Waardig slot.
Onderzoek de Schriften.
DADERS DES WOORDS.
Zendingsvrucht.
nj -M ii q r
Genesis 1.
Organisch of mechanisch
„Ons aller moeder."
KERKNIEUWS.
uit den hemel op de zijnen in, waardoor Hij
een gestalte in hen krijgt. Dit gaat zoover,
dat zij op hun beurt zeggen Ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij.
BOUMA.
Schoon is het woord, waarmee de Open
Brief van de Synode besluit:
„Houdt in gedachtenis wat Paulus een
maal schreef: „Zoo dan een iegelijk van ons
zal voor zichzelven Gode rekenschap geven"
(Rom. 14 12). Ook van uw daden in betrek
king tot Christus' kerk zult gij Gode reken
schap moeten geven.
En gij gevoelt toch wel, dat gij een zon
digen weg zoudt inslaan, indien gij de kerk
zoudt verlaten, niet omdat ze Gods Woord
verwerpt, maar juist omdat ze Gods Woord
handhaaft.
Doet ook niet mee met kringen en groepen,
die een georganiseerd verzet schijnen te wil
len voeren tegen de Generale Synode onzer
kerken. Schrikt er voor terug, de kerk des
Heeren door partijschap te verdeelen en
zoekt de eenheid en den vrede van Jeruzalem.
En ge behoeft geen oogenblik te denken,
dat gij dien vrede zoudt moeten koopentot
den prijs der waarheid, immers de Synode
heeft niets anders willen doen en niets an
ders gedaan dan de waarheid Gods hand
haven. Hebt gij nog bezwaren, die kunt gij
langs den geordenden weg bekend maken.
Het betaamt echter ook niet, hooghartig
en liefdeloos te oordeelen over hen, die zich
thans van onze kerken hebben afgewend. Wij
moeten ook onze dwalende broeders en zus
ters liefhebben en in het gebed voor hen
volharden.
Onze God is machtig om Dr. Geelkerken
en die hem volgen tot onze kerken terug
te brengen. En laten wij ons voor God ver
ootmoedigen om de breuk, die onder ons
is geslagen; de gemeenschappelijke schuld,
die wij hebben voor Zijn aangezicht belijden
en om genezing der breuk roepen tot Hem,
die genadig is en barmhartig, die zoo ge
trouw is als sterk. Voorts, Broeders en Zus
ters houdt vast aan de Schriften!
Zeker een toestemmen van Gods Woord
met het verstand alleen en een belijden der
waarheid alleen met den mond is nog geen
gehoorzaamheid aan den wil Gods en kan
IJ niet ten leven doen ingaan. Het Woord
moet aanvaard worden met het geloof des
harten. Het Evangelie is een kracht Gods
tot zaligheid een iegelijk, die gelooft.
Maar dat geloof moet ook voor waarach
tig houden en aannemen al wat God ons
in Zijn Woord geopenbaard heeft.
Laat geen enkel deel van het Woord des
Heeren los!
Kweekt ook bij uwe kinderen eerbied en
liefde voor Gods getuigenis en werkt er
krachtig toe mede, dat zij in de kennis der
waarheid mogen toenemen, zoodat ze niet
als de vloed bewogen en omgevoerd wor
den met allen wind der leer.
Laat uw geloof zijn echtheid ook toonen
in een leven naar de Schrift.
En vergeet niet de vermaning, die van
's Heeren wege tot ons komt: dat gij strijdt
voor het geloof, dat eenmaal den heiligen
overgeleverd is! (Judas: 3)."
Wij zijn door dit weldadige woord van het
Moderamen der Synode verkwikt. Er wordt
een toon in vernomen van hartelijke sym
pathie met het heil van 's Heeren kerk; van
kloekmoedig belijden van het onfeilbare
Woord; en ook van vurige begeerte dat de
dwalende broeders nog terug keeren.
Moge deze Open Brief bij velen een goede
ontvangst vinden, en tot herstelling van
den vrede in den boezem onzer kerken bij
dragen.
Wat in onze dagen wel overtuigend blijkt
is het droef gemis aan kennis van onze be
lijdenis.
Men praat gewichtig over de wetenschap;
doet nog gewichtiger over de cultuur; stelt
problemen; spreekt over het meeleven van
het leven van onzen tijd, maar met de ken
nis van onze Gereformeerde belijdenis staat
het allerbedroevendst.
