De Geschiedenis der N. Test Godsopenbaring FEÜILLETOfl. LOURENS INGELSE. DADERS DES WOORDS. De nood in Drenthe. Brieven uit Z.-VIaanderen. Classis aanklaagt, en een Classis tegen den uitdrukkelijken wil van een kerkeraad in, een verzekerende ontkenning dier beschuldiging van den predikant vragen en bij weigering hem verdacht verklaren kan, wordt daarmede dan niet de rechtspositie van onze dienaren des Woords en wat men zegt het gezag en de ambtelijke beteekenis van onze kerkeraden, die toezicht houden op de prediking in den Naam des Heeren, in ernstige mate bedreigd? b.) Wanneer een reeks van vragen als aan dr. G. gesteld zijn voortaan in onze Kerken tot een toets van rechtzinnigheid mogen worden gesteld, wordt daarmede de poort niet open gezet voor een enquêttesysteem, waardoor wij naast de officieele drie Formulieren een aantal door een classis geschapen belijdenisjes krijgen c.) Over de mogelijke oplossing zeggen de schrijvers dat die komen kan door een vrij willige verklaring van dr. G. zeivenzij uiten den wensch, dat hij dit doe. Weigert hij op formeel kerkrechterlijke gron den zulk een verklaring af te leggen, dan is daarmee nog niet bewezen dat hij afwijkt. Het komt hun gewenscht voor en ook billijk dat de Synode het geding herziende aan de classis verzoek de verdachtverklaring in te trekken, en alzoo begint met den Dienaar èn zijn ker keraad in hun eer en goeden naam te herstel len, waarmee dan gepaard kan gaan een broe derlijke samenspreking teneinde de bezwaarden in ons midden gerust te stellen. Als er ruimte voor afwijkende gevoelens is, wat gevaar ligt er dan in te wachten tot deze ruimte werkelijk gevuld wordt Is hij een ketter, dan zal dit niet lang verborgen kunnen blijven en hij woont in een glazen huis. De brochure eindigt met den wensch, dat het der Synode gegeven zij straks het heilig gezag van Gods ordinantiën zoodanig te handhaven, dat daardoor onze op Gods Woord gegronde vrijheid niet worde verkort of aangerand. We hebben deze brochure met groote belang stelling gelezendezelfde meening wordt door zeer velen, die thans nog verstoken zijn van het licht, dat naar meegedeeld wordt op de Generale Synode daarover nog zal opgaan, gedeeld, die ernstig kennis namen van de Acta. Fouten, naar 't ons toelijkt, zijn er in dit ge ding aan weerskanten. En een tekort aan liefde en eerbied voor „ons aller Moeder". We hebben in deze brochure den toon be luisterd van een nuchter, niemand sparend en toch tegelijk waardig oordeel. Al zal men hier en daar met de schrijvers verschillen, dit neemt niet weg, dat ze een goed werk deden, deze olie op de onstuimige baren te werpen. De brochure lijkt ons alleszins de bestudee ring en overdenking waard. v. D. door Dr. F. W. GROSHEIDE. De N. Rott. Cour. van 26 Nov. Avbl. eindigt een bespreking van dit werk van prof G. met de woorden: „Wie niet dagelijks met zulke dingen in aanraking komt, meent hier stemmen te hooren van eeuwen terug en verbaast zich over 1925". Wat volgens dezen criticus de zwakheid is van deze in boekvorm verschenen rede, dunkt ons de kracht er van. Want elke reehte be schouwing over Gods eeuwig blijvend Woord kan bij nieuwen vorm nooit anders dan stem men laten hooren van eeuwen terug. We willen hier van dit werk van prof. Gr. een overzicht geven, dat de aanschaffing zelve niet bedoelt overbodig te maken doch te be vorderen. De Schrijver begint op te merken, dat op het gebied van de N. T. wetenschap sedert het laatst der vorige eeuw heel wat veranderd is In de laatste kwarteeuw heeft op het gebied van de N. Test. wetenschap de ervaringstheo- logie den meesten invloed geoefend. Deze deed spreken van Paulus' religie, of de religie van de Bijbelschrijvers. Ook de gemeente werd tot subject van religie gemaakt. Aan die gemeente-religie zou het te danken zijn, dat we in de evangeliën een teekening van Jezus vinden, die niet historisch getrouw is, maar een beeld geeft van Jezus, berustend op de eigen ervaring die men van den Chris- Ben episode uit het geesteljjk leven op Walcheren omstreeks 1780. 