Waardig slot. Onderzoek de Schriften. DADERS DES WOORDS. Zendingsvrucht. nj -M ii q r Genesis 1. Organisch of mechanisch „Ons aller moeder." KERKNIEUWS. uit den hemel op de zijnen in, waardoor Hij een gestalte in hen krijgt. Dit gaat zoover, dat zij op hun beurt zeggen Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij. BOUMA. Schoon is het woord, waarmee de Open Brief van de Synode besluit: „Houdt in gedachtenis wat Paulus een maal schreef: „Zoo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven" (Rom. 14 12). Ook van uw daden in betrek king tot Christus' kerk zult gij Gode reken schap moeten geven. En gij gevoelt toch wel, dat gij een zon digen weg zoudt inslaan, indien gij de kerk zoudt verlaten, niet omdat ze Gods Woord verwerpt, maar juist omdat ze Gods Woord handhaaft. Doet ook niet mee met kringen en groepen, die een georganiseerd verzet schijnen te wil len voeren tegen de Generale Synode onzer kerken. Schrikt er voor terug, de kerk des Heeren door partijschap te verdeelen en zoekt de eenheid en den vrede van Jeruzalem. En ge behoeft geen oogenblik te denken, dat gij dien vrede zoudt moeten koopentot den prijs der waarheid, immers de Synode heeft niets anders willen doen en niets an ders gedaan dan de waarheid Gods hand haven. Hebt gij nog bezwaren, die kunt gij langs den geordenden weg bekend maken. Het betaamt echter ook niet, hooghartig en liefdeloos te oordeelen over hen, die zich thans van onze kerken hebben afgewend. Wij moeten ook onze dwalende broeders en zus ters liefhebben en in het gebed voor hen volharden. Onze God is machtig om Dr. Geelkerken en die hem volgen tot onze kerken terug te brengen. En laten wij ons voor God ver ootmoedigen om de breuk, die onder ons is geslagen; de gemeenschappelijke schuld, die wij hebben voor Zijn aangezicht belijden en om genezing der breuk roepen tot Hem, die genadig is en barmhartig, die zoo ge trouw is als sterk. Voorts, Broeders en Zus ters houdt vast aan de Schriften! Zeker een toestemmen van Gods Woord met het verstand alleen en een belijden der waarheid alleen met den mond is nog geen gehoorzaamheid aan den wil Gods en kan IJ niet ten leven doen ingaan. Het Woord moet aanvaard worden met het geloof des harten. Het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft. Maar dat geloof moet ook voor waarach tig houden en aannemen al wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft. Laat geen enkel deel van het Woord des Heeren los! Kweekt ook bij uwe kinderen eerbied en liefde voor Gods getuigenis en werkt er krachtig toe mede, dat zij in de kennis der waarheid mogen toenemen, zoodat ze niet als de vloed bewogen en omgevoerd wor den met allen wind der leer. Laat uw geloof zijn echtheid ook toonen in een leven naar de Schrift. En vergeet niet de vermaning, die van 's Heeren wege tot ons komt: dat gij strijdt voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is! (Judas: 3)." Wij zijn door dit weldadige woord van het Moderamen der Synode verkwikt. Er wordt een toon in vernomen van hartelijke sym pathie met het heil van 's Heeren kerk; van kloekmoedig belijden van het onfeilbare Woord; en ook van vurige begeerte dat de dwalende broeders nog terug keeren. Moge deze Open Brief bij velen een goede ontvangst vinden, en tot herstelling van den vrede in den boezem onzer kerken bij dragen. Wat in onze dagen wel overtuigend blijkt is het droef gemis aan kennis van onze be lijdenis. Men praat gewichtig over de wetenschap; doet nog gewichtiger over de