Geen reactie.
Uitsluitend een zaak der kerken
Bijgewoond gesprek.
Geforceerde tucht
Korte Verklaring der H. Schrift.
Brieven uit Z.-Vlaanderen.
niet, en hoeveel van het ontkiemde draagt
geen vrucht. De Paaschkinderen dragen nog
niet de feestkleederen en dikwerf is er van
de Paaschvreugde nog zoo weinig te be
speuren. Instede van in eeuwigheid des le
vens te wandelen zuchten zij vaak over de
innerlijke verdorvenheid. Waarlijk, de wer
kelijkheid belet ons om luider te juichen
en om ons in den Paaschtriumph te ver
blijden.
Moet het ons den moed ontrooven? Wij
gelooven het niet. De ervaring heeft ons
geleerd, dat de nachtvorst en de sneeuw
buien, dat de voorjaarsstormen en de koude
bevorderlijk zijn aan de gezondheid van
den plantengroei, en dat wat zoo schade
lijk schijnt medewerkt om den grond vrucht
baar te maken en den rijken oogst voor
te bereiden. Die gelooven haasten niet. Ge
lijk de discipelen door de donkerheid tot
het licht. Door de treurigheid tot blijde
schap gekomen zijn, zoo gaat het nog steeds.
Aan de zegepraal van de zon behoeven we
niet te twijfelen en evenmin behoeven wij
te twijfelen aan de zegepraal van de Zon
der gerechtigheid. De eeuwen, welke voor
bijgingen, toonen ons, dat de Christus Zijn
kudde voortleidt, dat Hij steeds verder gaat,
dat Zijn Naam steeds heerlijker wordt, en
dat Hij altijd den weg baant, waarlangs we
voorttrekken kunnen. Het kan wel schijnen,
dat de krachten, welke Hem tegenhouden
willen, winnen en dat de vijanden, die zijn
volk belagen, vermeerderen, doch wfij moe
ten ons daardoor niet van de wijs laten
brengen, maar gedenken, dat het altijd gaat
naar de ondervinding van den psalmist: Zij
hebben mij omringd als bijen, maar zijn als
doornvuur vergaan. Wij kunnen kleinmoe
dig worden, als wij zien, welke ontzachlijke
legers het ongeloof laat aanrukken en over
welke geduchte wapenen het beschikt, doch
als wij dan het oog richten op onzen over
sten Leidsman, die alleen den strijd heeft
gevoerd en Dien zij niet hebben kunnen
tegenhouden, dan herleeft de moed, want
wij weten, dat Hij overwinnend voorttrekt
en dat geen vijand Hem verhinderen zal om
het voorgenomen doel te bereiken. Het ver
leden predikt met luide stem, dat Hij elke
hindernis verwijdert, dat Hij eiken dam
breekt, welke den stroom des levens keert,
en dat Hij eiken tegenstand overwint. Het
gaat niet altijd, gelijk wij het wenschen,
maar het gaat steeds naar Zijn wil. Gelijk
Cajaphas te schande geworden is, zoo zul
len zij allen te schande worden, die Hem
uit dit a^ardsche leven verbannen. Al plaat
sen zij wachters bij zijn graf, al verzegelen
zij den steen, eer zij er aan denken, staat
Hij in 't midden der Zijnen en bezielt hen
met nieuwen moed.
Wij leven niet door aanschouwen, maar
door het geloof. Wij zien nu nog niet, dat
Hij met eere en heerlijkheid is gekroond,
maar wij vertrouwen, dat Hij heerschen
moet. Het is noodzakelijk, want anders werd
de raad van den onveranderlijke verijdeld,
en de profetie bleef onvervuld. Zijn op
standing is slechts de eerste schrede, welke
Hij o'p >den weg Zijner verhooging heeft
gezet en Hij deed het opdat de Vader Hem
geven kon het loon, dat Hij op Zijn arbeid
wachtte. Ofschoon Hij heengegaan is om
plaats te nemen aan 's Vaders rechterhand,
nochtans blijft Hij met ons tot aan 't eind
der eeuwen. Wij wonen nu nog van Hem
uit, maar Hij heeft beloofd, dat Hij ons
geen weezen zal laten. Ik weet het wel, dat
er nu nog veel is, '4 welk ons Kwellen
kan, wij moeten dikwerf zooveel mis
sen, dat ons dierbaar was en het zij
verre van me om het te laten voorkomen,
alsof het ons niet zou' kunnen deren, maar
wij kunnen toch ook niet ontkennen, dat
Zijn gunst in nood en dood oneindig groot
is.