5. door A. JANSE. Om te begrjjpen hoe Ingelse daar kwam moet ik U iets van zjjn leven en karakter vertellen. Ingelse was een man, knap voor z\jn boer derij, maar driftig en opvliegend van karakter. Hij kon heel moeilijk voorzichtig zgn en zijn mond houden. Daardoor was hij, eenmaal boos gemaakt, niet te temmen dan werd hij ruw en woest in z'n optreden en zeide dan dingen, waar hij later berouw van had. In z'n jonge jaren had die woestheid hem eens tot moord zucht gevoerd. (Ingelse I pag. 15). Bij dit gevaarlijk karakter kwam nu echter dit eigenaardige, dat hij zich bijzonder aange trokken gevoelde tot de menschen, die hij Gods volk achtte. Hoewel hij zichzelf onbekeerd noemt, en onbereid voor den dood, leefde hij toch onder „algemeene indrukken". Zoo kwam het, dat deze ruwe boer uit den Oranjepolder toch bij menigen stillen vrome zeer gezien was. Het volk Gods had altijd iets bijzonders voor hem gevoeld en belang in hem gesteld. Met hen had hij gemeen, de liefde voor Oranje en voor de „oude zuivere religie" en de haat tegen alle nieuwlichters op godsdienstig gebied. Zoo kwam het, dat hij „onbekeerd, on bereid voor den dood en minder dan Judas" toch strijder voor de zaak van Gods volk werd en geregeld in de Westkappelsche herberg „de Oranjeboom" ter vergadering kwam. j tus had. Deze subjectief getinte richting heeft den ondergang gebracht van de N. Test. theologie, doch heeft niet gegeven wat ze brengen moest. Ij En nu is zich een objectieve richting aan het baanbreken, waarvan we nog niet weten wat er uit worden zal. Doch het is ook bij deze nog altijd de mensch, die in het N. T. zijn medemenschen hoort spreken, hoogstens een overbrengen van een Godswoord, maar zonder waarborg dat het Godswoord door hen over gedragen wordt in denzelfden vorm, waarin het uit den hemel klonk. Objectief werkt sinds lang de godsdienst-historische school, die alle religie in beginsel van dezelfde orde acht, en het N. T. zooveel mogelijk uit die religies der volken zoekt te verklaren. Het is duidelijk dat zoo doende nooit een Goddelijke openbaring die volhoudt de eenige te zijn, tot haar recht kan komen. De gedachte die niet aldus in het N. T. de oorkonde der openbaring, doch de Openbaring Gods zelve ziet is de eenig juiste. Dit moet nader in het licht gesteld worden, en dan valt te wijzen A. Het N. T. dient zichzelf als Goddelijke openbaring aan. Christus heeft zijn apostelen opgedragen ge tuigen te zijn en hun de leiding des H. Geestes toegezegd. Wanneer zij schrijven weten zij als slaven van Jezus Christus Gods'Woord te bren gen, waarvoor ze gezag opeischen, niet maar als een Woord voor één tijd, maar voor alle tijden. En niet alleen woorden maar ook daden worden vermeld, daden Gods en de daden der heiligen door Hem geroepen en bekwaamd. B. Zóó alleen komt God als God tot Zijn recht en wordt genoeg gedaan aan Zijne Majesteit. Niet God wat en de mensch watde Heere zelf zorgt dat het Woord, op juiste wijze tot menschen wordt overgebracht. Wie echter Openbaring zegt, raakt aan een menigte van problemen. Op begrip, omvang, indeeling en doel van de openbaring gaat de