Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Woensdag 23 Deo. a.s. 39e Jaargang. Vrijdag 18 December 1925. No. 51. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d, ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. De Z.-Kerkbode zal inplaats van Vrijdag 25 December verschijnen Verzoeke vriendelijk met de opgave der predikbeurten en andere berichten hiermede rekening te willen houden en tijdig in te zenden. In dat nummer moeten niet alleen de diensten voor de Kerstdagen maar ook die van Oudejaarsavond en Nieuwjaar opgenomen worden. De Administratie, Littooij Olthoff. UIT HET WOORD BEREIDT DEN WEG DES HEEREN. Hoe zal ik U ontvangen, Hoe wilt Gij zijn ontmoet o 's Werelds hoogst verlangen, Des sterv'lings zaligst goed Bereidt, bereidt uw harten, Gij zondig menschenkroost Hij komt, Die voor uw smarten Verlossing heeft en troost. Zoo klinkt een der schoone kerk liederen van vroeger tijd ons tegen. En we bemerken aanstonds, dat de zanger 't oog op Christus richt, komende tot Zijn volk. 'tWas van ouds het volk des Heeren toegeroepen„Ziet uw Koning komt Nu gaat in deze adventsdagen weêr bet geroep „Uw Koning komtIm mers wij vieren straks het feest van de komst van dien Koning. En als we zoo in den geest Hem zien komen tot Zijn volk; als we in de prediking Zijner genade, ook voor ons de boodschap hooren„Uw Koning komtdan rijst ook de vraag in de ziel „Hoe zal ik U ontvangen, Hoe wilt Gij zijn ontmoet?" En die vraag blijft niet onbeantwoord, want zijn profeet roept ons toe„Be reidt den weg des Heeren, maakt Zijne paden recht". Het was de stem van sKomngs heraut, die zoo riep. Hij kondigde Zijne nadering aan. Jesaja, die 't geroep van 's Konings heraut van verre met zijn profetisch oor hoorde, vernam het als een blijde boodschap en meldde het aan zijn volk tot vertroosting. Immers riep het Israël toe, dat God Zijn volk nog gedachtig wasdat Hij het niet vergeten noch verstooten had. En evenzoo was het een boodschap van goede tijding in des Doopers dagen. Toen was Davids huis als vergeten. De opperheerschappij berustte bij de Ro meinen, een heidensch volk. En een Idumeër zat op den troon. Ach, 't was zoo donker. In vier eeuwen was er geen stem van eenig profeet gehoord. De priesters waren niet meer naar de orde ning van Aaron. En van 't Koningshuis en de stad des Konings gold ten volle „Zijn kroon ontheiligd ligt ter aarde [neêrgesmeten, „Zijn sterke muren zijn door 's vijands [macht verbroken, „Zijn vestingen verwoest en in het [stof gedoken". /Allé verwachting van de oprichting -van Davids troon scheen ijdel te wezen. En ziet, juist nu roept zijn heraut„Uw Koning komt!" Kon ooit blijder tijding gehoord wor den Was het niet om op te springen van vreugde? 't Was de boodschap, dat het met Israël nog niet uit was. Ze mochten zingen God heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt. De beloofde Koning kwam met het toegezegde heil. En nu, na zooveel eeuwen is 't nog een boodschap van goede tijding. De ellende van het Israël van weleer, zoowel in Jesaja's dagen als in de dagen van den Dooper, was hieruit voortgekomen, dat ze hun eigen God en Koning ver laten hadden Dat ze hunne sterkte gezocht hadden bij Egypte, Assur en Babel. En dat is de ellende van alle menschen- hart. De zonde voerde ons ver weg van Gods heil. Ver van het Vaderhuis in eene wereld vol ellende, vol duisternis en nacht. De zonde heeft van God ver vreemd. Wij kennen van nature den Koning niet meer. En niet alleen is de geheele wereld van Hem vervreemd en afgedoold, maar ook zijn volk zwerft soms zoo verre weg op duistere paden der zonde. Ook zij zouden omkomen zoo hun Koning niet tot hen kwam. Een blijde boodschap dus, dat Hij komt om onwetenden te