DADERS DES WOORDS.
De besluiten der Synode en hun ontvangst
bij Dr. Geelkerken en zijn medestanders.
Het manifest der Utrechtsche vergadering.
We hebben ons over dit stukje geërgerd.
Tot eer van de redactie dient gezegd, dat
zij in een onderschrift aan Jan betuigd heeft:
Mij dunkt, deze vragen zijn öf van
spottende jongelui en dan verdienen ze
niet, dat Jan ze publiceert, öf ze zijn
van vragers, die serieus zijn, maar dan
hebben we er recht op dat Jan ons ver
telt niet stuk voor stuk welke antwoor
den hij gaf, doch langs welke methode
hij zulke vragen benadert
Ik geloof vast dat Jan's methode niet
tot zijn suspect-verklaring zal leiden.
Laat Jan niet afgeschrikt wor
den door de "mogelijkheid eener extra
Synode! We kunnen 'theusch zelf wel
af in een voor-den-middag-vergadering
van onzen Bond!
Deze afkeuring van het artikel, dat de
Knapenleider Jan van 't Dorp schreef is ech
ter veel te zwak. Dat dergelijke vragen kun
nen gesteld worden in een Knapenvereeni-
ging is een bewijs van een totaal ondeugde
lijke behandeling van dit Bijbelverhaal. Het
zou ernstig de vraag voor onze ouders kun
nen worden: Mogen wij onze meisjes en
knapen aan zulk een oneerbiedige, wanorde
lijke en eigenwijze vergadering als waar deze
Jan de leider is, nog toevertrouwen.
Gelukkig zijn al onze Knapenvergaderingen
niet zoo! Maar dat het hoog tijd wordt,
dat de Bond eens een hartig woordje spreekt,
al duurt het langer dan een voormiddag is
duidelijk. Geen enkele vraag is hier inden
toon van eerbied gedaan, die bij de bespre
king van den Bijbel gepast is. Én de meeste
zijn ook naar den inhoud meer vragen die
critiek, dan die werkelijke ernstige kennis
neming schijnen te bedoelen.
Alie, die net wagen durft dingen te zeg
gen als van de ajuin, zijn rijp voor een hoogst
ernstige berisping, of voor verwijdering uit
den kring.
Hier ondanks de insinuatie van den
doofpot, zien wij de ontluikende jeugd be
dreigd.
Ernstig bedreigd.
Liever geen Knapenvergaderingen dan
zulke.
Men noemt Bavinck tegenwoordig nogal
eens in verband met het jeugdwerk. In zijn
Paed. beginselen, blz. 128 zegt hij: „Er is
geen boek, dat het kind (des verbonds) zoo
hoog stelt als de Heilige Schrift!" Weet Jan
van 't Dorp dit?
En het dan onder zoo gevaarlijke leiding
te zien mishandeld. Pp het gedeelte, dat
ook die jongëlui het diepst moest bedroeven!
Laten de Kerkeraden toezien! Met de
ouders! v. D.
Tot recht verstand van het verloop der
kerkelijke gebeurtenissen in de laatste we
ken willen we herinneren aan de drie laat
ste belangrijke beslissingen der Synode, om
daarna mee te deelen hoe die door' Dr.
Geelkerken en zijn medestanders werden ont
vangen, en hun bezwaren wat nader onder
de oogen te zien.
EERSTE BESLUIT;
DE VRAAG DER ONDERTEEKENING.
De Synode besloot, nadat ze bestudeerd
had het antwoord van Dr. G. op haar 19
vragen en nadat ze gedurende twee dagen
met hem een onderhoud had gehad, hem
de volgende verklaring ter onderteekening
voor te leggen
Ondeirgeteekende, kennis genomen
hebbende van de uitspraak der Synode;
„dat de boom der kennis des goeds
en des kwaads, de slang en haar spre
ken en de boom des levens naar de
klaarblijkelijke bedoeling van het Schrift-
verhaal in Genesis 2 en 3 in eigenlijken
of letterlijken zin zijn op te vatten en
- dus zintuigelijk waarneembare werkelijk
heden waren;
en dat derhalve de meening van Dr.