professor niet inzijn uitgangspunt is dat we in het N. T. bijzondere openbaring hebben. Hierbij moet echter de vraag beantwoord: Hebben wij van de Goddelijke openbaring slechts menschelijke opteekening, oorkondenof is de opteekening zelf ook openbaring Gods, m.a.w. is ze tot stand gekomen door de ingeving des H. Geestes? Vooraf dient de opmerking gemaakt of het wel aangaat, waar de Godsopenbaring één is, de Oud-Testamentische en de Nieuw-Testamen- tische zoo van elkaar te scheiden, dat ze elk op zich zelf onderwerp van behandeling mag vormen Doch al is het volkomen juist dat ze één is, en dat Gods Raad tot verlossing één is, de Schrift zelf onderscheidt duidelijk twee perioden. Hebr. 1:1, Het is altijd God die spreekt, maar anders tot de vaderen dan tot ons. De nieuwe bedeeling heeft dus een eigen kenmerk. Ook de lange pauze in het spreken Gods na Maleachi wordt door God bedeeling van bedeeling gescheiden. De oude bedeeling heeft ook wel Christus tot inhoud, maar in bijz. zin heet de nieuwe bedeeling de periode van Christus en van den Heiligen Geest die duurt tot in eeuwigheid. Wie dus van N. T. openbaring spreekt, heeft de Schrift niet, maar stelt het N. T. als van een eigen kenmerk naast het Oude. Een 2e opmerking hangt samen met de vraag van zooeven, of de Schrift zelve als geschreven boek voor openbaring is te houden Nu hebben wij te maken met de openbaring Gods, die aan het schrijven van het N. T. voor afging en die in het N. T. beschreven wordt. Maar meer dan een onderscheiding tusschen deze grafische inspiratie en de andere, waar door de mannen Gods tot spreken werden gedrongen is het niet. In wezen is er geen verschil. Of ik openbaring neem in den zin van de daad Gods of van de vrucht daarvan maakt weinig verschilwe hebben in de Schrift het nauwkeurig resultaat van de daaden dat resultaat mag ook zelf openbaring worden genoemd. Zoo ligt de Schrift voor ons als vrucht van het werk Gods, als Gods openbaring. Doch nu maakt het handhaven van dat ka rakter een eigen wijze van behandeling noodig, die ook aan den menschelijken factor recht laat wedervaren. Want God heeft zich van menschen bediend, het menschelijke gevoeld, Zijn vrouw, Neeltje Sandersewaarschuwde hem, dat hij zich in groot gevaar begaf maar hjj was niet te houden en reed den grooten afstand geregeld te paard door de modderwegen van Schellach, 't Was een Jehu's jjver oordeelt hjj later. Maar hjj is er ons te liever om. Zoo komen dan Cornelis 'de KorteWillem Wisse, Lourens IngelseWillem Lous, Lourens Caland en Verstraatenbjj den Burgemeester Pieter Louwerse om terugkeer van Borggraaf te verzoeken. De burgemeester spreekt als van oproermak&'S. Maar De Korte zegt: dat zei Achab ook tegen Elia, maar wat antwoordde deze Gij hebt Israël beroerd 'e Geheel terecht. Maar de deputatie liep op niets uit. Eerst later had een deputatie van Jacobus Marinusse en Hermanus de Kam beter gevolg. De overheid gaf toe en herriep het banvonnis van Borggraaf. Dat gaf een blijdschap op Westkapelle. Op 27 Oct. 1778 werd Borggraaf in feesteljjken optocht ingehaald. Als een andere Jehu toog Ingelse 's morgens op een prachtig vaal paard gezeten er heen. Onderweg haalde hij in Schellach Abraham Janse, een wijzen vaderlijken vriend af, en samen reden ze naar Westkappel. „Ofschoon ik het zelf niet wist, kon ik mijn wilden aard niet verbergen voor het volk" (zegt Ingelse) „en o hoe nmnigwerf ben ik bp dien dag door Abr. Janse nageroepen als voor mij trouwe zorg dragende. Hoe klaagde hij ier over wat 'n moeite het hem kostte mij te houden buiten openbaren aanstoot". De laatste drie waren inwoners van Westkapelle. dat echter toch menschelijk bleef. De open baring is in den loop der geschiedenis tot stand gekomen en staat toch boven den tijd. Zoo vermenigvuldigen zich de vragen. v. D. (Wordt vervolgd.) We willen hier de vriendelijke aandacht onzer lezers vragen voor de bede om hulp die zij in de rubriek Kerknieuws kunnen vinden. De dia- coniën onzer Kerken in den Z.