verlichten, dwalenden op den rechten weg te leiden. Dat Hij komt om de zonde te verzoenen en zijn volk te vergaderen. Hoort het dan met vreugde als Zijn heraut roept „Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijne paden recht De heraut, die 's Konings komst meldt, roept ook op, om den weg voor Hem te bereiden. Een koning moet een ge- effende heirbaan hebben. Die roepstem ging ook al uit tot het voik van Jesaja's dagen, toen hij in pro fetische taal wees op den heraut van den Messias. Ze werden opgeroepen om de wegen te effenen, waarlangs de Koning zou moeten komen, o, Daar lag zooveel op den weg, dat tot hinder was. „Uwe zonden maken eene scheiding tusschen u en Uw God" had de profeet gezegd Zooals de weg nu waszooals 't in het hart en 't leven van Juda's volk was, kon de Koning niet tot hen komen. 'tWas een volk van hoererijen. Ze hadden geboeleerd met de afgoden der heidenen. En die zonden hadden de oordeelen Gods doen komen. Om hun ner zonden wil waren ze in Babel ge komen. Nochtans wilde de Heere tot hen komen tot verlossing. Alleen de weg moest bereid. Het hart en leven moest gezuiverd en voor zijn Koning bereid worden. En niet minder was dat noodig toen de heraut de nadering des Konings uit riep. Johannes de Dooper was daarom van God gezonden met de bijzondere taak, het volk op te wekken om den weg te bereiden. Dat was zijne predi king aan de oevers van den Jordaan. Onder het Joodsche volk was alles buiten het spoor geraakt. Zóó kon Gods gezalfde Koning geen weg vinden. Jesaja had dat zoo sterk mogelijk doen uitkomen, als hij riep„Maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God Heel 't leven des volks was als een wildernis. Daar was zoo diep ver val. Zooveel vervreemding van de rechte wegen des Heeren. 't Leven ging op in de dingen van het tijdelijke en in den dienst des Heeren bleef alles hangen in den uiterlijken vorm Daar was geen verlangend uitzien naar Gods heil. De Schriftgeleerden en Farizeën hadden den sleutel der [kennis wegge nomen. Het volk was over 't algemeen hoogmoedig op uitwendige voorrechten; het steunde op zijn eigene gerechtig heid was ongevoelig voor de zonde schuld en leefde gansch zorgeloos in valsche rust En nu was Johannes gezonden om dien berg van hoogmoed en eigenge rechtigheid te slechten. Om zondebesef te wekken, opdat de leer van Christus ingang zou mogen vinden. Daarom predikte hij zoo ernstig, roepend „Be keert uEn zij die 't verstonden en ter harte namen, kwamen tot Johannes om van hem gedoopt te worden, be lijdende hunne zonden. Zóó werden de hoogten vernederd, en de dalen gevuld en de harten bereid om hun Koning te ontvangen. Die wegbereiding om Christus als onzen Koning te ontvangen is nu nog evenzeer noodig als in de dagen van Johannes den Dooper. Zonder bekeering en verootmoediging des harten, zal Hij bij ons niet inkomen en woning maken. Daar is zooveel te doen om voor Chris tus den weg te bereiden. Niet alsof wij ons zelf eerst aangenaam zouden moeten maken in de oogen Godswant dat kunnen wij niet. Wij kunnen Gode niet aangenaam zijn dan in het offer van Christus Maar de Heere roept ergens in Zijn Woord ons toe, als Hij spreekt van de komst van den Koning„ruimt de steenen weg". En dat is onze roeping. Datgene wat Christus weerhoudt bij ons in te komen, hebben we weg te doen. Wij hebben onze zonden te kennen en të belijdenlos te maken de knoopen der ongerechtigheid. De weg der zonde is een kromme hobbelachtige weg. Om Christus den weg te bereiden moet de zonde bestreden en uitgebannen worden. Een toegerust hart is een gebaande weg voor den Heere. Dan is het ge moed ontvankelijk voor de genieting van zijn heil. Dan ziet ge Hem naderen, en wordt ge 't ruischen van Zijne voet stappen gewaar. Dan geniet ge de weelde van Zijne gemeenschap, in al uwen weg. Ook in tegenheid en smart. Dan wordt ervaren de kracht van het woord„Welgelukzalig is de mensch, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn". F. Staal Pz. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Donkerheid en licht. ZEEUWSCHE KERKBODE Abonn ementsprljs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,— Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 280. Bereidt den weg des Heeren, maakt zijne paden recht. Marcus 1Sb. Gedurende den zomer kwamen er voorspel lingen van een vroegen en langen winter. Hoe wel ik er niet al te veel waarde aan hecht, toch blijven ze ons bij, vooral als zij daarbij wijzen op teekenen, welke wij zelf waarnemen kunnen. Wij hadden geen reden tot klagen, want over 't algemeen was het weder gunstig. De landman had gelegenheid om al wat ge groeid en gerijpt was op 't veld in zijn schuren te vergaderen. Doch daar kregen we eenige dagen geleden een hevige wind met regen en natte sneeuw, een wind, welke aangroeide tot een storm, welke onheilspellend over de vlakke velden woei. De bladerlooze boomen hadden het hard te verantwoorden, doode takken kwamen naar beneden, pannen vlogen van de daken en sommige schoorsteenen bezweken. In zulke avonden placht mijn moeder te zeggen de arme zeelui en het bleek later dan ook dat er bange oogenblikken op het water doorleefd zijn. Onmiddellijk daarop begon het te vriezen en het werd zoo koud, dat ik onwillekeurig terug dacht aan den winter van 1890, toen het in 't laatst van November haast op dezelfde wijze begon. De vorst echter verliet ons nu spoedig en dit was voor velen een verruiming. Voor ouden van dagen, zwakken en armen valt de winter bovendien reeds lang. De dagen zijn kort. 's Morgens komt het licht laat en "s avonds verdwijnt het vroeger. De zon heeft geen kracht om over de duister nis te overwinnen, zij beproeft het nog wel en wij waardeeren het ook, maar zij vermag het niet. Als men het niet druk heeft, zoekt men het bij den kachel en bij de kleinere engroo- tere Bladen. Maar ook de berichten, welke van alle kanten komen, kunnen ons niet in een opgewekte stemming brengen. Er zijn nog wel lichtpunten, want ontegenzeggelijk beginnen de volkeren, welke zoo verdeeld waren elkander te zoeken en wie zou zich daarover niet ver heugen. Het doodelijk wantrouwen, dat het ieven zoo ontzettend vergiftigd heeft, begint te verminderen en maakt weer plaats voor eenig vertrouwen en zij die vroeger zoover van elkander afstonden, hebben elkander gezocht om met elkander te beraadslagen, of het niet mogelijk is betere verhoudingen in 't aanzijn te roepen. Het schijnt wel, dat er meerdere toenadering komt en wij willen het toejuichen. Doch overigens bieden de onderscheiden vol ken ons nog een beeld van verwarring en verdeeldheid. De leiders staan in menig op zicht krachteloos en verlaten spoedig hun plaats. Hoe vaak staan de aanzienlijken nog tegenover elkander, zoodat het aan een eenparige medewerking ten eenenmaal ontbreekt. De gevolgen van den laatsten oorlog doen zich schier overal nog geducht gelden en alle aan gewende middelen zijn niet bij machte om het kwaad te weren. Inzonderheid treft het mij, dat overheden en volken zoo weinig de waar heid verstaan, dat in ons het verderf is, maar dat er alleen hulp in den Heere is. Ook ons eigen land baart zorg. Na harden strijd behaalden de rechtsche groepen verleden zomer een meerderheid en wij dachten, dat daardoor vooreerst althans de Christelijke grond slagen van ons volksleven veilig waren, doch zie opeens viel de coalitie uiteen. Er kwam een breuk tusschen de Christelijke Historische en de Roomsch-Katholieke partij. Voor