Catechisatiën worden slecht bezocht; de
verschillende cursussen in dit vak, of die
kunst, of gene wetenschap nemen vele
avonden in beslag. Rustige studie van Gods
Woord, of degelijk onderzoek naar wat de
leer onzer vaderen behelst is uiterst
schaarsch.
De Jongelings- of Jongedochtersvereenï-
gingen die althans tot het onderzoeken van
die gewichtige dingen bepaalde uren op het
Werkrooster hebben, zijn voor vele jongelui
beneden hun waardigheid.
Een degelijke leiding als in Heraut of
Bazuin geboden wordt, versmaadt men zelfs
onder de vooraanstaanden.
Prof. Grosheide haalt het ergelijke feit
aan dat er onder hen die in den strijd tegen
de Synode in de voorste gelederen staan men-
schen zijn die er zich op beroemen,
dat ze De Heraut in geen jaren meer lezen.
Een predikant in een onzer groote steden
verzekerde, dat de grootere jongens opzijn
Catechisatie geen vragen meer leerden.
Men behoeft toch wezenlijk niet meer te
vragen, op welk peil de kennis onzer Gere
formeerde waarheden op die manier moet
komen te staan.
En wie het dan tegenover zulken nog voor
de oude beproefde waarheid dur-ft opnemen,
is niet op de hoogte van zijn; tijd; komt
met de nachtschuit.
De ouderen, die Frankens Kern, of den
grooten Hellenbroek of Gispen uit het hoofd
kenden, en jaren lang hun kerkelijk week
blad, Bazuin of Heraut of een andere cou
rant trouw hebben gevolgd; geen Catechis-
muspreek verzuimden omdat ze nooit een
preekdienst oversloegen; die ouderen ken
nen de problemen niet!
't Mag zijn. Maar erger is dat zooveleii
van het Gereformeerde leven noch van de
leer in onzen tijd, ook maar iets schijnen
te weten.
Hoe kan het ook!
„Aanvoelen" ja wel, maar om iets te
weten, moet men er in onderwezen zijn.
Het Gereformeerd onderscheidingsvermo
gen werkt niet juist dan na langdurige, ijve
rige kennisneming van wat Catechismus en
Belijdenis leeren.
Zoo verstonden onze ouderen het.
Zoo zal ook het jonge geslacht het moe
ten verstaan.
v. D.
De laatste brief van Ds. Merkelijn gewaagt
van een toeneming der bezwaren, waarmee
de Zending te kampen heeft. De krachtige
propaganda van het Communisme doet ook
veel kwaad.
Toch ontbreekt ook niet de vrucht van
den Zendingsarbeid. We meenen onzen lezers
een genoegen te doen met hier over te nemen
wat Ds. Merkelijn schreef over het zalig
afsterven van een kleinen jongen.
„Voor eenigen tijd werd er door de politie
van Poerworedjo een jongetje in Blondo ge
bracht, een wees van 10 jaar, die sedert zijn
ouders gestorven waren, geen verzorging-
vond en op de wegen rondzwierf.
Vanaf het oogenblik, dat hij in Blondo was
opgenomen toonde hij belangstelling in wat
op de samenkomsten werd verteld.
Het liefst zat hij dicht bij den' goeroe,
opdat hij alles goed zou kunnen hooren en
weldra bemerkte de goeroe, dat hij op gere
gelde tijden bad. Hij mocht graag zingen.
Het begon reeds als hij opstond; hij ging
zingende aan tafel en zingende naar school;
hij zong als hij touw draaien moest; hij zong
als hij naar bed ging en eens was het mid
den in den nacht dat hij de andere kinderen
wakker maakte met zijn gezang. Deze wer
den boos en wilden hem dwingen te zwijgen;
maar vervuld van de liefde Gods zeide hij:
„Zing en prijs den naam van den Heere
Jezus, want Hij heeft ons lief; duidelijk heeft
Hij dat getoond, toen Hij de kinderen, die
tot Hem gebracht werden, omhelsde."
Ruim een jaar was hij in Blondo, toen
hij ernstig ziek werd de koorts liep op tot
41.3; men vreesde voor zijn leven. „Hoe
maakt je ?t?" vroeg Wirjo (de beheerder van
ons armenhuis). „Goed", was 't antwoord,
„er is niets te vreezen." „Bid je nog wel?"
