Predikanten-Conferentie. Tactisch; ook waar? DADERS DES WOORDS. Het gezinsgebed. De strijd verplaatst KERKNIEUWS. Een schoone dag, en een verblijdend aan tal predikanten. Het openingswoord van ds. v. d. Veen staat in 't teeken van Assen. Droefheid wordt uitgesproken over den loop dien de zaak heeft moeten nemen; en aan de andere zijde is er blijdschop, dat de Kerken kloek haar trouw aan de belijdenis hebben getoond. Her innerend aan een woord van ds. Laman: „De wetenschap in de Geref. Kerken is na 't verlies van de groote mannen Kuyper en Bavinck nog niet bankroet" wijst hij op de noodzakelijkheid van studie, waarbij vooral in aanmerking komen de vakken Kerkhistorie, Dogmatiek en Exegese. Met acclamatie wordt ds. v. d. Veen, die in zijn openingswoord de leiding van onzen vroegeren praeses ds. Bouma herdacht, zijn opvolger gekozen. Ds. Telkamp wordt onze assessor. Ds. Hamming houdt een interessant betoog over Willem Teellinck. Het woord van ds. Baaij in het debat was juist: De referent heeft duidelijk gemaakt, dat het voor jonge predikanten hoogst leerzaam is kennis te nemen van die oude schrijvers. We geven hier een kort overzicht van wat Ds. Hamming leverde: Willem Teellinck was voorlooper van het Pietisme. Praktizijn. Voetius spreekt met grooten lof over hem. Zijn leven kenmerkte zich door groote godsvrucht. Zierikzeeënaar van geboorte, uit een geslacht thans uitgestorven. Hij kwam in aanraking met Engelsche puriteinen; waar door hij van studie veranderde. Hij ging in Leiden voor predikant studeeren. Werd pre dikant in Haamstede en in 1613 te Middel burg. Hij heeft daar met veel zegen 16 jaar gearbeid, voerde een voorbeeldig leven. Zijn drie zonen zijn allen predikant geworden. Hij was zwak doch zeer ijverig. Reeds op 50-jarigen leeftijd ontsliep hij. Middelburg was in rouw. In zijn prediking richtte hij zich op de practijk der godzaligheid. Zijn doel was geen effectbejag en woordenpraal, dit waren „bloemkens en figuurkens." Was echter soms plat in zijn beelden. Er zijn niet veel pree- ken van hem bewaard gebleven; in de wei nige die van hem bekend zijn legt hij nadruk op het leven. De toepassing is nog al eens gekunsteld. Hij maakte een machtigen indruk; Voetius stelde hem als voorbeeld. In 1624 woedde in Middelburg hevig de pest. Hij vermaande tot boete en bekeering. Wat de predikanten betreft, acht hii het wenschelijk dat alle predikanten eens in de week samen kwamen om een theologische verhandeling te houden. Tevens kon dan blij ken, wie ijverig was of niet. Hij heeft vele geschriften nagelaten; na druk legt hij steeds op de bekeering. In zijn „lusthof der Chr. gebeden" geeft hij 67 gebeden, op alle mogelijke gelegen heden. Zijn exegetische werken zijn eveneens van stichtelijken aard. Zijn strijdschriften zijn vooral gericht tegen de naamchristenen. Zijn geschriften zijn nog veelszins niet alleszins lezenswaardig, vooral met het oog op de practijk des christelijken levens. Het stond steeds bij hem op den voor grond de reformatie van het Chr. leven. De toestand van de Kerk bedroeft hem. Mis bruiken gaat hij tegen in Doop en Avond maal. Men heeft hem wel eens beschuldigd, dat hij te weinig nadruk legt op de leer. In zijn Sabbathsbeschouwing is hij streng: „Wij hebben dan het journaal Gods te lezen". De overheid mag desnoods tot Zondagshei liging dwingen. Velen veroordeelden zijn beschouwing als Joodsch. Hii putte veel uit het O.Testament. Later