-O.-hoek van Drenthe verkeeren in zeer moeilijke omstandig heden als gevolg van de buitengewone toe standen daar op economisch gebied. Velen van onze broeders en zusters daar hebben het al heel zwaar. Laat ons hun Christelijke mede deelzaamheid betoonen. Heij. LXXXVIII. Amice. Het is al weer een maand geleden, dat je mijn laatsten brief ontvingt. Wat leven we snel 1 En ook wat leven we kortl Daar word-je wel zeer bijzonder aan herinnerd, wanneer je staat bij het sterfbed van een in de kracht zijns levens Het zijn in je „praktijk" als predikant vol strekt niet allen ouden van dagen, die je uit draagt. Ik weet zelfs niet eens, of ze het grootste aantal bedragen. Maar wat een zegen is het, als zij, die ons verlaten, gelijk we door Godsgenade nog menig maal het zelf vernemen mogen, heengaan met een op de gerechtigheid van Christus gefun geerde hoop van een behouden aankomst in het Huis des Vaders. Te midden van al de verdeeldheid die er onder de geloovigen nog zoo heerscht, te midden van al de kwesties, waarbij wij hoe weinigen zijn uitzonderingen meer geneigd heid hebben om het vreemde en onheilige vuur op de altaren aan te blazen en de voorbede in de binnenkamer te vergeten temidden van al die dingen die soms meer geestelijk schijnen dan zijn, of als ze geestelijk zijn, door onze manieren zoo onder 't vleeschelijke gaan leiden, kan het je bij zoo'n sterfbed in eens als een vlammende waarheid voor je ziel oprijzen, dat wij ach zoo zeer vergeten in het leven elkaar de voeten te wasschen elkaar bloemen op den weg te strooienChristus na te wandelen ook daarin dat we leeren zachtmoedig te zijn en nederig van hart. Wat zou Christus' Kerk, en wat zouden we allen persoonlijk er wel bij varen, als we alle dingen, ook in onzen strijd voor de waarheid, ook in het opkomen voor eigen voor waar ge houden inzicht naar des Apostels vermaning „in de liefde lieten geschieden". Maar ik zou je nog over Breslau schrijven en over den Geref. predikant in de Paradies- straat ds. Dehmel. Mijn goede collega, die onze Zeeuwsche Kerkbode geregeld leest, en met begrijpelijke nieuwsgierigheid de beschrijving volgt van ons bezoek, zal wel denkendat gaat met horten en stooten daar in Vlaanderen. De oorlog kwam, dat was ons laatste woord in den vorigen brief. En die voor heel de wereld en speciaal voor Duitschland zoo rampspoedige oorlog bracht in het oeconomisch leven van het groote rijk een geweldige verandering teweeg. Veranderingen die vooral ook in Silezië ge voeld werden. Want Silezië ligt dicht bij Rus land en dicht bij Polen. Breslau slechts enkele uren sporen van de grens. Het was vooral in Silezië een riskant verblijf. Van het kleine kuddeke Gereformeerden in Breslau, werden alle mannen zoowat opge roepen men kon schier de godsdienstoefeningen niet gaande houden. Alles werd ontzettend duur. Er kwam schier geen geld meer in. En ds. Dehmel begon onder den last gebogen te gaan van de gedachte, dat wanneer de ge meentegeen eigen predikant meer zou bezitten, de zorgen veel minder zouden zijn, en evenwel, al ging het niet zóó geheel als 't moest, de bediening des Woords nog wel in zekere mate in tact te houden was. Op Westkappel was