de poli tieke bladen gaf het overvloed van stof, maar voor land en volk een verlies. Hoe de crisis opgelost zal worden, weten wij op dit oogen- blik nog niet, maar zij heeft er ons met nadruk aan herinnerd, dat we ook niet al te veel ver trouwen moeten stellen op Staatkundige partijen. En wij moeten ons diep in 't hart prenten het woord 't Is beter, als we om redding wenschen te vluchten tot des Heeren macht, dan dat men ooit vertrouw op menschen, of zelfs van prinsen hulp verwacht. Het zou niet moeilijk vallen om op nog meer te wijzen. Welkeen reeks van misdaden waren er in het bijna afgeloopen jaar. Van hoevele rampen en ongelukken moest er melding ge maakt worden. Op een ding echter vestig ik nog even de aandacht. Staan de bladen niet vol over de kwestie-Geelkerken? Verschijnt niet de eene brochure na de andere? Wordt er niet in 'tgeheele land over gesproken? Is het eervol voor de Gereformeerde Kerken, dat er zoo iets in haar midden gebeurt? En zoo kunnen de vragen vermenigvuldigd worden, o Ik weet wel, dat ook deze wolk weer voorbij drijven zal, en het is verkeerd, wanneer men het overdrijft, doch het geeft in elk geval aan leiding, dat de vijanden zeggenzie eens, wat er omgaat en hoe zij ook daar verre van de eensgezindheid zijn. Waarlijk, het is geen oor zaak van vreugde. Wij moeten vaak onder een sombere hemel voort reizen en dit heeft ook invloed op onze stemming. Wij zijn menschen zwak van moed en klein van kracht. Het is een troostGod weet, dat wij van onze jeugd af stof zijn ge weest. Sommigen willen het niet zijn en trachten er op de een of andere wijze den moed in te houden, doch wij achten het een voorrecht, wanneer iemand overtuigd is van zijn gering heid en hij opziet naar Hem, die krachten geeft, want dan zal hij niet teleurgesteld uitkomen. Wij mogen omringd zijn van duisternis; wij weten echter, dat wij het licht tegemoet gaan. De morgen komt. Daarvan spreekt straks weer het Kerstfeest, dat ons terugwijst op den Zoon der gerechtigheid, welke in het Kindeke van Bethlehems stal is opgegaan en onder wier vleugelen er genezing is zelfs voor de heidenen. Welk een aanmoediging ligt er in, wijl het verleden ons leert, dat Hij al hooger is gerezen en dat zij haar licht steeds in breedere kringen laat schijnen. De duisternis is geweken bij de Christenvolken en zal nooit haar invloed her krijgen. Het was een worsteling tusschen het licht en de duisternis ook in vroegere eeuwen, doch het licht verwint Wij kunnén ons haast niet meer voorsteilen, hoe het geweest is in onze lage landen, eer het evangelie hier kwam, maar zooveel weten wij wel, dat er veel is veranderd. Als wij verstaan, welk een heerlijke en onuitsprekelijke gave ons in Christus ge schonken is, dan zullen we nooit in volslageu duisternis neerzitten. Het is waar, de vraag dringt zich ook nu nog op: Wachter, wat is er van den nacht, en het antwoord luidt ook nu nog: De morgenstond is gekomen en zie het is nog nacht, maar wij kunnen toch zingen, dat de opgang uit de hoogte ons bezocht heeft. En wij maken ons te midden van allerlei on rust en moeite weer gereed met allen, die de verschijning van den Christus liefhebben, om in den geest bij de krib te staan en ons te verwonderen over de komst van den Zoon der eeuwige liefde om het Licht der wereld te zijn. Men kan deze gebeurtenis vergeten, men kan haar loochenen, maar men kan haar niet on gedaan maken. Wij zijn geen kunstig verdichte fabelen nagegaan, als wij in Hem zoeken de schatten van licht en leven, van kracht en moed, van verkwikking en vertroosting. Het blijkt, dat Hij is een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van zijn volk Israël.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1