heeft hij in „Nader betoog" eenige grootere mildheid betracht; een mildheid, waarover wij tegenwoordig nog wel eens groote oogen zouden opzetten. Vooral zijn werkje over het Avondmaal heeft grooten opgang gemaakt. Zijn beschouwing over de verhouding tus- schen Geloof en Bekeering wijkt af vanCal- vijn. Calvijn zoekt het wezen van het geloof in de welwillendheid Gods jegens ons. Teel linck de liefdesgemeenschap tot God. Teellinck was geen mysticist, maar wel een man van de mystiek. „Laat de zee Uwer liefde alle beekjes der liefde verzwelgen in mij." Zijn taal doet denken aan Thomas a Kempis. Hij is mystiek in goeden zin. Hij is niet een tolk van het mysticisme. Toch komen er wel eens uitdrukkingen die er aan den ken; doch overigens wijkt hij schier overal van de beginselen en practijken der mysti- cisten af. Hij laat nergens het objectieve woord los voor het inwendige licht. Teellinck heeft invloed gehad. Twee tijd- genooten Amesius en Voetius geven daarvan getuigenis. Sommige werken zijn in het Duitsch vertaald. Lampe beroept zich daarop. Of zijn werken nog gelezen worden is weinig bekend. Dr. Engelberts meent, dat ze op 't platteland van Zeeland nog wel bekend zijn. De levensspreuk van W. Teellinck zou men kunnen noemen het Woord van Jacobus: „Toon mij uw geloof uit uwe werken." Een heel aardige discussie ontspon zich over dit referaat. Ds. Heij acht de keuze wegens de overeenkomst van dien tijd met den onzen zoo buitengewoon goed. Het on derwerp was wat ruim, en hij had liever enkel gesproken gezien over Teellincks op vatting tusschen geloof en bekeering. Hij vestigt de aandacht op de boekjes die Prof. v. Schelven over het Pietisme geschreven heeft, en voegt er de notitie aan toe, dat W. T. de eerste predikant is die gewezen heeft op de roeping tot Zendingsarbeid. De praeses had bij de groote waardeering, die hij heeft voor het referaat, graag nadruk gelegd gezien op het standpunt van T. ten opzichte van het verbond. De assessor meent dat Teellinck tesveel in het negatieve is bljijyieih haftgienVen; een»-, zijdig blijven zien op de zonde en herkomst van den Christen, in plaats van te verlangen naar den rijkdom van Christus, die den ge- loovige verzekerd is. Ds. Kruyswijk vraagt wat het wezen is van „gezonde" mystiek; en bestrijdt het onderscheid tusschen mystiek en mysticisme. Ds. Hamming onderstreept de opmerking van ds. Baaij. Ook Bavinck wees daarop in Ref's studententijd; maar waarschuwt dat we er niet in opgaan. Teellinck staat ten opzichte van het ver bond z.i. rechtzinnig, maar wijst voortdu rend op het aanwezig zijn van kaf onder het koren. De inleider meent, dat het woord mystiek gehandhaafd kan blijven, er is mystiek in ge zonden zin. De praeses spreekt de waardeering van de vergadering uit voor het geleverde. Na de pauze behandelt ds. Le Cointre„het beeld van Jezus in de moderne litteratuur." Men heeft Jezus willen verstaan uit liet Jodendom, soms wel weer uit het oer-Chris- tendom; aan jammerlijke consequenties heeft het daarbij niet ontbroken; zoo dat zelfs het historisch bestaan van Jezus wordt ontkend. Ref. wil spreken over de moderne littera tuur, waarin op ontstellende veelvuldige wijze het beeld van Jezus voorkomt. Schopenhauer ziet Jezus boeddhistisch, stelt hem op één lijn met Bhoeddha. Op zijn voetspoor hebben sommigen gezegd: Jezus past niet meer in den modernen tijd. Fana tieke aanvallen zijn er van de zijde van Von Haitmann