Geelkerken, als zou men disputabel kun
nen stellen of deze zaken en feiten zin-
tuigelijk waarneembare werkelijkheden
waren zonder met het in art. 4 en 5
der Nederl. Geloofsbelijdenis beleden ge
zag der Heilige Schrift in strijd te ko
men, moet worden afgewezen";
verklaart zich aan deze beslissing te
conformeeren en het Schriftverhaal van
Gen. 2 en 3 naar zijn in de uitspraak
der Synode aangegeven zin zonder ee-
nig voorbehoud te aanvaarden en ten
grondslag te zullen leggen aan wat hij
in dezen zal leeren.
De Synode besloot tevens een commissie
bestaande uit Prof. Grosheide, Prof. Rid
derbos en Dr. Thijs af te vaardigen om met
den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid te spre
ken en hem te verzoeken bij Dr. Geelkerken
aan te dringen op onderteekening van de
hem voorgelegde verklaring.
Gelijk bekend is, weigerde Dr. G. de on
derteekening terwijl de Kerkeraad van Am
sterdam-Zuid in zijn meerderheid daarin aan
zijn zijde stond.
TWEEDE BESLUIT, DE SCHORSING.
De Generale Synode besloot toen Dr.
Geelkerken voor drie maanden in zijn dienst
te schorsen wegens zijn weigering om de
verklaring, door de Synode van hem ge
vraagd, te onderteekenen en wegens zijn
voortduren verzet tegen kerkelijke vergade
ringen, wier gezag hij niet erkennen wilde.
BESCHOUWING VAN Dr. GEELKERKEN
Aan dit besluit onderwierp zich noch Dr.
Geelkerken noch de Kerkeraad ven Amster
dam-Zuid. De Kerkeraad handhaafde Dr. G.
in zijn dienst en deze ging den volgenden
Zondag voor in beide kerken.
Dat besluit der Synode gaf ook aanlei
ding tot bréedvoerige beschouwingen van
de zijde van Dr. G. en zijn medestanders,
waarvan we hieronder enkele willen ver
melden:
Dr. Geelkerken zelf schreef in „Woord
en Geest" van 19 Maart 1926 o.m. dit:
„De Synode heeft in strijd met het
Gereformeerd beginsel, haar exegese
dier détails (die in de vragen genoemd
worden) nadrukkelijk ontrokken aan de
wettige beoordeeling door een aan Gods
Woord gebonden, wetenschap. Zij heeft
voor haar opvatting gelijk gezag op-
geëischt als voor de Heilige Schrift
zelve".
En verder:
„De vrijheid van de uitlegging der
Heilige Schrift, waarbij men, in trouw
aan de Gereformeerde Belijdenis alleen
gebonden is aan het gezag van Gods
Woord, mag niet prijs gegeven wor
den voor de absolute gebondenheid aan
de uitspraak eener kerkelijke vergade
ring, die zonder voor haar opvatting
ook maar één enkel argument uit de
Heilige Schrift bij te brengen, daarvoor
gelijke autoriteit vordert als die Schrift
zelve heeft; uitsluitend omdat zij decre
teert dat haar opvatting aangeeft „de
klaarblijkelijke bedoeling" van het
Schriftverhaal".
In deze beschouwing van het besluit der
Synode liggen nu nog al enkele onjuisthe
den. Het is toch niet waar, dat de Synode
aan haar uitspraak gelijke autoriteit zou toe
kennen als aan de H. S. en voor haar op
vatting gelijk gezag zou opeischen als voor
de Heilige Schrift zelve. Wanneer onze ker
ken van haar Dienaren des Woords onder
teekening vragen van de Drie Formulieren
van Eenigheid, dan willen ze daarmee niet
zeggen dat zij aan die belijdenisgeschriften
eenzelfde gezag toekennen als aan de H. S.
Boven die belijdenis blijft altijd staan de
H. S. zelve, en het blijft geoorloofd met
een beroep op die H. S. een bezwaar in
te brengen tegen die belijdenis. Wanneer
dan ook de Synode onderteekening vroeg
van haar verklaring, wilde de Synode daar
mee allerminst zeggen, dat die verklaring
eenzelfde gezag zou hebben als de H. S.
