FEUILLETON. LOURENS INGELSE. liet verloren Paradijs. Verschil van inzicht UIT DE PERS. Waar is Uw" Tehuis? KERKNIEUWS. vormde Kerk, wijl hij in haar zag het Zion van Nederland. De Gereformeerde belijdenis had hij van harte lief en hij las onderscheidene oude schrijvers. Comrie stond vooral hoog bij hem aangeschreven. Hij had ze ook met vrucht ge lezen. Nu had hij vele vrienden ook op de om liggende dorpen. De orthodoxie in de Hervormde Kerk won in zijn gewest ziender oog veld. Als hier of daar een vacature ontstond, kwam er vaak een orthodox predikant. Daarover ver blijdde hij zich natuurlijk en hij zag daarin een verhooring van zijn gebed. Vaak ging hij er op uit om zulk een pas gekomen predikant te be luisteren. Hij logeerde dan een paar dagen bij een vriend. Langzamerhand bleef hij meer thuis. Zelden ging hij meer van huis. Dit viel zijnen vrienden op. Naar den dominé van zijn eigen dorp ging hij nimmer. Zijne vrienden vroegen hem meermalen, of dit wel goed was Ge komt bijna nooit meer in een kerk en wij zouden dit nog kunnen dulden, als ge geen gelegenheid hadt om de waarheid te hooren, doch thans komt het niet te pas, nu het aantal orthodoxe predikanten in den omtrek steeds grooter wordt. Het vrel hem moeielijk zoo een antwoord te vinden. Hij wilde zijn vrienden niet iets onaan genaams zeggen en ook zijn vijanden geen stok in de hand geven. Meestal zweeg hij. Doch op den duur kon hij hef niet uithouden en daarom zei hij nu, zooals het bij hem was. Om je pre cies te zeggen de door mij op onderscheiden plaatsen bijgewoonde prediking bevredigt mij niet. Hoe het komt, kan ik misschien niet hel der genoeg uitdrukken, doch ik zal ten minste beproeven om het zoo duidelijk mogelijk te zeggen. Onder de prediking van dezen predi kant denk ikzijt gij rechtzinnig en het lijkt mij toe, dat gij dichter bij de Remonstranten staat dan bij de Gereformeerden, want ik zou mij al zeer moeten vergissen, wanneer gij niet den vrijen wil stelt. Gij predikt wel den Christus, doch het schijnt me toe, dat gij de onweder- standelijke genade niet tot haar recht laat komen. Tot dusver heb ik dit voor mij zelf gehouden, omdat ik niet graag een preek zou veroordeelen, indien ik daartoe het recht miste. Maar omdat jelui er telkens weer op terugkomt, heb ik mijn gedachte gezegd. En dit geldt ver schillende predikanten, die hij met name noemde. Omgekeerd, zoo ging hij voort, gebeurt het mij ook dat ik heelemaal instem, als een ander predikant het heeft over de rechtvaar- digmaking en dit doet mij te meer goed, omdat de meeste predikanten hier in den omtrek naar het mij lijkt veel liever preeken over de heilig making dan over de rechtvaardigmaking, maar op den duur kan ik mij ook in de prediking van die mannen niet vinden, want zij laten het al in die ééne waarheid opgaan. Zij zullen nooit eens duidelijk aantoonen, dat de heilig making door Christus verworven ook in ons Jeven moet uitkomen. Natuurlijk, de een vertelde het aan den ander en de meesten zeidenoch, die man is ook nooit tevreden hij meent nu eenmaal, dat het alles gaan moet, zooals hij het zich voorstelt. Het aantal zijner vrienden werd kleiner en dit was hem een oorzaak van leed. Dit duurde een geruimen tijd, totdat het ook ter oore kwam van iemand, die nog al op de hoogte was van de richtingen in de Hervormde Kerk, welke onder den algemeenen naam van orthodox des tijds voorkwamen. Hij ging naar den bejaarden broeder en zeide tot hemik begrijp u, en gij hebt volkomen gelijk. Gij zijt Gereformeerd en gij zoekt een Gereformeerde prediking en die vindt ge hier slechts bij een paar predikanten. Dit is ook zoo. De