„Ja" antwoordde hij, „dat vergeet ik niet."
„Geloof je dat de Heere Jezus je Zaligmaker
is?" „Ja zeker; iederen nacht komt Hij tot
mij en dan is 't alsof Hij me in Zijn armen
neemt en dan zegt: „Wees maar rustig Dje-
mingan, gelukkig, dat gij gelooft."
Zijn sterfbed was zoo echt vredig. Een
maand had hij ziek gelegen en voelde dat
hij ging sterven; hij begeerde nu dat ook de
andere kinderen zouden komen en ook de
volwassenen.
Als ze rondom zijn eenvoudig bed staan,
spreekt hij tot hen van den Heere Jezus,
bidt en neemt dan afscheid van hen. Ten
slotte omhelst hij Wirjo, dien hij als zijn
vader beschouwde en zeide: „Vaarwel, ik
ga naar den Heere Jezus". Wirjo bad toen
met allen, die om zijn primitieve slaapstede
stonden; daarna ging Djemingan in blijd
schap heen.
Het waren aandoenlijke oogenblikken ge
weest en voor ons is het een oorzaak van
veel blijdschap, dat God telkens toont dezen
eenvouaigen arbeid te Blondo te willen ge
bruiken voor de komst van Zijn Rijk.
In Blondo zien we zoo telkens: „de een-
voudigen wil God gadeslaan."
Is het niet heerlijk dit getuigenis temogen
vernemen?
We verstaan dat het onzen broeder Mer
kelijn het hart heeft verkwikt, waar zooveel
bezwaren den arbeid drukken.
We zouden het ook kunnen verstaan als
dit eenvoudig maar ontroerend verhaal de
liefde tot den Zendingsarbeid in menig hart
deed opwaken en versterkte.
We hopen ook dat het alzoo mag zijn.
HEIJ.
Genesis 1 is om zoo te zeggen het
enfant chéri van allen, die bezwaren meenen
te moeten maken tegen de uitspraak der
Synode inzake enkele bijzonderheden van
Gen. 2 en 3. Telkenmale werd uit dien kring
de opmerking vernomen, dat het zoo won
derlijk aandeed, dat de Synode Gen. 1 altijd
weer uitschakelde. Het uitspreken van die
verwondering bedoelde dan zooveel als:met
Gen. 1 zit de Synode eigenlijk verlegen.
Nu heeft Prof. Aalders in zijn brochure:
„De exegese van Gen. 2 en 3 en de beslissing
der Synode van Assen" ook iets gezegd over
dat veelbesproken hoofdstuk. Hij zegt er
dit van: „Gen. 1 fls zeker niet te rekenen
tot die Schriftuurplaatsen, waarover binnen
den kring van onze Gereformeerde belijdenis
geen verschil van exegese mogelijk zou zijn
en het is beslist onjuist te zeggen, dat het
door de Synode uitgesprokene ook zou moe
ten leiden tot bindendverklaring van een be
paalde opvatting van dat hoofdstuk, een op
vatting waardoor dan met name onze Gere
formeerde beoefenaren der natuurwetenschap
in moeilijkheden zoudein geraken."
Voor deze zijn uitspraak geeft Prof. Aal
ders dan een drietal redetnen op. De eerste
is, dat de schepping op zich zelij :een feit
is zoo principieel onderscheiden van de his
torie der wereld, die wij medemaken, dat
hier wèl geldt, dat God in ook maar eenigs-
zins adaequate termen van deze daad niet
spreken kan, zonder dat het voor ons on
begrijpelijk zou worden. De tweede is, dat
hier moet rekening gehouden worden met
de mogelijkheid van anthropomiorfe uitdruk
kingswijze, want de schepping is een daad
Gods. De derde, dat in den tekst zelf gron
den aanwezig zijn voor de mogelijkheid van
meer dan ééne verklaring te rechtvaardigen.
Tot onze verwondering zagen we nu in
de Utrechtsche Kerkbode dat Ds. Rullmann,
in een breede bespreking van deze brochure
klaagt over het schemerdonker waarin Prof.
Aalders ons ten aanzien van deze kwestie
nog zou gelaten hebben.