En als Dr. G. dit toch beweert, dan is zeker
hierin zijn dwaling openbaar. Als hij
meent, dat de Synode hiermee de Gerefor
meerde lijn verlaten heeft voor de Room-
sche, dan heeft ook een Calvijn nog op die
Roomsche lijn gestaan, als hij ook gezag
toekende aan de belijdenissen der kerk, en
dan heeft Dr. G. ook zich op die Room
sche lijn bewogen, wanneer hij indertijd zelf
de Drie Formulieren van Eenigheid onderr
teekende.
In „De Heraut" van 21 Maart schreef
dan ook Dr. H. H. Kuyper wat voor
elk Gereformeerde duidelijk was dat de
Synode met haar uitspraak niet ontkend heeft
het recht van een wetenschap, die zich aan
Gods Woord gebonden acht, om ook maar
uitspraken te onderzoeken en te beoordee-
len. En in „De Bazuin" Prof. Bouwman: Ook
deze verklaring van de Synode ligt niet
voor de eeuwen vast, maar mag ten allen
tijde getoetst worden aan Gods Woord.
Met deze bewering van Dr. G. voor oogen
vraagt men zich ook af, wat hij zich voor
stelt met de door hem gevraagde Commis
sie van wetenschappelijke mannen, die de
vraagstukken, verband houdend met Gen. 1-3
zouden bestudeeren om alzoo te komen tot
uitbouw van onze belijdenis. Als die Com
missie eens kwam met een eenparig voor
stel om onze belijdenis op een bepaald punt
uit te breiden, en als de Synode dat voor
stel eens aannam, en als dan eens van de
Dienaren des Woords gevraagd werd on
derteekening ook van dat nieuwe stuk der
belijdenis, zou Dr. G. dan ook zeggen: dat
mag niet, want alzoo wordt daarvoor gelijk
gezag opgeëischt als voor de H. S. zelve.
Redeneerend als hij nu redeneert zou hij
dat moeten zeggen, maar dan zou hij ook
alle confessioneele binding van de kerkedie-
naren daarmee veroordeelen, en op het stand
punt staan, dat de Remonstranten innamen
in het begin van de 17e eeuw.
En als Dr. G. nu durft vorderen, dat de
door hem gevraagde Commissie zal mogen
handelen zonder gebonden te zijn aan de
uitspraak dezer Synode, dan opent hij daar
mee geen aangenaam perspectief voor de
mannen, die in die Commissie eventueel zou
den arbeiden. Wanneer zij dan na langdu-
rigen ernstige arbeid eindelijk op een be
paald punt tot een bepaalde meening waren
gekomen, zou toch hun gevoelen, óok aan
vaard door een Synode, aanstonds weer dis
putabel gesteld moeten worden en Dr. G.
het recht moeten hebben te zeggen, dat hij
zich daaraan niet onderwierp, omdat alzoo
de geloovige wetenschap aan banden werd
gelegd. M. a. w. hun arbeid zou vrijwel nut
teloos zijn. We verstaan, dat de Synode
uitsprak, dat de zaken, waarin zij thans uit
spraak deed, niet opnieuw in gedingzouden
mogen komen, bij den arbeid van een even-
tueele Commissie tot uitbouw der belijdenis,
en dat Prof. Kuyper in „De Heraut" schreef
Een Synode, die vier weken lang over een
vraagstuk heeft gehandeld, door al haar the
ologische hoogleeraren is voorgelicht en tot
een eenparige beslissing is gekomen, gaat
niet terstond daarna deze beslissing weer eens
aan een Commissie ter „beoordeeling" over
geven".
Dan werd de arbeid wel een Sisyphus-
arbeid en daarvoor mogen we gewaard
blijven.
Van dat beweren uitgaande komt hij, tot
een heele serie andere beweringen als bijv.