Wij keeren altijd weer terug tot degroote
gebeurtenissen op Golgotha en Jozefs hof
en wij weten, dat wij geen kunstig verdichte
fabelen zijn nagevolgd. Wij bouwen onze
hoop niet op een zandgrond; wij verwachten
ons heil niet van wat de menschen be-
looven, maar wij verlaten ons op Hem, die
zeggen kon en mocht: Ik ben dood ge
weest en zie, Ik ben levend, ja levend tot
in -eeuwigheid.
De steen, dien door de tempelbouwers,
Verachtelijk was een plaats ontzegd,
Is tot verbazing der beschouwers
Van God ten hoofd des hoeks gelegd.
BOUMA.
Met genoegen lazen wij in De Reformatie,
de waarschuwing dat na Assen' geen stil
stand mag komen.
Op de verlanglijst plaatst het blad de vol
gende gewichtige belangen voor onze kerk:
1. Verbeterde Bijbelvertaling.
2. Uitbouw van de Belijdenis.
3. Pleitvoering voor gezonde mystiek.
4. Herziening van de Liturgie.
5. Herziening en uitbreiding van de „Eeni-
ge gezangen achter onzen Psalm
bundel".
6. Doorvoering van het Parochiestelsel.
7. Bepaling van het kuituur-standpunt.
Omtrent de formuleering van punt 3 en 7
zou een opmerking te maken zijn, doch de
bedoeling is wel duidelijk.
Moge het vertrouwen, dat thans zeer ge
schokt is spoedig terugkeeren in onze ker
ken. Slechts in die sfeer is verwerkelijking
van deze verlangens wenschelijk en moge
lijk.
De Synode heeft er op gewezen, dat de
classes de verantwoordelijkheid hebben te
zorgen, dat geen candidaat, die afwijkende
gevoelens heeft, onze kerken binnenglipt.
Wij onderschrijven dat.
Doch haar taak zou daarini zeer verlicht
worden, wanneer de Theol. School der ker
ken en ook de Theol. Faculteit der V. U.
daaraan wat medehielpen.
Zij kennen deze candidaten gedurende de
ongeveer vier jaren dat zij studeeren beter
dan de classes, die hen hoogstens een paar
uur voor zich zien.
Het blijft een zeer kiesche zaak een jon
gen man, die aan Geref;. inrichtingen van
Hooger Onderwijs een jaar of tien, elf ge
studeerd heeft en dan met een attestatie
van zuiverheid in leer en leven van
zijn kerk, benevens met een eindbul en een
testimonium van zijn Geref. hoogleeraren zich
aanmeldt bij de classes, voor goed naar
huis te zenden omdat hij> afwijkende ge
voelens voor staat. Want als hij een ernstige
jonge man is, is hij van die gevoelens niet
in drie maanden genezen. En ais hiji niet
ernstig is
Zeer gebaat zouden bij de uitvoering van
het zeker ook door de Hoogleeraren te Assen
geïnspireerde besluit der classes zijn, wan
neer onze beide Hoogescholen haar daarbij
steunden.
De professoren staan in nauwi verband
met de Synode, die zorgen moet dat er geen
verkeerde leer o p den kansel komt.
En anderzijds in even nauwi verband met
de aan hun voeten in de Geref. leer onder
wezen candidaten, die zij tot aan den kan
sel brengen.
Op welke manier die steun moet gegeven
behoeven wij niet aan te geven.
De veiligste kans dat er geen ketterij komt
op den preekstoel als gevolg van één enkel
uur van onderzoek, loopt eene classes wan
neer er voor gezorgd kan worden, dat door
strenge schifting tijdens de academische loop
baan,' zich geen verkeerds aan den voet
van den kansel presenteert.