gekomen, die vol erbarming op den Jood Christus neerziet. Niêtszeke is de groote tegenstander, die zooveel schadelijken invloed oefende op Duitschland. Er zijn echter ook warme vereerders zoo als Stuart Mill, Lotze, Wundt e.a. De Sociaal-Democratie acht het Christen dom bestaanbaar zonder aan te nemen den persoon van Jezus; hoewel ook in het mid den van moderne arbeiders anderszijds de persoon van Jezus hoog wordt gehouden; en zij eischen Hem voor zich op. Naumann noemt Hem den volksman. „Jezus beteekent den rechten weg van binnen naar buiten." In den oorlogstijd is het sociale beeld van Jezus meer op den achtergrond gedrongen en heeft plaats gemaakt voor hem als den grooten Vredemaker. Theologen hebben daarop grooten invloed gehad; en wel is gebleken hoe laag een on eerbiedig pogen om den persoon van Jezus te begrijpen dalen kan. Er zijn echter ook geheel andere, en veel schoonere teekeningen; Ref. gaat daarbii en kele schrijvers na; vooral het boek van Bor- chert, dat door Dr. Impeta is vertaald. Ook in de schoone letteren openbaart zich dit tweeërlei beeld; het oneerbiedige en het vrome. Spr. meent dat hoe zeer dikwijls het beeld ook buiten de Schrift blijft, sommige schrijvers Jezus toch weer nader brengen aan de van hun vervreemde wereld; b. v. Dostojewski en Papini. Er schijnt te constateeren een teruggang van het eigen-fantastische voor het objec tieve Jezusbeeld. Spr. meent dat voor het werk der Evangelisatie het noodig is, om ook kennis te nemen van wat de moderne wereld over dit beeld van Jezus heeft. Het moge ons te meer doen waardeeren wat God over Hem, en Hij over zichzelf gezegd heeft.' Met den Referent traden in discussie ds. Van Dijk, die meent, dat ook bij de Evan gelisatie het standpunt van den Apostel Pau- lus: de dwaasheid en de ergernis van het kruis te brengen; en dat de critiek op b.v. Dostojewski en Papini te welwillend was. Ds. Kruyswijk vindt in den overvloed van het Jezusbeeld meer een aesthetisch dan een religieus element; met wien ds. Telkamp het eens is. De vraag is niet in de le plaats wat wij over Jezus; maar wat Jezus over ons denkt. Hij ontvangt den dank van de vergadering voor zijn doorwrocht referaat. Het was in Goes op 1 Juni een schoone dag. Leerzaam, versterkend den collegialen band. Geve de Heere er zijn zegen op, ook tot heil van de kerken. v. D. Men kent de vragen door de classis Haar lem aan ds. Brussaard en ds. v.d. Brink gesteld. Ze liepen over hun zitting hebben in het Comité Geelkerken en hun medewerking aan het blad Woord en Geest als orgaan van dit Comité! Er is nu een oplossing gepubliceerd, die meer van politiek dan van karakter en moed getuigt. Ten eerste wordt door het Comité ont kend, dat het Centr. Com. ontoelaatbaar is, of ook maar eenigszins een revolutionair karakter draagt. Ten andere wordt van de beide predikan ten getuigd, dat zij „geheel in overeenstem ming met uitgangspunt, karakter en doel" van het Centr. Com. steeds tot onvoor waardelijke gebondenheid aan Gods Woord en tot liefde voor de Geref. Kerken hebben aangespoord. Ten derde wordt van Woord en Geest gezegd, dat het blad noch officieel noch fei telijk orgaan van het Centr. Com. is geworden. Nu verwacht men de conclusie, dat er totaal geen reden is voor beide predikanten om ook maar in 't geringste van houding te veranderen. Integendeel, dat het wegens die overeenstemming met uitgangspunt enz. veel eer gewenscht ware, dat tot heil der Kerken zooveel mogelijk alle predikanten zitting moesten nemen in het Comité of medewerken aan het blad. Maar thans komt geheel ongedacht de ge volgtrekking: lo. Dat het lidmaatschap van het Centr. Com. b ij k o m s t i g is 2o. Dat tot het behoud van den moree- len en anderen steun ook van Geref. pre dikanten, dezen verzocht worden na de vragen door de classe Haarlem niet tot het Comité toe te treden. 