„dat het ware te verstaan, wanneer vele in
gerechtvaardigde verontwaardiging over het
geen alreeds geschiedde in arren moede bra
ken met een kerkgemeenschap, waarin zóó
met waarheid en recht, met de vrijheid van
geweten, met het Woord Gods en zijn ge
zag gesold wordt als dit blijkens de uitspra
ken en besluiten van Assen helaas mogelijk
bleek". Dat alles klinkt nog al forsch. Maar
uit het bovenstaande zal het wel duidelijk
worden, dat alle grond er aan ontbreekt én
niemand zich door die forsche klanken be
hoeft te laten verontrusten.
In dit alles handelt Dr. G. anders dan men
van hem, op grond van zijn „Mijn antwoord
aan de Synode" had mogen verwachten.
In die brochure is merkwaardig dat daar
in zoo breed wordt geciteerd uit de werken
van Dr. Kuyper Sr., en dat niet om Dr.
Kuyper te bestrijden maar om hem te laten
fungeeren als een verdediger van de door
Dr. G. voorgestane gevoelens.
Merkwaardig noemen we dit omdat we
van Dr. G. niet wisten dat hij een zoo groo-
te bewonderaar van Dr. Kuyper was. Wel
hoorden we soms van het tegendeel. Nog
onlangs werd ons verzekerd, dat Dr. G. in
een lezing te Goes gehouden, zich zelfs
honend uitliet over het werk van Dr. Kuyper
„De Gemeene Gratie".
Vonden we dit merkwaardig, het was ons
echter aangenaam. Met blijdschap namen we
kennis van de groote vereering, die Dr. G.
blijkens „Mijn antwoord aan de Synode"
aan het werk van Dr. Kuyper Sr. toe
draagt.
Uit Dr. Kuyper's werk geeft hij nu enkele
citaten op bl. 17 van zijn laatste brochure,
die we hier ook willen overnemen opdat
onze lezers kunnen beoordeelen, of de con
clusie, die we daaruit trekken juist is of
niet.
„De kerk mag niet toelaten, dat haar con
fessie op haar eigen kansels wordt bestre
den of verzwegen. In haar dienst is de the
oloog niet theoloog zonder meer, maar the
oloog, die is „vastgehecht" in een kerke
lijk ambt. Als theoloog zonder meer is en
blijft hij volkomen vrij. Ook al oordeelt de
Kerk, dat hij ongeschikt is voor het ambt,
„noch zijn theorie, nog zijn vrijheid van spre
ken en schrijven mag hem belet worden".
Alleen als theoloog in het kerkelijk ambt
staat de zaak anders. Dat de Kerk niet een
Dienaar des Woords kan laten „optreden,
die haar confessie bestrijdt" spreekt vanzelf.
Zij en zij alleen heeft dan ook te „beoor
deelen, wat zij van hem verlangt, en zoo
hij dit niet meer praesteeren kan, kan zij
hem niet in haar dienst houden"
En iets verder: „Wel heeft de Dienaar
des Woords, die tengevolge van zijn vrije
theologische studiën meent, dat de Confessie
zijner Kerk niet geheel overeenstemt met
de Heilige Schrift, kerkelijk het recht zich
van de Confessie op het Woord te beroepen
en desnoods „een geestelijke worsteling met
zijn kerk aan te gaan". „Bezwijkt hij hierin"
dan heeft hij eveneens terug te treden. „Hij
moet het er voor over hebben, om
er zijn ambt en positie aan te wagen". En
„zoo hij man van ernst is, en meent wat
hij zegt, zal hij dan ook geen oogenblik
aarzelen, dat offer te brengen".
We vestigen de aandacht op wat hier
gezegd wordt: „dat de kerk te beoordeelen
heeft, wat zij van haar Dienaar verlangt,
en zoo hij dit niet meer praesteeren kan, zij
hem niet in haar dienst kan houden";dat
„een Dienaar des Woords die in een gees
telijke worsteling met zijn kerk bezwijkt, te
rug te treden heeft, en geen oogenblik mag
aarzelen het offer te brengen van zijn ambt
en positie".