Ook de kerken die het attest hebben af
te geven bedoeld bij Artikel 29, be-
hooren van te voren een ernstig onderzoek
in te stellen. Natuurlijk blijft het zelfstandig
onderzoek vooral bij het praeparatoir exa
men door de classes in te stellen ongerept.
Er wordt veel gesproken over de bewuste
zaak. Het is soms leerzaam, dit bij te wonen.
Een uit vele:
Br. A.: „Ik sta geheel1, aan de zijde van
Dr. G.; het is toch maar zoo, dat de Synode
de vrijheid van uitlegging der H. Schrift
aan banden heeft gelegd".
Br. B.: Ik begrijp niet, dat ge nog langer
lid van de Geref. kerk willt blijven; zulken
zijn wij beter kwijt dan rijk.
Tweeërlei fout: Br. A. naar de zijde van
Dr. G. gevraagd, bleek die niette kennen;
en veroordeelde van de Synode hetgeen hij
zelf niet bewijzen kon.
Br. B. overtrad het eerste: beginsel der
kerkelijke tucht, die niet zoekt te verderven
maar te behouden. De Synode- heeft eerst
langen tijd met lankmoedigheid getracht Dr.
G. van zijn ongelijk te overtuigen.
We lazen de vraag, waar nu de predikan
ten blijven, die voor en tijdens de Synode
publiek hun instemming met Dr. G. te ken
nen gaven; of meenden tel moeten waar
schuwen tegen een te besliste uitspraak in
deze zaak; laten zij hun vriend in den steek?
Die vraag lijkt ons zeer ongepast.
Om meer dan één reden.
lo. De Synode zelf heeft zes weken noo-
dig gehad voorgelicht door uitnemende
theologen voor zij oven het standpunt
van Dr. G. tot klaarheid kon komen.
Tot het laatste moment heeft zij, blijkens
de deputatie naar Amsterdam, de mogelijk
heid ondersteld, dat het verschil bij te leg
gen zou zijn. Is het nu te verwachten dat
allen die deze discussies niet hebben kun
nen bijwonen, reeds aanstonds er enthou
siast van overtuigd zijn, dat het verschil niet
bij te leggen geweest ware?
Maar dit beteekent niet, dat zij daarom
aan de zijde van Dr. G. staan.
2o. Het bezwaar, dat velen hadden, die
zich nu stil houden, was van kerkrechtelij-
ken aard. Dit is thans of voor hen opgelost,
of ze hebben door wat er dogmatisch open
baar werd de noodzakelijkheid van ingrijpen
hoe dan ook leeren inzien.
Velen zijn eerst door de hardnekkige wei
gering van Dr. G. de oogen open gegaan.
3o. Er kunnen er zijn die zich „geveins-
delijk onderwerpen". Moeten die genoopt
worden zich openbaar te maken? Wordt dan,
sedert Assen waar voor velen de zaken
een andere wending namen, het motief van
dit classicaal onderzoek niet enkel en alleen
wantrouwen
Een eventueel algemeen ter onderteeke-
ning voor te leggen formulier om zich-schuil-
houdende predikanten, die de gevoelens van
Dr. G. of daaraan verwante zijn toe
gedaan, voor 't voetlicht te brengen een
gedachte die we ergens als in de toekomst
mogelijk geopperd zagen zou geen zui
verder toestand scheppen.
Waarom zouden zulke „geveinsden" ook
niet geveinsdelijk teekenen?
Het zou wel de scheuring forceeren. Voor
al thans zou de eisch dier onderteekening
bij zulke stillen ontactisch zijn. Menschen
als Senserf uit Oostloorn, die wel eens
oogenblikken van twijfel' aan een dogma
hebben, zijn niet altijd de slechtste predi
kanten. Wie zegt, dat hun stilte geen wor
steling met God is, om tot grooter helder
heid te komen; zoodat ze straks te kloeke
verdedegers van dat dogma zijn?
4o. Met allen eerbied voor het besluit der
Synode het is geen geheim, dat wij met
ons blad geheel aan haar* zijde staan
zouden wij niet gaarne de kerken van haar
vrijheid zien beroofd, om ook zelfs in de
meest ernstige en critieke dingen haar woord
mee te spreken. Wie de vrijmoedigheid heeft
hetzij de Synode een weg! aan te wijzen,
hetzij een of ander harep besluiten te be-
oordeelen, moet niet maar dadelijk verdacht
worden verklaard. Laat men door te verre
consequenties uit het besluit van Assen te
trekken, de gehouden Synode niet van haar
kracht berooven. Het lijkt er niet op, dat
zij bedoelde een razzia onder de Geref. pre
dikanten en ouderlingen uit te lokken.