meesten hier zijn Ethisch en enkele Kohlbruggiaan. De eersten gij hebt het goed verstaan naderen op sommige punten dicht aan de Remonstranten en de laat- sten laten niet uitkomen het innige verband, dat er naar Gereformeerde beschouwing is tusschen rechtvaardigmaking en heiligmaking. Na zulk een mededeeling meen ik te mogen zeggen, dat het wel eens wat meevalt met Gereformeerden, die niet gestudeerd hebben en dat zij nog wel eens een juist oordeel kunnen vellen over de zuiverheid in de prediking. Zulke menschen als die man zijn er nu ook nog wel in de Gereformeerde Kerken. Wij mogen bovendien aannemen, dat als zulke mannen ouderlingen zijn, dan leven zij ook meer of minder met hun tijd mee, en dan weten zij wel in 't algemeen welke die afwijkingen zijn, die in hun omgeving het meest voorkomen. Het is niet alleen het onderwijs dat zij in 't gezin, op de school en op de catechisatie ontvangen hebben, niet alleen de vermeerdering dezer kennis door het lezen van goede boeken en door de voortdurende bediening des Woords, maar Een episode uit het geestelijk leven op Walcheren omstreeks 1780. 8. door A. JANSE. Voelt ge het verschil? De 16e eeuwerzegt: God heeft gezegd De 18e eeuwer klaagt och mocht ik. een.j De eerste heeft met God te doen, de tweede met zichzelven de eerste leest z\jn ellende in den Bijbel en als hij 't waarlijk gelooft is hij bang, de tweede door zoekt zijn hart, zoekt daarin iets goeds, 1) en klaagt. De eerste onderzoekt de Schriften, de tweede onderzoekt zich zelve. Voor den eerste is God de Persoon waarvoor men bang is by den tweede is.de onsterfelijke ziel het onderwerp van voortdurende zorg. Zoo spreken de For mulieren van Gods vloek over de zonde en de oude schrijvers van de „bevinding" der zonde. Het verschil zit in de geheel verschillende hou ding. De eerste let op Gods Woord, en ziet in dat licht zijn leven, de tweede graaft in zich- zelve. De eerste doet Schriftonderzoek, de tweede doet aan een slecht soort zielkunde. Nog duidelijker kon t het verschil uit bij het stuk der verlossing. De oude vaderen geloofden in de verlossing door Christus op grond van Gods beloften in het Evangelie. AldusHoe 1) n.l. „diepe", „waarachtige", door den H. Geest gewerkte zondekennis. bovenal de verlichting van hun verstand, de opening van hun hart en de leiding des Geestes in hun leven. Daardoor hebben zij soms een zeer'helder inzicht in de verborgenheid van het Koninkrijk der hemelen. Wie het voorrecht'heeft gehad met zulke mannen in nadere aanraking te komen, zal niet®met geringschatting spreken over het oordeel dat zij spreken over de meer dere of mindere zuiverheid der prediking. Het was, gelijk men gezien heeft, mijn plan niet om den schrijver in uw Blad te bestrijden, maar ik wilde door deze geschiedenis even uit laten komen, dat er onder de niet-gestudeerd hebbende mannen voorkomen, die in dit opzicht niet voor anderen behoeven onder tel[doen. Bouma. Prof. Ridderbos heeft een kostelijke daad gedaan met het schrijven van deze brochure. Daar zijn menschen, die dadelijk klaar zijn met hun meening; die terstond zien waar „de kneep" zit. Die ook al lang weten, wat de uitslag van de a.s. Synode zal zijn. Er bestaan geen moeilijkheden voor hen !j Wanneer zulke menschen Prof. Ridderbos' brochure lezen kunnen ze bescheidenheid leeren. „En nu is niets verderjvan mij dan de ge dachte dat ik met het geschrevene in alle „opzichten het rechte Izou^hebbenngetroffen". (blz. 7). Hier is de meester die in zijn wijsheid gist. Niet dat hij woorden spreekt voor tweeërlei uitlegging vatbaar. Als grondregel voor de verklaring der H. Schrift stelt hij (blz. 11): „Geen verklaring is voor ons^aannemelljk, die ook maar eenigermate tekort zou doen aan het karakter der H. Schrift als den onfeilbaren regel van ons geloof en leven. Hieruit vloeit aanstonds voort, dat niet wij naar onzen men- schelijken maatstaf beoordeelen, wat de waarde van het Paradijsverhaal voor ons is of zijn kan, maar dat wij in geloovigen eerbied hebben te vragen, wat de Schrift ons hierin wil leeren. Alles wat wij te doen hebben is dus in prin cipe niets anders dan te onderzoeken wat de bedoeling van dit Schriftgedeelte isu. Maar de geleerde Schrijver waarschuwt te gelijk tegen alweterij, alsof er geen onbeant woorde vragen en onopgeloste moeilijkheden meer zijn. In het conflict tusschen de Schrift en de wetenschap is ook waar: „Hoe dikwijls ook in naam der wetenschap aan de Schrift onrecht is aangedaan, we mogen toch het oog niet sluiten voor de ook bestaande mogelijkheid, dat aan de wetenschap onrecht wordt aange daan in naam der Schrift, d. w. z. doordat men zich op de Schrift beroept voor een meening, die in de werkelijkheid niet op de Schrift, maar op een menschelijk inzicht aangaande de Schrift rust. (blz. 12). Zulke dingen van onzekere uitlegging zijn er nu ongetwijfeld ook in het Paradijsverhaal. (23). Ook in dit verhaal hebben we rekening tè houden met de mogelijkheid van figuurlijke spreekwijze, waaronder we verstaan, dat de woorden naar de bedoeling van den auteur iets anders zeggen dan ze naar hun eigenlijke óf letterlijke beteekenis te kennen geven. (26). Maar zeer krachtig handhaaft Prof. R. het Paradijsverhaal als historisch getuigenis. „De niet-eigenlijke opvatting is alleen geoor loofd indien er in de Schrift zelf een grond is te vinden waarom zulk een uitlegging waar schijnlijk of in ieder geval mogelijk geacht wordt". (18). Wat hier ten zeerste in aanmerking genomen worden moet, is dat men niet van een verkeerd beginsel van Schriftverklaring uitga. Daarom kan elke Schriftverklaring niet principieel aan het oordeel der kerk onttrokken zijn, alsof het: enkel een kwestie zou zijn van exegese (uitleg ging) waarin ieder moet worden vrijgelaten. (38). Er bestaan uitleggingen die de Schrift van haar zin en beteekenis berooven, waarbij de belijdenis dat men toch aan haar vasthoudt krachteloos wordt gemaakt, hoewel ook ander zijds moet toegestemd dat de Kerk zich niet als rechteres zou mogen stellen over allerlei bijzonderheden der exegese. Ze moet zich be perken tot datgene waarin óf rechtstreeks een der belijdenis-waarheden óf in 't algemeen het gezag der Schrift in 't geding komt. (39). In verband met het aanhangig verschil geeft de Schrijver den o. i. zeer aannemelijken raad, dat al wat uitgaat boven de beslissing over dit speciale geval z. i. beter wordt gedaan niet op weet gij dat uwe zouden zjjn vergeven? Omdat God zelf het mjj belooft in Zijn Woord. Maar 't geslacht van Louw ingelse „durfde" niet zoo maaru gelooven. Zij doken weer onder in de donkere diepten der ziel en gingen zieh- zelve onderzoeken of er wat met hen gebeurd wasof ze wedergeboren warensommigen gingen zelfs vragen of ze uitverkoren waren. En dan zochten ze naar roerselen van genade werking, dan zuchtten zq om „inwendig licht", dan smeekten zjj of ze nog eens mochten ont dekken in zichzelve let wel in zichzelve dat de Heere hen genadig mocht zijn. En van 't resultaat van dat zelfonderzoek hing de zekerheid van hun geloof af. Als ze ont roeringen, bevingen, blijdschappen, geestelijke aanrakingen, gegeven teksten en „inwendig licht" hadden waren ze zeker. En morgen was 't weer al weg. Dan verlangden ze naar ge zichten en openbaringen en kregen