De kerk heeft een uitspraak gedaan, dat
de meening van Dr. G. op een bepaald
punt niet kan toegelaten worden. In de gees
telijke worsteling, die Dr. G. met de kerk
aanging is hij bezweken. Ergo naar
de met instemming aangehaalde gedachten
van Dr. Kuyper had Dr. G. terug te
treden en geen oogenblik te aarzelen het
offer te brengen van zijn ambt en positie.
Evenwel, Dr. G. doet anders. Hij onderwerpt
zich niet en treedt ook niet vrijwillig terug;
hij laat het komen tot een conflict met zijn
kerk. Wij houden het hier echter met Dr.
Kuyper en oordeelen dat de kerk ook in
dit geding te oordeelen had en dat haar uit
spraak binnen haar muren bindend gezag
heeft, en dat derhalve Dr. G. öf zich had
moeten onderwerpen, öf vrijwillig had moe
ten terugtreden en dat hij al heel onbeta
melijk handelt met nu nog die kerk met
steenen te gooien.
DE VERGADERING IN HET CONCERT
GEBOUW TE AMSTERDAM.
Dinsdagavond 16 Maart werd in het Con
certgebouw te Amsterdam een vergadering
gehouden, belegd door het Comité Geel
kerken, waarvan „De Standaard" in haar
nummer van Woensdag 17 Maart een uit
voerig verslag gaf.
Dit verslag zal wel betrouwbaar zijn; een
der sprekers gaf later zijn voldoening daar
over te kennen.
Ons dunkt, dat onderscheiden sprekers
van dien avond mochten willen, dat van
wat ze spraken maar niet zoo uitvoerig was
gerapporteerd. We verstaan, dat velen ver
ontwaardigd waren over wat op die verga
dering geschiedde, waarin zoo weinig bleek
van waarachtigen ernst en waarin menig
spreker op hoogst lichtvaardige wijze zich
uitsprak over de dingen, die onze kerken
in de laatste weken in spanning hielden.
Daar werd gelachen, geroepen, geschreeuwd,
gegild en daar werd buitengewoon licht
vaardig geoordeeld.
Men oordeele.
De voorzitter der vergadering de heer
K. v. d. Berg, beweerde: protesten van den
kerkeraad, van de gemeenteleden en van
mannen van wetenschap werden (door de
Synode) gewoon ter zijde gelegd.
Dat durft men zeggen van een Synode,
die wekenlang vergaderde, alle gelegenheid
gaf bezwaren in te brengen, en daarover
ernstig zich beraadde.
Wat waarde is nu aan zulk een bewering
toe te kennen?
Deze voorzitter maakte zelf maar eens uit
of Dr. G. al of niet Gereformeerd was, en
bij acclamatie betuigde die lachende verga
dering haar instemminm met het oordeel
van haar voorzitter, dat Dr. G. gereformeerd
was.
We hebben dan voortaan geen Synodale
vergaderingen meer noodig. We willen na
tuurlijk onze belijdenis handhaven. De vraag
evenwel, of een leering al of niet in over
eenstemming is met onze belijdenis, leggen
we niet voor aan een Synode, we sturen ze
naar den heer K. v. d. Berg in Amsterdam
met verzoek daarover zijn oordeel te zeg
gen en dan te laten bevestigen door het
applaus van een door hem saam te roepen
vergadering. Natuurlijk moet dan ook die
uitspraak bindende kracht hebben. Zonder
binding is de Confessie niet te handhaven.
We zijn dan echter toch verlost van de hië
rarchie van een kerkelijke vergadering. We
krijgen daarvoor in de plaats die van een
jolige vergadering.
Zou de winst echter wel groot zijn?
Daar kwam ook een komiek aan het woord;
een die de kunst verstond de vergadering
onbedaarlijk te laten lachen, 's Mans naam
is ook bekend. Het was de heer A. Naafs.