een groote menigte op de been. Er werd gedankt, en al schreiende zag men de burgers God loven. Een godvruchtig man, Adriaan Jobse, liep op Ingelse toe en vatte hem weenend van blijdschap by de hand en sprak over de groote werken Gods, die op dien dag geschiedden. „Ik zag" zooschrjjft Ingelse een menigte menschen schreiende God loven en een roekelooze menigte daar tegenover, die geroerd was, zoodat geen enkele lachte. Van 't stadhuis werd toen bekend gemaakt, dat Borggraaf werd ontslagen van den ban en daarop ging het in optocht naar de grens der gemeente, waar Borggraaf wachtte. Daar werd de gebannen timmerman op Ingelse's paard gezet en zoo met vreugde ingehaald. De man schreide als een kind. Eigenaardig is, dat deze geestelijk verblijde schare afsprak en „elkander vermaande dat nu ieder stil naar huis zou gaan en op dezen dag geen misbruik van sterken drank zou maken, opdat men geen aanstoot gaf!"1) Borggraaf wou tracteeren op een „drink penning", maar de Korte raadde dit sterk af.2) Ook dit tooneeltje vertoont heel veel van t karakter van dien tijd. Die opgewondenheid, dat schreien van blijdschap om een betrekkelijk kleine gebeurtenis, dat leven op het gevoel was een kenmerk van dien tjjd. Elf jaar later weenden de Parjjzenaars op straat en omhelsden elkander van vreugde als ze weer een hoofd onder de guillotine zagen vallen. En nog iets later dansten velen in ons land al schreiende om den vrijheidsboom De menschen geleken toen vaak groote kin deren en dat kwam doordat zij de eenvoudige 1) Ingelse II pag. 47. 2) Zie 't verhaal van De Korte pag. 15. Zoo geschiedde het, dat op den duur ds. Dehmel afscheid preekteen toch eigenlijk als ik het goed begrepen heb aan zijn gemeente verbonden bleef. Finantiëel leed hij toen niet te zeer schadedaar bij 't gebrek aan mannen in Duitschland, ook gelegenheid te over was voor boven den diensttijd bejaarde men schen een betrekking te vinden. Ds. Dehmel vond in die dagen een stuk brood op een kantoor. Dat was noodgedwongen, want onze Breslauer is op en top dominé. De bittere nood, waarin de gemeente ver keerde, had intusschen men moest toch, terwijl ds. D. nog in dienst des Woords was, dus voor zijn ontslag, zien dat men althans te.i deele aan het evenwel niet groote salaris kwam waarbij nog andere lasten kwamen, onderhoud van kerk en armen denk eens aan de we duwen en weezen de bittere nood der gemeente, zeiden wij, had ook een ander gevolg. In de Paradiesstraat stond hun vergaderlokaal hun kerk. Zij vergaderden daar beneden en boven was het verhuurd; daar woonden o.a. ds. Dehmel en nog een andere Geref. familie. Om nu althans eenigszins aan finantiën te komen besloot de kerkeraad het kerkgebouw te verkoopen. Aan de Methodistengemeente, die het kerk-- lokaal van de Gereformeerden huurden, zóó dat wanneer 's morgens de godsdienstoefening afgeloopen was van de Gereformeerden, de Methodisten daarna het gebouw vulden, werd het gebouw overgedaan voor een som van ik meen een twintig duizend mark. Maar het kan ook een ander bedrag zijn, in ieder geval een goede prijs, want het gebouw is flink en groot. Dat waren nog goede, waardevolle marken. Doch wat geschiedt? De beproeving waarin God deze kleine rechtzinnige gemeente voert, is nog niet ten einde. Enkele weken nadat die som in hun bezit is, komt de inflatie en binnen weinige dagen zijn de 20000 marken geen 20000 centen meer waard. Zoo hadden ze in Breslau zelfs moeite om de huur op te brengen, die zij nu zelf voor het gebruiken van 't lokaal der Methodisten moesten betalen. Toen wij in Breslau kwamen was 't laatste