die ook dikwijls 1) om zich in dat onzekere dwaallicht te verheugen. En die menschen, waarmee dan allerlei wonderlijks was gebeurddie dan overtuigingen, gezichten, droomen en extase gekend hadden werden dan hoog vereerd door de minder mystiek aangelegden als bijzonderemenschen. Een uitdrukking, die thans nog in Walcheren gehoord wordt Het kwam dus tenslotte hierop neer dat de 1) Dat is een algemeen menschelijk ver schijnsel. Ook de nonnen en monniken in Roomsche en Boedhistisohe kloosters hebben „gezichten" en hooren „stemmen". deze maar op een latere Synode, na nauwge zette voorbereiding door een daartoe aange- wezen commissie. En hijstelt de vraag of hetldaarbij ter ij vermijding van wat bij Rome het beginsel is jj n.l. dat het de kerk is die met gezag de Schrift i! verklaart niet beter is instee van bepaalde jj uitleggingen!: vast1'te leggen, zich te beperken ij tot*het*onder de aandacht brengen van bepaalde !j regels voor Geref. Schriftuitlegging, natuurlijk j alleen zulke die rechtstreeks uit het Goddelijk I gezag der Schrift voortvloeien. (40). We bevelen al onzen lezers ten zeerste aan deze weinig kostbare brochure zich aan te schaffen. Ze kan naar twee kanten verhelderend werken. We hebben ze^met dankbaarheid gelezen en herlezen. Van harte onderschrijven we den'ernstigen drievoudigen wensch van den hoogleeraar: „De eerste is deze, dat onder ons de vast heid van Gods Woord onverzwakt gehandhaafd moge blijven in dien geest van heilige beslist heid en bedachtzaamheid, welker samengaan alleen het bewijs is van innerlijke kracht. De tweede, dat de eenheid onder denbroe deren, niemand uitgezonderd, moge blijven be waard, zoover dit met het eerste bestaanbaar is. De laatste, jdat de behandeling (op de Sy node) een zoodanige moge zijn, dat aan het einde het recht ongekrenkt te voorschijn trede, de billijkheid in alles zij betracht, en de liefde haar vollen eisch moge hebben ontvangen". Moge God ons dit gevenen zegene Hij daartoe de lezing van dit geschrift, dat niet alleen uit het hoofd, maar blijkens zijn voor woord ook uit den drang van het hart van den Schrijver is ontstaan. Een lezer vraagt ons of wij onze meening zeggen willen, inzake twee punten, die hem en vele anderen troffen in de zaak-Geelkerken. Het eerste is de kwestie der afvaardiging en het tweede is, dat „sommigen meenen dat noch classis, noch Partic Synode zich over de zaak hebben uit te spreken (formeel noch materieel dus) of zelfs deze behoeven of behooren te bespreken, maar slechts afgevaardigden hebben te kiezen". We kunnen hierover kort zijn. Wat de zaak der afvaardiging aangaat, zijn wij het eens met De Heraut, die er op wijst dat op de Gener. Synode te Leeuwarden waar de zaak Netelen bos .werd behandeld als afgevaardigden van Zeeland werden gekozen Di. Bouma en v. d. Veen, die echter vooraf in die zaak reeds von nis geveld hadden. ...Wanneer mijn bovengenoemde lezer een confiict had met zijn kerkeraad, en zich beriep op de classis, zou hij het dan laken, dat van dien kerkeraad afgevaardigden benoemd wer den naar de classis, die over dit conflict te handelen had? Men heeft van de meerdere vergaderingen zich absoluut niet de voorstelling te maken dat de dominé's en de ouderlingen „in één hoed" spelen. Bovendien bewaart Art. 33 K. O. ons voor „rechter spelen" in eigen zaak, want de afgevaardigden hebben in zulk geval geen keurstem. Iets anders is, en daarin kunnen we geheel met onzen geachten lezer c. s. meegaan, of het tegenover den betrokken broeder in Leeuwar den kiesch geweest zou zijn, indien in de com missie, die rapport had uit te brengen van de Synode, ook genoemde afgevaardigden B. en v. d. V. benoemd geworden waren. Naar onze meening het is ook reeds el ders uitgesproken kan het niet aanbevelens waardig zijn, gelijk in N.