Zijn succes was niet onverdiend; immers hij
sprak van ds. B. van'Schelven als van den
generaal in de beweging tegen Dr. Geel
kerken, van ds. Breukelaar als diens vleu
gel-adjudant en van ds. Waterink, den voor
zitter der .Glassicale vergadering, als het
korporaaltje. Is het niet geestig? En het
meest verwonderlijke in dezen man is, dat
deze gave gepaard gaat met een buitenge
woon onderscheidings-vennogen, bijzonderlijk
of iets al of niet gereformeerd is. Zonder
eenigen schroom kon hij daar verklaren dat
hij elf jaar lang Dr. G. had gehoord en
nooit iets ongereformeerds uit zijn woord
vernomen had. Nu, als zoo'n man dat zegt,
dan is het wel uitgemaakt.
Toch, het beoordeelen of iets al of niet
gereformeerd is laten we liever beslissen door
een Generale Synode onzer kerken, dan door
dezen komiek.
Daar sprak nog iemand; uit reverentie ech
ter voor diens vader, willen we dat hier
maar niet memoreeren en ontleden gaan.
Wanneer men leest wat op die vergade
ring werd gesproken, en hoe daar geoor
deeld werd over den arbeid der Synode;
wanneer men den geest proeft die daar open
baar werd, dan begrijpt men ten volle, dat
er alle reden was de zaak—Dr. Geelkerken,
om haar groote belangrijkheid, ter behande
ling en ter beslissing voor te leggen aan
een Generale Synode van onze kerken en
dan is men dankbaar dat de Synode besloot,
zooals zij deed.
ANDERE BESCHOUWINGEN.
De beschouwingen, die we hierboven re
leveerden, zijn niet algemeen in onze kerken.
Integendeel, voorzoover we daarvan konden
kennis nemen vond de beslissing der Synode
om Dr. G. te schorsen overal instemming,
door het groote vertrouwen dat in onze
kerken gekoesterd wordt voor den hoogst
ernstigen arbeid op de Synode verricht. Het
gevaar, dat vele kerken zich aan de zijde
van Dr. G. zullen scharen, zich niet con-
formeerende aan de besluiten der Synode,
lijkt ons niet groot.
Zelfs buiten onze kerken vond de arbeid
der Syynode groote waardeering.
Ds. Hofstede de Groot, doopsgezind pre
dikant te Blokzijl getuigde in „De Rotter
dammer" van 17 Maart, van zijn groote in
genomenheid met en dankbaarheid voor het
werk der Synode. Het was hem een behoefte
openlijk hulde te brengen aan den door dé
Synode verrichten arbeid en haar dankte
zeggen voor haar kloekmoedig pal staan voor
het Woord Gods.
Eenzelfde getuigenis gaf in datzelfde num
mer, de heer S. Zetstra, lid der Vrije Evan
gelische gemeente te Dordrecht. Met groote
voldoening en eerbied, had hij het veelom
vattend werk van de Generale Synode ge
volgd. Met heilige ontroering nam hij ken
nis van de liefde en eensgezindheid waar
mede de Gereformeerde voormannen, onder
biddend opzien tot God de zaak-Geelkerken
behandelden. De arbeid, daar verricht moet
iederen geloovigen tot dankbaarheid stemmen.
DERDE BESLUIT DER SYNODE:
DE AFZETTING.
Het laatste besluit dat de Synode nam,
was dat der afzetting van Dr. Geelkerken
uit het ambt van Dienaar des Woords bij
de Gereformeerde kerken, en het besluit ook
om de ouderlingen en de diakenen van Am
sterdam-Zuid, die zich niet aan de besluiten
der Synode conformeerden, eveneens uit hun
ambt te ontzetten.
Men weet reeds dat die kerkeraadsleden
zich ook aan dit besluit niet hebben onder
worpen, evenmin als Dr. Geelkerken, en dat
daarmee die kerk en haar Dienaar zich bui
ten het kerkverband hebben geplaatst.
Voor de nadere beschouwing daarover ont
breekt in dit nummer evenwel de plaats.
HEIJ.
„De Standaard" van 23 Maart deed mee-
deeling van een verklaring, die op een1 bij
eenkomst te Utrecht opgesteld werd en dan
door kerkeraden zou kunnen worden aan
vaard of door belijdende leden eener Gere
formeerde kerk aan hun kerkeraad zou kun
nen worden voorgelegd.