutie staat precies te genover het geloof aan de schejpping. Maar dit laten we nu rusten. Alleen leggen we er nadruk op, dat de geologie van de wording der dingen een bitter klein beetje afweet. Het is ons dan ook nooit duidelijk gewor den, wat we er inderdaad mee opschieten, wanneer we bij de schepping van tijdperken spreken. We hebben ons bij prediking en catechisatie tot dusver steeds gehouden aan de woorden der H. Schrift. En als er dan leerlingen waren, die beweerden, dat die da gen tijdperken waren, dan vroegen we heel belangstellend leg me dat dan eens even uit Waaruit weet ge dat En dan kwam er natuurlijk niet veel ontdekkend licht. We be dachten steeds, dat bij de wording der crea turen, dingen gebeurd zijn, die ons verstand te boven gaan. En dat we dus hier nooit moeten spreken, alsof het ons alles helder als de dag is. Het is er zeer ver vandaan. Alleen dit moet men goed gevoelen, dat verschil in- opvatting omtrent den duur der dagen de dagen niet vernietigt, wat het niet-zintuigelijk-waanieembaar stellen van den slang en boom in Genesis 3 wel degelijk doet. Het blijft ook voor hen, die aan ongewone dagen denken, vast staan, dat God de wereld geschapen heeft, en dat Hij dit deed in een zestal dagen, en dat Hij den Sabbath zich gewijd heeft. D.w.z. bij Genesis 2 en 3 gold het een kwestie van geloof en ongeloof omtrent de feiten. In Genesis 1 hebben we te doen met een kwestie van exegese, zooals iedere Bij bellezer er tientallen, en iedere theoloog er honderden kent. Daarom hebben de professoren en heeft de Synode Genesis 1 losgemaakt van Genesis 2 en 3. Daar zijn andersoortige dingen in betrok ken. Om die reden hebben onze kerken degenen, die aan ongewone dagen denken bij de „da gen" van Genesis 1 niet kerkelijk behandeld. Die gevallen staan heelemaal niet gelijk. En wat nu de uitspraak van Dr. Kuyper en Dr. Bavinck e.a. betreft, geven we hier er een drietal, zooals ze in dezen tijd in de kerkelijke pers gecirculeerd hebben. Eerst een uitspraak van Dr. A. Kuyper Sr. „Wij gelooven een Schepping uit niets door het Woord. Gelooven een Schep ping in zes dagen. Gelooven een Schep ping in die o p v o 1 g i n g. die ons voor gehouden wordt. En gelooven ook een af zonderlijke Schepping van elk ding en elke soort op een der zes dagen." Van Dr. Bavinck lezen we dit„Al zijn de dagen van Genesis 1 voor dagen te hou den en niet met de perioden der geologie te vereenzelvigen, desniettemin dragen zij, gelijk heel het scheppingswerk, een buiten gewoon karakter." En dan geeft hij daar een viertal gronden voor op. En dan zegt hij ten slotte „de scheppingsdagen zijn werkdagen Gods." Eindelijk voegen we hierbij, wat Ds. J. C. Sikkel gezegd heeft„Op de vraag, of de scheppingsdagen geacht moeten worden d a- ge n geweest te zijn, of tijdperken van dui zenden jaren, kan en mag niet anders ge antwoord worden, dan dat zij naar de open baring Gods „dagen" waren en dus geen „jaren" of „tijdperken". De tijdindeeling, die de zon geeft, bestond vóór het einde van den vierden dag in elk geval niet, en de maat, die zonsopgang en -ondergang geven, kan daarom voor de eerste scheppingsdagen ze ker niet gelden, terwijl ook de volgende scheppingsdagen scheppingsdagen ble ven. De scheppingsdag was echter een dag van eigen maat, en- die maat was gegeven in één ommeloop van licht en duis ternis, gelijk deze in den eersten dag door God was gewerkt. Een aardsche dag in den gewonen zin kan dus de eerste schep pingsdag niet genoemd worden. Zooveel is echter zeker, dat de eerste dag, al was het een scheppingsdag, toch een dag was, de eerste door Gods scheppend vermogen ge vormde dag der Schepping." Zooals men ziet doen deze mannen sterk uitkomen, dat de scheppingsdagen onge wone dagen geweest zijn, maar dat ze niet hoog wegloopen met de gedachte om er tijdperken in te zien naar de meening der evo lutionistische geologie is wel duidelijk. Ze bleven in de leer der Schepping goed gere formeerd. Er was bij hen niets dubieus. Maar ze lieten plaats voor het buitengewone. Verder kan ik mijn vrager niet inlichten. Ik kan er zoo inkomen, als hij schrijft„denk niet, dominee, dat ik maar meen, dat U alles weet. en alles van U verwacht om ophelde ring van het een en ander." Ik denk wel eens, dat ik tegenwoordig veel minder weet dan vroeger toen ik jong was, niettegenstaande ik sinds vele boeken gelezen heb. Ik ben wel eens jaloersch, als de menschen zoo po sitief zeggen 't waren tijdperken van tien duizenden, van honderdduizend jaren. Dan denk ik wat ben jelui toch gelukkig, dat je dit zoo precies weet. Maar tenslotte ben ik toch weer tevreden, dat ik dit goed weet dat God in den beginne den hemel en de aarde geschapen heeft, en dat Hij alles vol maakt heeft in een zestal dagen, alles in zijn orde, en alles zeer goed. Hoe dat alles precies gegaan is, dat zal voor de ijverigste navorschers een moeilijke bezigheid blijven om er achter te komen. Maar waar het be slist op aan komt, dat staat volgens den Bij bel onwrikbaar vast. En dat is met den zonde val niet zoo, wanneer het dubieus is, dat de slang gesproken heeft, en dat van den boom door Adam en Eva gegeten is. Dan vervalt de kennis van de eerste zonde, de wortelzonde, en dan krijgen we met sprookjes te doen, met dingen, die men uit den duim haalt. En de duim was steeds een onbetrouwbaar theoloog. (Óverijselsche Kerkbode.) H. W. L. DRIETAL TE ZaandamS. W. Bos te Dokknm. D. v. Dijk te Groningen. C. J. Wielenga te Zierikzee. Blokzijl H. Holt.rop, cand. te Zandvoort. A. üondorp, cand. te Utreht. Joh. de Boer, cand. te Zwartsluis.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2