Zelfs de gedachte er aan was haar vreemd.
De heetgebakerden onder de gemeenteleden
en anderen mogen dit bedenken! Ook inzake
de leer is alleen grond voor cens.uur: ge
bleken hardnekkigheid.
Om zulke hardnekkigheid, die voor
ons en velen duidelijk kwam vast te staan
bij Dr. G. en den Kerkeraad, is (h'et vonnis
der ontzetting uit het ambt gestreken.
In zijn verdere toepassing heeft dit besluit
voor leden en ambtsdragers de handhaving
van de tucht op de wijze van Matth. 18 niet
op. v. D.
Jesaja II
door Dr. J. Ridderbos.
Met verlangen hebben wij naar dit tweede
deel van de profetieën van Jesaja uitgezien;
wij zijn blijde, dat het nu, betrekkehjlk spoer
dig na het eerste deel is verschenen.
Het is den meesten onzer lezers niet on
bekend welke strijd er al jaar en dag ge
voerd is over de vraag, wie toch de schrij
ver zou kunnen zijn van d'e profetieën die
we vinden in wat Dis. Sikkel eens genoemd
heeft Jesaja's troostboek, de hoofdstukken 40
tot '66.
De geleerde Schrijver heeft deze kwestie
in dit nieuw uitgekomen deel der Korte ver
klaring breed behandeld.
In hfdst. 2 geeft hij kort de nieuwere mee
ningen aan die omtrent het auteurschap ge
koesterd1 worden.
Door Joden en Christenen waren eeuwen
lang de hoofdstukken 40'66 toegeschreven
aan Jesaja; doch sedert de laatste helft der
18e eeuw wordt in breeden kring aangenomen
dat ze dateeren uit veel later tijd. Men duidt
den onbekenden schrijver aan met den naam
Deutero-Jesaja (De tweede Jesaja). Tegenwoor
dig nemen velen voor de laatste 11 hoofd
stukken nog weer een derden Jesaja aan.
Er zijn ook geleerden die den Jesajaan-
schen oorsprong van de h. h. 4066 zijn blij)-
ven verdedigen.
Prof. Ridderbos gaat allereerst na het ge
tuigenis der H. Schrift. Hij merkt op dat het
op zichzelf aan het canonieke gezag van den
profeet niet afdoet, of deze hoofdstukken aan
latere, ons onbekende auteurs worden toege
kend. Er zijn belangrijke gedeelten der H.
Schrift, waarvan wij den menschelijken au
teur niet kennen.
Ee kerk des Heeren kan echter daarover
getroost zijn door de wetenschap dat de eigen
lijke Auteur (de Heilige Geest) haar toch be
kend is.
Zoo zou ook aan het canonieke gezag van
een deel dezer profetieën geen schade ge-
daan worden, al zouden enkele onbekende
schrijvers deze profetieën hebben neergeschre
ven. Natuurlijk moet daarbij: worden vastge
houden, dat ze geschreven zijn onder de bijt
zondere inspiratie des Geestes. In Jes. 16:13
maakt de H. Schrift zelve gewag van een
latere toevoeging aan een vroegere profetie.
(Prof. R. neemt echter aan dat. die toevoe
ging van Jesaja zelf is).
Nu is het de vraag of in de Schrift) .in't ge
heel geen aanduidingen aangaande het auteur
schap onzer hoofdstukken zijn te vinden.
Een afzonderlijk opschrift dragen zijiniet;ze
vormen in den canon één geheel met de
hoofdstukken 139. En al laat het opschrift
in 1:1. wel de mogelijkheid toe dat het slechts
op een deel van het boek zag, Prof. R. meent
toch dat het waar het nu aan het hoofd staat
van heel de profetie, op zijn minst insluit dat
nu ook heel het boek althans wat den hoofd
inhoud aangaat, van Jesaja afkomstig is.