Tot onze verwondering omdat hij zich ook
beroept op Dr. Kuyper en Ds. Sikkel. Had
hij alleen genoemd de door hem ook geci
teerde Ds. van Ronkel, en K. Wielemakeren
Ds. N. J. Engelberts, dan zouden we die
klacht bij hem verstaan. Maar hij noemt
ook Ds. Sikkel. Nu zegt Ds. Sikkei in zijn
„Het boek der geboorten" zeker dat de
dagen van Gen. 1 dagen waren. Het waren
dagen en geen jaren of tijdperken. Maar hij
zegt ook: „de Scheppingsdag was een dag
van eigen maat. Een aardsche dag i n
den gewonen zin kan dus de eerste
Scheppingsdag niet genoemd worden." Dus
niet wat wij onder dag verstaan, een tijds
verloop van 24 uur. Als Ds. Rullmann dus
schrijft: „Het d i s p u t a b e 1-stellen van de
Scheppingsd a g e n door den Hoogleeraar der
Vrije Universiteit heeft mij zeer getroffen"
dan vragen we hem: heeft U ook getroffen
dat Ds. Sikkel dat ook deed? Als hij het
woord „dag" vasthoudt maar zegt dat het
een dag was van eigen maat, houdt Ds.
Sikkel toch ook niet vast aan een dag van
24 uur. Hoe lang is die dag vfan eigen
maat geweest? En ook de uitspraak van
Dr. Kuyper die Ds. Rullmann aanhaalt in
zijn kroniek van het Geref. Theol. Tijdschrift
van Juni 1917 en die hem toen volkomen
bevredigde, maakt zijn bedenking niet meer
bestaanbaar. Immers daarin beweerde ook
Dr. Kuyper dat met de dagen niet bedoeld
hoefde te zijn dagen van 24 uur.
En daar gaat het toch om, als we aan de
gewone opvatting willen vasthouden. Dan
is een dag een tijdruimte van 24 uur. Maar
die opvatting laten èn Ds. Sikkel èn Dr.
Kuyper los. Er zou meer reden geweest zijn
om zich „getroffen" te voelen, wanneer Prof.
Aalders in zijn brochure, in afwijking o. a.
ook van Ds. Sikkel en Dr. Kuyper beweerd
had: „dat in Gen. 1 is een tijdruimte van 24
uur", dan nu, nu hij blijkbaar eenzelfde stand
punt inneemt.
In dit verband herinneren we aan een uit
spraak van Ds. Rullmann, in genoemde kro
niek: Hoogstens zou de kwestie kunnen lei
den tot een nadere formuleering van
het gevoelen der kerk op zulk een be
paald punt. Blijkens dat woord achtte
Ds. Rullmann mogelijk een nadere formu
leering van het gevoelen der kerk op een
bepaald punt. Hij zegt wel en zeer te
recht - dat men daarmee uiterst voorzichtig
moet zijn, maar het zou met de noodige
voorzichtigheid toch mogelijk zijn. Welnu,
de kerk heeft op een bepaald punt zij
het al een ander dan dat van de dagen van
Gen. 1 nader haar gevoelen geformuleerd.
Wanneer nu Ds. Rullmann meent dat de
kerk ook op het punt van de dagen van
Gen. 1 nader haar gevoelen had moeten for
muleeren, kan hij er Prof. Aalders in geen
geval een verwijt zij het ook een zacht
en vriendelijk verwijt van maken, dat de
kerk dat niet deed.
Naar onze meening heeft Prof. Aalders
duidelijk gesproken en daarbij zich gehouden
aan den, ook door hem aanvaarden regel,
dat hij voor zijn beweren ernstige gronden
aanvoerde, die Ds. Rullmann in zijn bespre
king niet heeft overgenomen.
Een merkwaardig woord vonden we in
„Woord en Geest" van 30 April, in een ar
tikel, onderteekend F. over „Secte en mui
terij."
Het artikel richt zich vooral tegen het
bekende besluit van den kerkeraad van
Leeuwarden, die, evenals onderscheiden an
dere kerkeraden, een vermaning deed uitgaan
tegen het oprichten van comite's van actie.
Daarin nu en daarop wilden we even
de aandacht vestigen heeft hij het over
het ontspruiten van eenigszins onge
wone, toch nieuwe knoppen aan den
ouden stam.