-Holland geschied is dat een commissie van de Partic. Synode (cf. Acta blz. 11) behalve de ouderlingen bestaat uit drie predikanten waarvan twee reeds in commissie zaten, die in mindere vergadering als commissie van advies gediend hadden. Onze lezer behoeft echter heusch niet be vreesd te zijn, dat op de Gen. Synode in de commissie van advies o.a. de afgevaardigden van Noord-Holland zullen benoemd worden om hun licht te laten schijnen over het door hen met anderen uitgebracht advies! Wat de vraag betreft omtrent de bespreking op classis of Partic. Synode, meenen we, dat we reeds in ons stuk Haastige spoeddui delijk ons gevoelen gezegd hebben. Wij zijn'er erg voor dat de noodzaak van de vervroegde Generale Synode niet maar van buiten af aan de kerken opgelegd wordt, maar door goede kennisneming als noodzaak ook moge worden gevoeld v. D. oude Vaderen geloofden in Gods beloften die zoekt, zal vinden, die bidt zal ontvangen en dat de 18e eeuwers dit geloofden als ze „be keerd" waren, als er wat met hen gebeurd was. De ouden vroegen: gelooft gij GodsWoord? de lateren vroegenZijt gij bekeerd? en waren niet tevreden aleer zij den bekeeringsw'^ had den vernomen en getoetst aan hun idee van bekeering. Ook hier weer dus die tweeërlei houding de mensch roepende tot God om de genade die Hij beloofd heeft en de mensch zoekende iu zichzelven of het God nog eens mocht believen genadig te zijn. Weer tweeërlei weg: vragen naar Gods Woord of vragen naar eigen bevinding Schriftonderzoek of zelfonderzoek. Het eerste vraagt geloofhet tweede vraagt kennis van de „kenmerken". De eerste rich ting vraagt prediking des Woords in de kerk, de tweede richting eischt prediking van den Christen in zijn staat, weg en toestand. Voor de eersten was Christus het middelpunt, voor de tweeden de Christen. Dit a'les nu hangt samen met de algemeene geestesrichting in de 16e en de 18e eeuw. In de 16e eeuw ging het in den strijd tegen Spanje om het Goddelijk rechtom de vrijheid van geweten, om het beroep, om waarheid en goed heid en schoonheid kortomer waren heel veel dingen die méér en hóóger geacht werden dan het eigen leven. De eere Gods over alle terrein des levens dat werd toen ver staan. Toen was God groot geacht en Zijne groote werken werden in hun waarde erkend. Maar in de 18e eeuw werd dit alles anders. Eens op een prachtigen zomeravond over de Drentsche heide dwalend, werd mijn oog ge troffen door een groote kudde schapen, welke zich als een golvende zee langzaam voort bewoog achter den herder aan naar een nabij gelegen dorp. Het was een bekoorlijk ietsdie dicht tegen elkander aan gedrongen schapen onder den purperen gloed van den vallenden avond door den trouwen herder naar het dorp geleid. Ik kon me niet weerhouden de kudde te volgen. Bij het dorp gekomen kwam er plotseling beweging in de saam gedrongen eenheid. Eensklaps zag men de schapen uit elkander gaan naar alle zijden, schijnbaar ordeloos en doelloos. Echter schijnbaar, want de troepen waarin de kudde zich splitste, zag men elk trekken naar zjjn eigen stal en zijn eigen plaats. Niet een der schapen die zich vergiste. Allen kenden ze hun stal, waar het zoo warm en zoo veilig voor hen is. Toen ik dat zag, werd ik ontroerd en dacht hoeveel kunnen wjj als menschen niet van de schapen nog leeren. Want eens wordt het toch voor ieder mensch ook avond, wanneer de levenszon gaat dalen ter kimme. Zelfs op den langsten dag wordt het ten slotte toch donker. En