Deze beperking „wat den hoofdinhoud
aangaat" is noodzakelijk om het karakter
van het opschrift „het gezicht van Jesaja,....
dat hij gezien heeft aangaande Juda en Jeru
zalem". Niet al het volgende is „gezicht" er
is ook historie in en niet alles handelt over
Juda en Jerusalem.
Er wordt dan ook uitdrukkelijk een stuk
ingevlochten van een anderen auteur n. 1.
Iiizkia 38:9„Dit is het schrift van Hizkia
enz." Zoo is er geen reden waarom op een
dergelijke wijze niet nog meer stukken van
andere auteurs kunnen zijn opgenomenwelke
opneming dan geschiedde onder de bijzonde
re leiding des Heiligen Geestes.
Doch dan zijn weer die stukken van zoo
beperkte afmeting dat toch de hoofdinhoud
van het geheele boek afkomstig is van Jesaja.
In het N. Test. worden uit deze hoofdstuk
ken verschillende gedeelten aangehaald soms
met vermelding van Jesaja's naam.
Daaruit vloeit voor die stukken wel voort,
dat Jezus en de Apostelen ze aan Jesaja toe
kenden en zij dus van Jesaja zijtn; maar daar
uit volgt niet lo. dat nu ook alles van a-z
aan Jesaja moet worden toegeschreven; 2o.
dat alleen die aangehaalde stukken van Je
saja zijn en de andere niet.
Welke zijn nu de gronden waarom men zoo
algemeen die laatste hoofdstukken aan een
ander schrijver toekent.
Er zijn verschillen; naar men meent, in
taal en stijl, in Godsvoorstelling; in theolo
gische ideeën enz.
Doch de als gewichtigste aangevoerde gron
den zijn van historischen aard.
W e hopen een volgende week nog een kor
te samenvatting te geven van wat Prof. R.
over deze gronden zegt.
v. Di.
XCII.
Amice.
Onze classis Axel is zeker een van de
kleinste, maar; ook wel een van de uife
gestrekste in ons vaderland. Moet je van
uit Zaamslag of uit Axel een vacature
beurt gaan vervullen in Aardenburg, dan ben
je een tijd onderweg, waarin je even ge
makkelijk van Middelburg naar den Haag
kunt reizen.
Dit brengt wel eigenaardige moeilijkheden
mee. Onze classicale vergaderingen bijvoor
beeld beginnen nooit eerder dan tegen elven;
en moeten uiterlijk vier uur weer geëindigd
zijn. De broeders uit het verre Westen zijn
daarbij toch al van den vroegen ochtend tot
diep in den avond van huis. Er is ook al
wel eens gesproken, over de mogelijkheid
van een andere indeeling. Het is een feit,
dat ongeveer even gemakkelijk de kerken
van Schoondijke en Oostburg te Vlissingen
kunnen vergaderen als in Terneuzen. In den
tijd van de vele vacaturen in de Classis Axel
is de gedachte wel geopperd, of het niet
beter ware, dat de kerken Oostelijk van den
Braakman ingedeeld werden bij Goes, en
de overige bij Walcheren. Toch zou daar
ook nog al wat tegen zijn.
In ieder geval zijn wij thans van predi
kanten goed voorzien; weldra hoopt ook
Oostburg zijn eigen predikant te hebben,
en zijn wij weer vol.
We gelooven zonder overdrijving te mo
gen zeggen dat onze kerken in deze classis
in bloeienden toestand zijn. Axel is de groot
ste gemeente; zij heeft meer dan 1600 zie
len, of zooals ik het met C. B. in Overij-
selsch Kerkblad eens ben, die meent dat de
lichamen er ook toe behooren, 1600 men
schen.
Over het algemeen zijn de menschen hier
in ons zuidelijkste deel zeer kerksch'. Het
is b.v. in Axel een lust om 's Zondagsmor
gens de rijen naar de kerk te zien gaan. Van
alle kanten komen ze aan; het Spui en de
Margrette, twee ruime buurtschappen waar
een bloeiende Christelijke school staat, leve
ren wel een zeer groot contingent.
Is het ruime kerkgebouw 's morgens al
zeer goed bezet, 's middags zitten schip en
galerij overal vol.