De heele zin, waarin dit zonderlinge be
weren voorkomt, luidt aldus:
„Niet een bede om een dubbel corri
gendum van fatale besluiten, die men
meent, dat ons kerkelijk leven dreigen
te doen verstarren en bevriezen, juist
als, zij het eenigszins ongewone,
toch nieuwe knoppen ontspruiten
aan den ouden stam."
Kunt ge, lezer, U dat indenken? Dat er
aan een ouden stam nieuwe knoppen ont
spruiten, maar niet de gewone, niet die bij
dien boom hooren maar eenigszins onge
wone? Kunt ge het U indenken, dat ge aan
een kastanjeboom spruiten vindt, die ge an
ders vindt aan een eikeboom? zoodat ge
zeggen moet: wat zijn dat toch ongewone
spruiten? Natuurlijk met; dat is bij een orga
nisme uitgesloten. Toch schijnt F. dat moge
lijk te achten. En dat wordt opgenomen in
een blad, dat beweert vooral voor het orga
nische op te komen! Het is ons één van de
symptoonen die er op wijzen, dat men daar
wonderlijke begrippen heeft over wat orga
nisch is.
HEIJ.
Telkens blijkt weer, hoe groote beteeke-
nis aan de Kerk moet worden gehecht. Niet
slechts de laatste maanden, toen er door de
„Neutrale" dagblad van een Kerkelijk ge
ding een relletje werd gemaakt blijkt het,
doch voortdurend komt het uit dat de Kerk
van Christus een plaats heeft in het leven
van ons volk zooals door geen andere cor
poratie wordt ingenomen.
Indien de Kerk zich ergens voorspant is
dat voor een zaak van zeer groot belangen
men doet dan ook soms veel moeite om
haar tot de een of andere actie te bewegen.
En welke „Organisatie" zou het kunnen wa
gen zooveel vergaderingen te houden met
haar leden, als de Kerkgodsdienstoefeningen?
Waar is de opkomst vergelijkenderwijs zoo
groot? Wie mogen op een gehoor rekenen
als hare predikers? En de kerkelijke pers,
wat zou er beter dan die worden gelezen?
Zoo zij ruimte biedt voor advertenties, de
zakenlui weten 't laatste bij ervaring!
Niet in den zin van het „Jeruzalem, dat
boven is", maar naar de bedoeling van de
brochure van dien naam, is de Kerk, óók
van de publieke vertakkingen van het Chris
telijke leven, aller moeder! Oók van het
Christelijk-Social. verenigingsleven. „Ik bid U
dat gij hen bewaart van den booze", bad
de Heiland. „Gaat dan henen", zoo beval
Hij bij zijn hemelvaart. „Al wat gij doet,-
doet het ter eere Gods", vermaande de apos
tel. „Al uwe werken zullen U loven Heere,
Uw Koninkrijk is van alle eeuwen", zingt
David. En de gemeente zingt telkens weer
van de „geboden die zij uit dankbaarheid
wil volbrengen in Christus kracht."
Ook „Patrimonium" is een kind van die
moeder." Moeders andere kinderen, staan wat
dichter bij haar en daarom kent zij die beter.
Anderen hebben een taak wat meer dicht
bij huis, en overleggen telkens met moeder.
Maar, om eens een ander beeld te nemen,
al zijn de landszonen die naar de Koloniën
gaan wat ver weg, hebben zij daarom het
recht op liefde en belangstelling verbeurd?
En al doen de kinderen ruw en zwaar werk
dat moeder niet mag doen, zal zij daarom
lachen om hun eeltige knobbels? De delver
van het zwarte goud in onze Liinburgsche
mijnen verteren sneller hun kracht en levens
lust (zie ze maar eens aan als ze de mijn
uitkomen) dan de bureau-ambtenaar, maar
zijn ze daarom minder verdienstelijk?
Heel onze Christelijke sociale actie, vak-
vereeniging, middenstand, tuindersbond enz.
maar ook „Patrimonium" heeft recht op
belangstelling, liefde en gebed, ook van den
„oudsten zoon" die bijmoeder thuis
bleef. Want die eene broeder bleef niet
altoos thuis omdat hij zijn plicht zoo lief
had, 't was ook wel eens laksheid en con
servatisme bij hem! En die andere zoon,
hij brengt niet als in de gelijkenis
zijn goed met hoeren door. 't Lijkt soms bij
een enkele beoordeelaar wel of dat zoo is,
zooals ze over de sociale actie spreken. Mag
ik U iets vertellen over het werken en het
willen van het werkliedenverbond „Patrimo
nium", dat eerlang zijn gouden feestviert?