cultuur; stelt problemen; spreekt over het meeleven van het leven van onzen tijd, maar met de ken nis van onze Gereformeerde belijdenis staat het allerbedroevendst. Catechisatiën worden slecht bezocht; de verschillende cursussen in dit vak, of die kunst, of gene wetenschap nemen vele avonden in beslag. Rustige studie van Gods Woord, of degelijk onderzoek naar wat de leer onzer vaderen behelst is uiterst schaarsch. De Jongelings- of Jongedochtersvereenï- gingen die althans tot het onderzoeken van die gewichtige dingen bepaalde uren op het Werkrooster hebben, zijn voor vele jongelui beneden hun waardigheid. Een degelijke leiding als in Heraut of Bazuin geboden wordt, versmaadt men zelfs onder de vooraanstaanden. Prof. Grosheide haalt het ergelijke feit aan dat er onder hen die in den strijd tegen de Synode in de voorste gelederen staan men- schen zijn die er zich op beroemen, dat ze De Heraut in geen jaren meer lezen. Een predikant in een onzer groote steden verzekerde, dat de grootere jongens opzijn Catechisatie geen vragen meer leerden. Men behoeft toch wezenlijk niet meer te vragen, op welk peil de kennis onzer Gere formeerde waarheden op die manier moet komen te staan. En wie het dan tegenover zulken nog voor de oude beproefde waarheid dur-ft opnemen, is niet op de hoogte van zijn; tijd; komt met de nachtschuit. De ouderen, die Frankens Kern, of den grooten Hellenbroek of Gispen uit het hoofd kenden, en jaren lang hun kerkelijk week blad, Bazuin of Heraut of een andere cou rant trouw hebben gevolgd; geen Catechis- muspreek verzuimden omdat ze nooit een preekdienst oversloegen; die ouderen ken nen de problemen niet! 't Mag zijn. Maar erger is dat zooveleii van het Gereformeerde leven noch van de leer in onzen tijd, ook maar iets schijnen te weten. Hoe kan het ook! „Aanvoelen" ja wel, maar om iets te weten, moet men er in onderwezen zijn. Het Gereformeerd onderscheidingsvermo gen werkt niet juist dan na langdurige, ijve rige kennisneming van wat Catechismus en Belijdenis leeren. Zoo verstonden onze ouderen het. Zoo zal ook het jonge geslacht het moe ten verstaan. v. D. De laatste brief van Ds. Merkelijn gewaagt van een toeneming der bezwaren, waarmee de Zending te kampen heeft. De krachtige propaganda van het Communisme doet ook veel kwaad. Toch ontbreekt ook niet de vrucht van den Zendingsarbeid. We meenen onzen lezers een genoegen te doen met hier over te nemen wat Ds. Merkelijn schreef over het zalig afsterven van een kleinen jongen. „Voor eenigen tijd werd er door de politie van Poerworedjo een jongetje in Blondo ge bracht, een wees van 10 jaar, die sedert zijn ouders gestorven waren, geen verzorging- vond en op de wegen rondzwierf. Vanaf het oogenblik, dat hij in Blondo was opgenomen toonde hij belangstelling in wat op de samenkomsten werd verteld. Het liefst zat hij dicht bij den' goeroe, opdat hij alles goed zou kunnen hooren en weldra bemerkte de goeroe, dat hij op gere gelde tijden bad. Hij mocht graag zingen. Het begon reeds als hij opstond; hij ging zingende aan tafel en zingende naar school; hij zong als hij touw draaien moest; hij zong als hij naar bed ging en eens was het mid den in den nacht dat hij de andere kinderen wakker maakte met zijn gezang. Deze wer den boos en wilden hem dwingen te zwijgen; maar vervuld van de liefde Gods zeide hij: „Zing en prijs den naam van den Heere Jezus, want Hij heeft ons lief; duidelijk heeft Hij dat getoond, toen Hij de kinderen, die tot Hem gebracht werden, omhelsde." Ruim een jaar