3o. Dat de beide predikanten beter doen zich uit het Comité terug te trekken. 4o. Dat de mededeelingen van dit Centr. Comité (ondanks het bovengenoemde edele doel) niet meer gepubliceerd worden in W. en G. Dit is nu alles wel „een fijne zet" waar mee aan de classis Haarlem schaak wordt geboden; doch het getuigt meer van politiek dan van „waarheid in het binnenste." De zaak zit immers blijkbaar bij het Comité aldus: Omdat het dienen der predikanten in de gelederen van Dr. Geelkerken de classis Haarlem niet aanstaat, zeggen de aanvoer ders van dit leger tegen de predikanten: Trekt uw uniform uit; gij en oudere dominé's zijt als soldaten hartelijk welkom, maar het is beter dat men U niet als zoodanig her kent. Uw medestrijden wordt er niet minder om; integendeel! Onze conclusie is: We begrijpen zoo'n zet moeilijk van mannen, wier orgaan „Woord en Geest" heet! Van menschen, wier voornaamste woord voerder in een zijner brochures van donkere gewelven gewaagde. Tactisch is het ongetwijfeld, maar 't lijkt ons grootelijks onwaarachtig! Waar de strijd zoo edel zou zijn als het Comité zegt, is zijn advies aan de beide medestrijders van zijn standpunt onedel. De geest van Haarlems vraag gold niet de uniform maar het soldaat-zijn. Wat het Comité best weet. v. D. XXIX. Formuliergebed of vrij gebed. De tegenstelling tusschen het formulier gebed en het vrije gebed ziet Koelman als eene tusschen een gebed uit het hoofd en uit het hart. Daarom veroordeelt hij zoo sterk het formuliergebed, omdat het bidden moet zijn een zaak. des harten. Wanneer nu metterdaad de tegenstellingzóó zou moeten gesteld worden, dan had Koel man aanstonds het pleit gewonnen en dan moest alle macht worden aangewend om het formulier-bidden tegen te staan en daar van af te manen. Maar zoo is die tegenstelling toch niet. Dr. A. Kuyper Sr. maakt althans een an dere. Hij schrijft daarover in E. Voto IV, waar hij, beginnende op bl. 396, een heel hoofdstuk wijdt aan het formulier-gebed. Daar zegt hij, dat de strijd tusschen de beide richtingen, waarvan de ééne het vrije gebed en de andere het formulier-gebed ver dedigt, zoo oud is als het Christelijk le/en. En hij verklaart dat alzoo dat die tweeërlei richting opkomt uit een tweeërlei neiging in onzen menschelijken geest; een indivi dueel en sociaal neigen; een zin om ons zielsleven op zichzelf te houden, en om het met het zielsleven van anderen te verbinden. Dat leidt er volgens Dr. Kuyper toe om of zoo te bidden als ons eigen ik het ingeeft öf wel zulk een gebed op de lippen te nemen, als ons dan in den gebede met anderen verbindt. Hij oordeelt dan ook, dat beide neigin gen haar eigen recht van bestaan hebben en dat de gewenschte uiting van ons leven slechts dan tot stand komt, wanneer deze beide neigingen in harmonie werken en ze elk voor zich, al naar gelang van tijd en plaats en gelegenheid, tot haar recht komen. We hebben zoo schrijft hij een leven voor ons zelf, een geheimenis waar schier niemand indringt, dat individueele en per soonlijke, dat