„Moeder" heeft belang bij deze dingen.
Heusch, broeder.
W. HEIJNS.
TWEETAL TE
Hillegersberg (Straatweg)
J. Gillebaard te Noord-Scharwoude,
A. Wijngaarden te Baarland.
BEROEPEN TE
Kooten W. A. Wiersinga te Wormerveer
Kampen C. v. d. Wonde te Gorredijk
Hillegersberg (Straatweg)A. Wijngaarden te Baarland
Woerden: J. v. d. Meulen te 's Hertogenbosch;
SerooskerkeP. van Dijk te Zaamslag.
AANGENOMEN NAAR
Soerabaia (2e pred. pl.)P. v. d. Spek te Spijkenisse
Driesum c.a.J. C. Haartsen, cand. te Souburg.
BEDANKT VOOR:
Hilversum: G. Laarman te Klundert;
DelftA. M. Boeienga te Sassenheim
HelderC. v. d. Woude te Gorredijk
Meliskerke, Waardhuizen c.a., Baambrugge, St. Jacobi-
Parochie, Sellingen, Zuidwolde (Dr.) enRaard:
J. C. Haartsen, cand. te Souburg;
KollumW. Sde Vries, te Tzum.
Afscheid en Intrede. Zondag nam ds. H. Knoop
te Kooten, na een verblijf van 21/2 jaar, afscheid van
zijn gemeente. De tekst voor de gehouden predikatie
luidde „De eeuwige God zij u eene woning, en van
onderen, eeuwige armen." (Deut. 33 27a). Na den
dienst werden verschillende toespraken gehouden en
de gebruikelijke Psalmen gezongen.
Voor de classis Heerenveen slaagde voor het
praeparatoir examen de heer L. Oranje, te Lemmer,
die zich niet beroepbaar stelt, maar als hulpprediker
naar Alphen a. d. Rijn vertrekt.
Na sedert November voor herstel zijner gezond
heid in Zwitserland te hebben vertoefd, mocht ds. J.
Gispen, pred. te Groningen, Zondagmorgen weer voor
zijn gemeente optreden. De Noorderkerk was geheel
gevuld met een aandachtig gehoor. Spr. had tot tekst
gekozen Spr. 16 20: „Die op het Woord verstandig-
lijk let, zal het goede vinden en die op den Heere
vertrouwt, die is welgelukzalig". Na afloop van de
predikatie sprak ds. D. van Dijk namens kerkeraad
en gemeente een hartelijk woord van welkom, daarbij
den wensch voegende, dat, evenals de zonneglansen
zijn gelaat gebruind hadden, ook de Zon der Gerech
tigheid hem steeds moge bestralen.
Bij den Kerkeraad der Kerk van Amsterdam-
Zuid binnen het Kerkverband is o.m. een missive
ingekomen van de Commissie van Beheer, om de
noodzakelijkheid te betoogen van het beroepen van
een dienaar des Woords.
In de vergadering van den Kerkeraad, waarin boven
genoemde missive werd behandeld, werd bovendien
aangedrongen op een uitwerking der plannen om een
hulpkerk. Een bedrag werd hiervoor gevoteerd. Voorts
werd besloten aan de gemeente mede te deelen, dat
de Kerkeraad voornemens is het aantal ouderlingen
en diakenen uit te breiden.
In de Kerkbode van de Kerk van Amsterdam-Zuid
binnen het Kerkverband treffen wij een artikel aan,
waarin de toestand dier Kerk wordt besproken en
waarin wij om. lezen
„Vast staat, dat onze Kerk Amsterdam-Zuid zal
worden, reeds thans is, een, wat grootte betreft, flinke
Kerk, die zich onder haar medezusters in dat opzicht
gerust kan laten zien. We kunnen nog geen cijfers
noemen, maar wel weten we, dat menigeen in ons
goede land, als de hergroepeering wat verder voort
geschreden zal zijn, eenigermate verbaasd zal staan,
vergelijkende de vroeger wel gehoorde getallen en
verbreide voorstellingen met de dan feitelijke gegevens."