was hij in Blondo, toen hij ernstig ziek werd de koorts liep op tot 41.3; men vreesde voor zijn leven. „Hoe maakt je ?t?" vroeg Wirjo (de beheerder van ons armenhuis). „Goed", was 't antwoord, „er is niets te vreezen." „Bid je nog wel?" „Ja" antwoordde hij, „dat vergeet ik niet." „Geloof je dat de Heere Jezus je Zaligmaker is?" „Ja zeker; iederen nacht komt Hij tot mij en dan is 't alsof Hij me in Zijn armen neemt en dan zegt: „Wees maar rustig Dje- mingan, gelukkig, dat gij gelooft." Zijn sterfbed was zoo echt vredig. Een maand had hij ziek gelegen en voelde dat hij ging sterven; hij begeerde nu dat ook de andere kinderen zouden komen en ook de volwassenen. Als ze rondom zijn eenvoudig bed staan, spreekt hij tot hen van den Heere Jezus, bidt en neemt dan afscheid van hen. Ten slotte omhelst hij Wirjo, dien hij als zijn vader beschouwde en zeide: „Vaarwel, ik ga naar den Heere Jezus". Wirjo bad toen met allen, die om zijn primitieve slaapstede stonden; daarna ging Djemingan in blijd schap heen. Het waren aandoenlijke oogenblikken ge weest en voor ons is het een oorzaak van veel blijdschap, dat God telkens toont dezen eenvouaigen arbeid te Blondo te willen ge bruiken voor de komst van Zijn Rijk. In Blondo zien we zoo telkens: „de een- voudigen wil God gadeslaan." Is het niet heerlijk dit getuigenis temogen vernemen? We verstaan dat het onzen broeder Mer kelijn het hart heeft verkwikt, waar zooveel bezwaren den arbeid drukken. We zouden het ook kunnen verstaan als dit eenvoudig maar ontroerend verhaal de liefde tot den Zendingsarbeid in menig hart deed opwaken en versterkte. We hopen ook dat het alzoo mag zijn. HEIJ. Genesis 1 is om zoo te zeggen het enfant chéri van allen, die bezwaren meenen te moeten maken tegen de uitspraak der Synode inzake enkele bijzonderheden van Gen. 2 en 3. Telkenmale werd uit dien kring de opmerking vernomen, dat het zoo won derlijk aandeed, dat de Synode Gen. 1 altijd weer uitschakelde. Het uitspreken van die verwondering bedoelde dan zooveel als:met Gen. 1 zit de Synode eigenlijk verlegen. Nu heeft Prof. Aalders in zijn brochure: „De exegese van Gen. 2 en 3 en de beslissing der Synode van Assen" ook iets gezegd over dat veelbesproken hoofdstuk. Hij zegt er dit van: „Gen. 1 fls zeker niet te rekenen tot die Schriftuurplaatsen, waarover binnen den kring van onze Gereformeerde belijdenis geen verschil van exegese mogelijk zou zijn en het is beslist onjuist te zeggen, dat het door de Synode uitgesprokene ook zou moe ten leiden tot bindendverklaring van een be paalde opvatting van dat hoofdstuk, een op vatting waardoor dan met name onze Gere formeerde beoefenaren der natuurwetenschap in moeilijkheden zoudein geraken." Voor deze zijn uitspraak geeft Prof. Aal ders dan een drietal redetnen op. De eerste is, dat de schepping op zich zelij :een feit is zoo principieel onderscheiden van de his torie der wereld, die wij medemaken, dat hier wèl geldt, dat God in ook maar eenigs- zins adaequate termen van deze daad niet spreken kan, zonder dat het voor ons on begrijpelijk zou worden. De tweede is, dat hier moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van anthropomiorfe uitdruk kingswijze, want de schepping is een daad Gods. De derde, dat in den tekst zelf gron den aanwezig zijn voor de mogelijkheid van meer dan ééne verklaring te rechtvaardigen. Tot onze verwondering zagen we nu in de Utrechtsche Kerkbode dat Ds. Rullmann, in een breede bespreking van deze brochure klaagt over het schemerdonker