ons een eigen karakter leent en ons tot een eigen mensch onder de men schen maakt; maar we doorleven niet anders dan als mensch onder menschen, en als lid van ons menschelijk geslacht; en daarom moet ook ons gebedsleven, zal het wel zijn, aan den eisch, door dit tweeërlei leven gesteld, beantwoorden. De grens tusschen formulier-gebed en niet- formulier-gebed ligt naar Dr. Kuypers ge voelen niet in den vorm, maar in de bron waaruit het gebed opkomt. Welt het op uit de mystiek der eigen ziel, zoodat in houd, volgorde, vorm en wonderkeus van zelf en ongezocht uit de natuurlijke bewe ging onzer ziel geboren wordt dan is er geen formulier-gebed, ook al ware het dat ons persoonlijk bidden, toevalligerwijze in menig opzicht met een bekend formulier gebed overeen kwam. Maar er is wel een formuliergebed, zoodra de bron, waaruit het gebed opkomt, niet in de mystiek van ons gemoed maar in ons gewijd geheugen ligt. Dan putten we, wanneer we bidden moeten, niet in ons eigen gemoed, maar in den schat, die in ons geheugen in voor raad ligt. Gemoed en geheugen zijn dan ook metterdaad de twee bronnen, waarop beide vorm en gebed teruggaan. Het formu lier-gebed bedoelt uit ons geheugen, d.i. uit ons b e w u s t z ij n in ons gemoed te drin gen, terwijl omgekeerd het vrije gebed uit het gemoed naar het b e w u s t z ii n op klimt. Dat de vorm van het gebed ook uit het gemoed naar boven komt is niet een wezenlijk bestanddeel van het gebed. Wan neer het gebed uit het bewustzijn in het gemoed dringt, dan is er ook een wezenlijk gebed. We meenen dat Dr. Kuyper hier de juiste tegenstelling aangeeft. Maar daarmee is dan ook de blaam afgewezen, dat het gebruiken van een formuliergebed een wezenlijk bid den zou onmogelijk maken. Ook dan kan er een waarlijk bidden zijn, wanneer het gebed uit het bewustzijn indrong in het ge moed. Zoo kan het volmaakte gebed, h'et „Onze Vader" uit ons geheugen, d.i. uit ons bewustzijn in ons gemoed dringen, dat het waarlijk als een gebed in ons hart leeft. Vele z.g. vrije gebeden zijn ook niet veel anders dan formulier-gebeden. Men gebruikt daarbij dan wel niet een formulier dooreen ander opgesteld, maar het „vrije gebed" heeft toch min of meer een vasten vorm aange nomen. Dan mag het schijnen, dat het zoo rechtstreeks uit het gemoed komt, maar dan komt het toch ook op uit een gewijd ge heugen. En ook dan wordt het alleen een waar gebed, wanneer het uit het bewustzijn indringt in het gemoed. Uit een en ander volgt, dat we niet ab soluut behoeven te kiezen tusschen formu lier-gebed öf vrij gebed; als zou öf het één öf het ander totaal verwerpelijk zijn. Ook het formulier-gebed kan gehandhaafd worden. Ten allen tijde moet dan bedacht worden, dat het formulier-gebed eerst dan pas een waarlijk gebed wordt, wanneer het uit liet bewustzijn ingaat in het gemoed en vandaar uit zich wendt tot God. Maar zoo is het aan te bevelen. Allereerst bij de kinderen. En dan ook bij volwassenen in het ge meenschappelijk gebed, dus ook in het ge zinsgebed. Omdat ook het z.g.n. vrije gebed zoo licht ontaardt in een formulier-gebed, en dat formuliergebed dan soms zoo arm is aan gedachten, zoo weinig daarin ook wordt ge rekend met het Verbond, en er dan ook weinig uit het bewustzijn in het gemoed kan dringen, daarom kan het goed ziin, nu en dan eens gebruik te maken voor het ge zinsgebed van de formulier-gebeden achter in oude liturgie opgenomen, waarin zoo rijke