jaar van die huur reeds ingegaan en stond het nog te bezien, of de Methodisten, die niet zoo heel sympathiek jegens de Geroformeerden ge stemd zijn, ook in 1925 weer hun locaal onder niet al te bezwarende voorwaarden aan hen zouden verhuren. We hadden dus behalve de meer geestelijke vragen, ook gelegenheid om met broeder Dehmel en een kerkeraadslid eens over de financieele aangelegenheid te spreken. Daar was in de eerste plaats de eigenaardige positie van onzen broeder; die wel afscheid gepredikt maar feitelijk nooit afscheid genomen had, nooit „losgemaakt" was van Breslau, waar hij na zijn ontslag op het rijkskantoor ook ge regeld eiken Zondag het woord bedient, tegen een salaris, waarover hier in Holland een on derwijzer van 18 jaar stakingsgedachten zou gaan koesteren. En ten andere beloofden we behoudens goedkeuring van ons Zeeuwsch Comité, dat wij meehelpen wilden in het verkrijgen van een geschikt huurlocaal. B.v. een school, of zaaltje doch we raadden tevens, dat men reeds aan stonds het was nog Juni 1924 alle po gingen in 't werk zou stellen om met de Methodisten klaar te komen. Het kon niet wachten, tot het eenmaal zoo ver wasdoch daarin moest reeds dadelijk voorzien. Inderdaad heeft het dan ook lang gewacht. Reeds Mei 1925 moest opnieuw de huur ingaan, en'twas eerst eind October toen eindelijk doch slechts voor een jaar de hernieuwde toezegging kwam en daarvoor moest dan nog van de hoofd leiding der Methodisten die in 't midden des lands woonde, toestemming gevraagd worden door de Breslausche Methodisten. Daar ds. Graefe bij dit onderhoud tegenwoor dig was, hadden we tevens ds. Veldkamp en ik, goede gelegenheid om met hen te bespreken de onderlinge verhouding tusschen die beide zoo ver naar 't Oosten voorgeschoven Geref. gemeenten. Ik wil je daarover een volgend keer schrijven, naar ik hoop. Gaarne had ik je nog wat geschreven over den winter die zijn blanke sneeuwkleed legt over de wijde velden van Vlaanderen. Wat is wijsheid van Gods Woord te licht achtten en meer zochten naar streeling van H gevoeldan naar wijsheid. Dat de uitredding te Westkapelle niet een zoo bjjster groot „werk Gods" was bleek al spoedig. De vegeering van Westkapelle rappor teerde aan de overheid in Den Haag, dat ze Borggraaf had ontheven van den ban, omdat ze gedwongen was door het oproerige volk. Dat was niet waar. Ze waren geen oproermakers. Wel waren zy voor H recht opgekomen. Vanuit Den Haag werd toen een sterke soldatenmacht naar Walcheren gezonden en twee weken na den intocht van Borggraaf verschenen ruiters en soldaten (80 man) op Westkappel en werden Izak Verstraaten, Lourens Caland en Willem Lous „boven ebrocht" d.w.z. in den toren op gesloten. Zes maanden lang hebben zjj in ge vangenschap te Vere gezucht en Mei 79 werden Verstraaten en Galand gegeeseld en daarop ver bannen. Verstraaten levenslang en Caland voor 30 jaar. Willem Lous moest met een bord te pronk staan, waarop stond oproermaker en daar op werd hy eveneens verbannen? Ook Cornelis de Korte, Willem Wisse, J. Marinisse, A. de Kam en J. W. Dekker werden gevangen gezet. Zoo heeft onze regeering „met misbruik van de bekende goedheid vau Willem V" zegt Iu- gelse de eenvoudige kinderen Gods aan den schandpaal gezet en uitgeworpen om des ge wetens wil. Eu zeer terecht merkt Ingelse op, dat die Overheid zelve oproermaker was, door tegen het Goddeljjk recht te handelen en door de ordi nantiën Gods met voeten te treden. God heeft de Overheid het zwaard gegeven, maar niet om daarmee in de kerk te slaan. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2