waarin Prof. Aalders ons ten aanzien van deze kwestie nog zou gelaten hebben. Tot onze verwondering omdat hij zich ook beroept op Dr. Kuyper en Ds. Sikkel. Had hij alleen genoemd de door hem ook geci teerde Ds. van Ronkel, en K. Wielemakeren Ds. N. J. Engelberts, dan zouden we die klacht bij hem verstaan. Maar hij noemt ook Ds. Sikkel. Nu zegt Ds. Sikkei in zijn „Het boek der geboorten" zeker dat de dagen van Gen. 1 dagen waren. Het waren dagen en geen jaren of tijdperken. Maar hij zegt ook: „de Scheppingsdag was een dag van eigen maat. Een aardsche dag i n den gewonen zin kan dus de eerste Scheppingsdag niet genoemd worden." Dus niet wat wij onder dag verstaan, een tijds verloop van 24 uur. Als Ds. Rullmann dus schrijft: „Het d i s p u t a b e 1-stellen van de Scheppingsd a g e n door den Hoogleeraar der Vrije Universiteit heeft mij zeer getroffen" dan vragen we hem: heeft U ook getroffen dat Ds. Sikkel dat ook deed? Als hij het woord „dag" vasthoudt maar zegt dat het een dag was van eigen maat, houdt Ds. Sikkel toch ook niet vast aan een dag van 24 uur. Hoe lang is die dag vfan eigen maat geweest? En ook de uitspraak van Dr. Kuyper die Ds. Rullmann aanhaalt in zijn kroniek van het Geref. Theol. Tijdschrift van Juni 1917 en die hem toen volkomen bevredigde, maakt zijn bedenking niet meer bestaanbaar. Immers daarin beweerde ook Dr. Kuyper dat met de dagen niet bedoeld hoefde te zijn dagen van 24 uur. En daar gaat het toch om, als we aan de gewone opvatting willen vasthouden. Dan is een dag een tijdruimte van 24 uur. Maar die opvatting laten èn Ds. Sikkel èn Dr. Kuyper los. Er zou meer reden geweest zijn om zich „getroffen" te voelen, wanneer Prof. Aalders in zijn brochure, in afwijking o. a. ook van Ds. Sikkel en Dr. Kuyper beweerd had: „dat in Gen. 1 is een tijdruimte van 24 uur", dan nu, nu hij blijkbaar eenzelfde stand punt inneemt. In dit verband herinneren we aan een uit spraak van Ds. Rullmann, in genoemde kro niek: Hoogstens zou de kwestie kunnen lei den tot een nadere formuleering van het gevoelen der kerk op zulk een be paald punt. Blijkens dat woord achtte Ds. Rullmann mogelijk een nadere formu leering van het gevoelen der kerk op een bepaald punt. Hij zegt wel en zeer te recht - dat men daarmee uiterst voorzichtig moet zijn, maar het zou met de noodige voorzichtigheid toch mogelijk zijn. Welnu, de kerk heeft op een bepaald punt zij het al een ander dan dat van de dagen van Gen. 1 nader haar gevoelen geformuleerd. Wanneer nu Ds. Rullmann meent dat de kerk ook op het punt van de dagen van Gen. 1 nader haar gevoelen had moeten for muleeren, kan hij er Prof. Aalders in geen geval een verwijt zij het ook een zacht en vriendelijk verwijt van maken, dat de kerk dat niet deed. Naar onze meening heeft Prof. Aalders duidelijk gesproken en daarbij zich gehouden aan den, ook door hem aanvaarden regel, dat hij voor zijn beweren ernstige gronden aanvoerde, die Ds. Rullmann in zijn bespre king niet heeft overgenomen. Een merkwaardig woord vonden we in „Woord en Geest" van 30 April, in een ar tikel, onderteekend F. over „Secte en mui terij." Het artikel richt zich vooral tegen het bekende besluit van den kerkeraad van Leeuwarden, die, evenals onderscheiden an dere kerkeraden, een vermaning deed uitgaan tegen het oprichten van comite's van actie. Daarin nu en daarop wilden we even de aandacht vestigen heeft hij het over het ontspruiten van eenigszins onge wone, toch nieuwe knoppen aan den ouden stam. De heele zin, waarin dit