gebedstoon wordt beluisterd. Dat kan niet anders dan verheffend werken en een rijken zegen achterlaten voor het gezin. Evenwel, dat formulier-gebed mag in het gezin geen constante regel zijn. Welke bezwaren daartegen bestaan hopen we in een slotartikel aan te wijzen. HEIJ. Waarde lezer. U is natuurlijk niet boos geworden om een enkele zinsnede in mijn vorig stukje, al hebt U niet accoord kunnen zetten achter elke zin die ik neerschreef. Ja, dat begrijp ik best. Doch we worden het wel geheel eens. U weet wel dat er wel eens is gevraagd1 om sociale preeken hè? De kerk heeft dan gezegd: Daar doe ik niet aan. We brengen Gods Woord. Niet meer. En ook niet minder. Hetgeheele Woord, zooals het 't geheele leven bestrijkt. Er is gevraagd zelfs van de Kerk: Christe- lijk-revolutionair optreden tegen maatschap pelijke zonden. Zij antwoordde hierop: Ik moet zijn een licht op den berg, het zuur- deesem in het meel. In een staking kan de Kerk niet uitspreken aan wiens zijde het recht staat. In een ge schil tusschen huisbaas en huurder mag zij niet treden. Hierover zijn wij het eens, niet waar? De Kerk kan ook geen volkswoning bouw, vakteekenonderwijs, volksbibliotheek, com. van beroepskeuze, sociale debatavon den, wandelclubs op touw zetten, landdagen of kinderfeesten organiseeren of vakvereni gingen stichten en petities aan de regeering richten over een rijks-kinderfonds. Maaren nu moet gij ook een be kentenis doen: Al dat werk dat ik noem en nog véél meer, mag toch niet ongedaan blij ven? De arbeid om op onze volksgeest in te werken, om te bewaren de goede tradi- tiën van ons volk, om de christelijke grond slagen onzer maatschappij te beschermen en te doen wat kan tegen de volkszonden, moet toch geschieden hé? De Kerk is in rangorde, in beteekenis, in invloed no. 1 in ons goede land. Gode zij dank is dat nog zoo. Maar de christelijk-sociale actie heeft heel veel te beduiden voor de vraag of dat zoo zal blijven! U zult wel bemerkt hebben, dat in de da gen der Hervorming de strijd der geesten op het theologische terrein werd gestre den. Tot in de trekschuit debatteerde men over de Remonstrantsche geschillen en in de taveerne, terwijl men „toeback dronk" dis puteerde men over „leer"-vragen. In en na de dagen der Fransche Revolutie was de strijd op het politieke erf overgebracht. Staatkundige en niet kerkelijke zaken vervulden de harten. Nu echter strijdt men over sociaal-econo mische stukken het hevigst, en in de maat schappelijke kamp zal het worden beslist. Dr. Kuyper heeft, in het laatst van zijn leven dit besprekend, 't geen vooruitgang genoemd dat het zoo verliep; maar wij zul len er toch rekening mee moeten houden. Indien de sociale strijd wordt gewon nen door hen die met God niet rekenen en men verovert het regeeringskasteel, neemt men dat in, om zijn groote beteekenis voor het sociale leven. In de kerken is in de laatste jaren naar lang ontwende gewoonte gebeden voor onze broeders en zusters die verdrukt werden in andere landen Dat was in landen, waar geen krachtige Christelijke-sociale actie bekend was; hebt U daar wel eens op gelet? W. HEIJNS. TWEETAL TE HillegersbergJ. Gillebaard te Noord-Scharwoude. I. K. Wessels te Veere. DRIETAL TE Woerden Joh. Dam te Bodegraven. B. v. Halsema te Ermelo. A. Wijngaarden te Baarland. BEROEPEN TE Hommerzijl, Rottevalle, VelseroordH. Wiersema, cand. te Zanderveer (Gr.).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2