weten wij dan ook, gelijk deze schapen, waar onze stal, waar ons huis is, waar het zoo warm en zoo veilig is? Ach vele menschen, die, wanneer het avond wordt in hun leven en de schaduw van den eeuwigen nacht komt over hen, niet weten waar ze henengaau. Ze hebben het nog niet eens zoover gebracht als de schapen, die wel wetenf wanneer het donker en duister wordt, waar hun veilige kooi is. Is dat niet droevig Grijpt het U niet aan Daarom laten we toch allen zorg dragen dat we weten, wanneer ook straks voor ons de avond komt, waar ons huis is, waar we zullen aanlanden. Eu dat weet ge toch zeker, dat in den Bijbel dit geschreven staat, Johannes 10: 9 „Ik ben de deur van de stal der schapen." Dat heeft Jezus gezegd, de Heiland van zondaren, de Goede Herder die Zyn leven heeft gegeven voor de schapen. Hebt ge het U wel eens inge dacht, wat deze Herder voor U is, indien gij U door hem als een schaap laat leiden. Hij wil u leiden gansch Uw levensweg. H\j behoedt U, Hq zorgt voor U en als het avond wordt, dan is hij voor U als een deur van den stal der schapen. Dat wil zeggen als ij u in geloof in Zjjn armen neerlegt, gelijk een verloren schaap in de armen van een herder, dan zal Hij u dragen in die eeuwige schaapskooi daarboven, waar gij in overvloed ontvangtvreugde, vrede, zaligheid en heerlijkheid. Lezer en lezeresde goede Herder roept ook u. Wees Hem niet ongehoorzaam. Hij zal het u aan niets doen ontbreken noch in leven noch in sterven noch des morgens, noch des middags, noch des avonds. Nooit is alleen, wie met den Heer Zjjn levensweg mag gaan. Al daalt de nacht des levens neer Gods trouw bljjft steeds bestaan. Neen, nooit alleen, Hy baant uw pad Al ziet Hem niet uw oog. Toch houdt Hy vast uw hand gevat Wischt eens uw tranen droog. Neen, nooit alleen, God blijft getrouw Hy schraagt u onder 't kruis; En eens, na droefenis en rouw, Brengt Uij u veilig thuis. Ds. Donner. Groningsch Kerkblad.) DRIETAL TE HommerzijlJ. P. C. ten Brink, cand. te Apeldoorn M. Janssens, cand. te Assen li. Oosterhof, cand. te Groningen. TWEETAL TE Laren P. v. d. Spek, te Spijkenisse A. G. Wolf, te Antwerpen. 's GravelandD. J. v. Katwijk, te Schipluiden J. E. Vonkenberg, te Huizen. BEROEPEN TE Edam H. Knoop, te Kooten Wierden J. Jansen, te IJmuiden Toen werd de mensch het middelpunt. Braaf heid, deugd, vroomheid,alles was om den mensch. Eu de godsdienst was voor de onsterfelijke ziel, waarmee een soort afgodendienst werd be dreven. „O, sterveling, gevoel uw waarde,zong men. En de vromen klaagden, geheel in de lijn van dien tijdo, als ik nog eens mijn onster felijke ziel mocht behouden van de hel. En als die maar gered was, dai scheen alles goed. Niet de Heere, maar de mensch werd toen hoog verheven. Van die 18e eeuwsche richting is ook nu nog veel overgebleven in het Walchersche volksleven ondanks het werk van dr. Kuyper en dr. Bavinck en vele anderen, die weer teruggrepen naar het oude standpunt. Die bovenmatige belangstelling in den mensch, dat stellen van den vromen mensch in het middelpunt der religie, was een ernstige zonde onzer vaderen. Een zonde tegen het tweede gebod, die de Heere bezoekt aan de volgende geslachten. Wij hebben dezen eigenwilligen godsdienst te verlaten en moeten terugkeeren tot de gezonde woorden der H. Schrift, die niet de kenteekenen van den Christen, maar de ge nade Gods door Christus op den voorgrond stelt. Daarom dacht het mij dienstig in het voor beeld van Lourens Ingelse dien eigenwilligen godsdienst aan te wijzen ter waarschuwing opdat gij in uw geloofsleven die klippen moogt ontzeilen. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2