zonderlinge be weren voorkomt, luidt aldus: „Niet een bede om een dubbel corri gendum van fatale besluiten, die men meent, dat ons kerkelijk leven dreigen te doen verstarren en bevriezen, juist als, zij het eenigszins ongewone, toch nieuwe knoppen ontspruiten aan den ouden stam." Kunt ge, lezer, U dat indenken? Dat er aan een ouden stam nieuwe knoppen ont spruiten, maar niet de gewone, niet die bij dien boom hooren maar eenigszins onge wone? Kunt ge het U indenken, dat ge aan een kastanjeboom spruiten vindt, die ge an ders vindt aan een eikeboom? zoodat ge zeggen moet: wat zijn dat toch ongewone spruiten? Natuurlijk met; dat is bij een orga nisme uitgesloten. Toch schijnt F. dat moge lijk te achten. En dat wordt opgenomen in een blad, dat beweert vooral voor het orga nische op te komen! Het is ons één van de symptoonen die er op wijzen, dat men daar wonderlijke begrippen heeft over wat orga nisch is. HEIJ. Telkens blijkt weer, hoe groote beteeke- nis aan de Kerk moet worden gehecht. Niet slechts de laatste maanden, toen er door de „Neutrale" dagblad van een Kerkelijk ge ding een relletje werd gemaakt blijkt het, doch voortdurend komt het uit dat de Kerk van Christus een plaats heeft in het leven van ons volk zooals door geen andere cor poratie wordt ingenomen. Indien de Kerk zich ergens voorspant is dat voor een zaak van zeer groot belangen men doet dan ook soms veel moeite om haar tot de een of andere actie te bewegen. En welke „Organisatie" zou het kunnen wa gen zooveel vergaderingen te houden met haar leden, als de Kerkgodsdienstoefeningen? Waar is de opkomst vergelijkenderwijs zoo groot? Wie mogen op een gehoor rekenen als hare predikers? En de kerkelijke pers, wat zou er beter dan die worden gelezen? Zoo zij ruimte biedt voor advertenties, de zakenlui weten 't laatste bij ervaring! Niet in den zin van het „Jeruzalem, dat boven is", maar naar de bedoeling van de brochure van dien naam, is de Kerk, óók van de publieke vertakkingen van het Chris telijke leven, aller moeder! Oók van het Christelijk-Social. verenigingsleven. „Ik bid U dat gij hen bewaart van den booze", bad de Heiland. „Gaat dan henen", zoo beval Hij bij zijn hemelvaart. „Al wat gij doet,- doet het ter eere Gods", vermaande de apos tel. „Al uwe werken zullen U loven Heere, Uw Koninkrijk is van alle eeuwen", zingt David. En de gemeente zingt telkens weer van de „geboden die zij uit dankbaarheid wil volbrengen in Christus kracht." Ook „Patrimonium" is een kind van die moeder." Moeders andere kinderen, staan wat dichter bij haar en daarom kent zij die beter. Anderen hebben een taak wat meer dicht bij huis, en overleggen telkens met moeder. Maar, om eens een ander beeld te nemen, al zijn de landszonen die naar de Koloniën gaan wat ver weg, hebben zij daarom het recht op liefde en belangstelling verbeurd? En al doen de kinderen ruw en zwaar werk dat moeder niet mag doen, zal zij daarom lachen om hun eeltige knobbels? De delver van het zwarte goud in onze Liinburgsche mijnen verteren sneller hun kracht en levens lust (zie ze maar eens aan als ze de mijn uitkomen) dan de bureau-ambtenaar, maar zijn ze daarom minder verdienstelijk? Heel onze Christelijke sociale actie, vak- vereeniging, middenstand, tuindersbond enz. maar ook „Patrimonium" heeft recht op belangstelling, liefde en gebed, ook van den „oudsten zoon" die bijmoeder thuis bleef. Want die eene broeder bleef niet altoos thuis omdat hij zijn plicht zoo lief had, 't was ook wel eens laksheid en con servatisme bij hem! En die andere zoon, hij brengt niet als in de gelijkenis zijn goed met hoeren door. 