We hebben wel eens stemmen vernomen,
die de stichting van een eigen kerk bijv.
op het Spui bepleitten. In die omgevingwo
nen een groot aantal Geref. gezinnen, die
ongetwijfeld zeer goed samen een nog vol
strekt niet zoo kleine gemeente zouden kun
nen vormen. Voor heel wat oudere en zwak
kere menschen en kinderen, die zoowel van
Zaamslag als van Axel ongeveer een uur
verwijderd zijn, zou dit zeker een schoone
oplossing zijn.
En faktoren voor uitbreiding van zulk een
gemeente zijn er ook aanwezig.
Het spreekt van zelf, dat er tegen zulk
een zelfstandige institueering ook wel be
zwaren kunnen genoemd worden.
Velen zijn jaar en dag gewoon naar hun
kerk te gaan, ze leven in Axel of in Zaam
slag (het Spui behoort aan beide gemeenten)
het kerkelijke leven al van jongs af mee.
En voor Axel en Zaamslag zou hét een
gevoelige vermindering zijn. Doch bij den
snellen groei, dien Axel, en den wat lang
zamer groei dien Zaamslag doormaakt, zou
op den duur die door niet zoo weinigen ge
opperde gedachte ook o.i. wel eenige over
weging verdienen.
We hebben dit ook aan Hoek kunnen zien.
Het was in veler oogen een groot bezwaar,
toen men in Hoek tot zelfstandigheid kwam,
en het kerkgebouw van Neuzen door de Hoe-
kenaars verwisseld werd met het kleine ge
bouwtje aan den zoom van het dorp.
Terneuzen is er echter zooveel minder niet
van geworden; want het kerkgebouw is er
vooral 's middags voor de trouw opkomen
den amper groot genoeg; Hoek zelf is er
op gegroeid, en neemt gestadig in welstand
en menschental toe.
Te groote consequenties kan men natuur
lijk niet uit onze bewering trekken, maar
toch is het waar, dat ge beter tien gemeen
ten van vijfhonderd, dan vijf gemeenten van
duizend menschen in een classis kunt hebben.
Het geld? In een bloeiende gemeente en
dat kan een van vijfhonderd evengoed zijn
als van duizend is er altijd geld en offer
vaardigheid genoeg.
Ge moet het maar eens in Friesland zien.
Hoeveel kleine gemeenten zijn daar, die toch
haar eigen predikant hebben.
Het trekt de aandacht, hoevele Gerefor
meerden uit het Oosten, het land van Axel,
naar het Westen, het land van Cadzand trek
ken. Dit zit vooral in de schaarste aan boe
renplaatsen, steeën zeggen we hier. In het
Axelsche is niets te krijgen dan bij hooge
uitzondering; doch in het land van Cadzand
is dit nog iets beter. Wanneer daar in het
Westen zich energieke, maar vooral geloo-
vige jonge menschen vestigen is dat voor
die streek een groote zegen. We meenente
weten, dat ook mede daardoor de beide ker
ken Schoondijke en Oostburg gestadig in
groei toenemen.
Aardenburg is een kleine gemeente rijk,
die deel is van Oostburg. De afstand is te
groot om het praktisch mogelijk te maken,
dat Aardenburg te Oostburg kerkt.
Zooals ge weet is nu de situatie zoo, dat
ze in Aardenburg een klein gebouwtje heb
ben, dat als het mudvol is naar schatting
een 75 menschen kan bevatten. Er zijn een
ouderling en een diaken, die daar woonach
tig zijn, doch lid zijn van den Kerkeraad
te Oostburg. Dezen bezorgen daar den
dienst; eigenlijk zijn er velen meer die er
voor zorgen; men houdt Zondagschool, zorgt
voor Evangelisatie; terwijl van uit Oostburg
als er geen vacature is, de predikant op ge
regelde tijden een beurt in Aardenburg ver
vult en er de catechisaties houdt.
In broeder Leys die thans 89 jaar is en
eerst met Januari van dit jaar emeritus is
geworden, heeft de gemeente een trouwen
vaderlijken vriend gehad; die nog altoos zeld
zaam frisch van geest voor zoo hoogen
leeftijd, tweemaal op den Zondag ter kerke
komt.