't Lijkt soms bij een enkele beoordeelaar wel of dat zoo is, zooals ze over de sociale actie spreken. Mag ik U iets vertellen over het werken en het willen van het werkliedenverbond „Patrimo nium", dat eerlang zijn gouden feestviert? „Moeder" heeft belang bij deze dingen. Heusch, broeder. W. HEIJNS. TWEETAL TE Hillegersberg (Straatweg) J. Gillebaard te Noord-Scharwoude, A. Wijngaarden te Baarland. BEROEPEN TE Kooten W. A. Wiersinga te Wormerveer Kampen C. v. d. Wonde te Gorredijk Hillegersberg (Straatweg)A. Wijngaarden te Baarland Woerden: J. v. d. Meulen te 's Hertogenbosch; SerooskerkeP. van Dijk te Zaamslag. AANGENOMEN NAAR Soerabaia (2e pred. pl.)P. v. d. Spek te Spijkenisse Driesum c.a.J. C. Haartsen, cand. te Souburg. BEDANKT VOOR: Hilversum: G. Laarman te Klundert; DelftA. M. Boeienga te Sassenheim HelderC. v. d. Woude te Gorredijk Meliskerke, Waardhuizen c.a., Baambrugge, St. Jacobi- Parochie, Sellingen, Zuidwolde (Dr.) enRaard: J. C. Haartsen, cand. te Souburg; KollumW. Sde Vries, te Tzum. Afscheid en Intrede. Zondag nam ds. H. Knoop te Kooten, na een verblijf van 21/2 jaar, afscheid van zijn gemeente. De tekst voor de gehouden predikatie luidde „De eeuwige God zij u eene woning, en van onderen, eeuwige armen." (Deut. 33 27a). Na den dienst werden verschillende toespraken gehouden en de gebruikelijke Psalmen gezongen. Voor de classis Heerenveen slaagde voor het praeparatoir examen de heer L. Oranje, te Lemmer, die zich niet beroepbaar stelt, maar als hulpprediker naar Alphen a. d. Rijn vertrekt. Na sedert November voor herstel zijner gezond heid in Zwitserland te hebben vertoefd, mocht ds. J. Gispen, pred. te Groningen, Zondagmorgen weer voor zijn gemeente optreden. De Noorderkerk was geheel gevuld met een aandachtig gehoor. Spr. had tot tekst gekozen Spr. 16 20: „Die op het Woord verstandig- lijk let, zal het goede vinden en die op den Heere vertrouwt, die is welgelukzalig". Na afloop van de predikatie sprak ds. D. van Dijk namens kerkeraad en gemeente een hartelijk woord van welkom, daarbij den wensch voegende, dat, evenals de zonneglansen zijn gelaat gebruind hadden, ook de Zon der Gerech tigheid hem steeds moge bestralen. Bij den Kerkeraad der Kerk van Amsterdam- Zuid binnen het Kerkverband is o.m. een missive ingekomen van de Commissie van Beheer, om de noodzakelijkheid te betoogen van het beroepen van een dienaar des Woords. In de vergadering van den Kerkeraad, waarin boven genoemde missive werd behandeld, werd bovendien aangedrongen op een uitwerking der plannen om een hulpkerk. Een bedrag werd hiervoor gevoteerd. Voorts werd besloten aan de gemeente mede te deelen, dat de Kerkeraad voornemens is het aantal ouderlingen en diakenen uit te breiden. In de Kerkbode van de Kerk van Amsterdam-Zuid binnen het Kerkverband treffen wij een artikel aan, waarin de toestand dier Kerk wordt besproken en waarin wij om. lezen „Vast staat, dat onze Kerk Amsterdam-Zuid zal worden, reeds thans is, een, wat grootte betreft, flinke Kerk, die zich onder haar medezusters in dat opzicht gerust kan laten zien. We kunnen nog geen cijfers noemen, maar wel weten we, dat menigeen in ons goede land, als de hergroepeering wat verder voort geschreden zal zijn, eenigermate verbaasd zal staan, vergelijkende de vroeger wel gehoorde getallen en verbreide voorstellingen met de dan feitelijke gegevens."

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2