FEUILLETON.
LOURENS INGELSE.
liet verloren Paradijs.
Verschil van inzicht
UIT DE PERS.
Waar is Uw" Tehuis?
KERKNIEUWS.
vormde Kerk, wijl hij in haar zag het Zion van
Nederland. De Gereformeerde belijdenis had hij
van harte lief en hij las onderscheidene oude
schrijvers. Comrie stond vooral hoog bij hem
aangeschreven. Hij had ze ook met vrucht ge
lezen. Nu had hij vele vrienden ook op de om
liggende dorpen. De orthodoxie in de Hervormde
Kerk won in zijn gewest ziender oog veld. Als
hier of daar een vacature ontstond, kwam er
vaak een orthodox predikant. Daarover ver
blijdde hij zich natuurlijk en hij zag daarin een
verhooring van zijn gebed. Vaak ging hij er op
uit om zulk een pas gekomen predikant te be
luisteren. Hij logeerde dan een paar dagen bij
een vriend. Langzamerhand bleef hij meer thuis.
Zelden ging hij meer van huis. Dit viel zijnen
vrienden op. Naar den dominé van zijn eigen
dorp ging hij nimmer. Zijne vrienden vroegen
hem meermalen, of dit wel goed was Ge komt
bijna nooit meer in een kerk en wij zouden dit
nog kunnen dulden, als ge geen gelegenheid
hadt om de waarheid te hooren, doch thans
komt het niet te pas, nu het aantal orthodoxe
predikanten in den omtrek steeds grooter wordt.
Het vrel hem moeielijk zoo een antwoord te
vinden. Hij wilde zijn vrienden niet iets onaan
genaams zeggen en ook zijn vijanden geen stok
in de hand geven. Meestal zweeg hij. Doch op
den duur kon hij hef niet uithouden en daarom
zei hij nu, zooals het bij hem was. Om je pre
cies te zeggen de door mij op onderscheiden
plaatsen bijgewoonde prediking bevredigt mij
niet. Hoe het komt, kan ik misschien niet hel
der genoeg uitdrukken, doch ik zal ten minste
beproeven om het zoo duidelijk mogelijk te
zeggen. Onder de prediking van dezen predi
kant denk ikzijt gij rechtzinnig en het lijkt
mij toe, dat gij dichter bij de Remonstranten
staat dan bij de Gereformeerden, want ik zou
mij al zeer moeten vergissen, wanneer gij niet
den vrijen wil stelt. Gij predikt wel den Christus,
doch het schijnt me toe, dat gij de onweder-
standelijke genade niet tot haar recht laat
komen. Tot dusver heb ik dit voor mij zelf
gehouden, omdat ik niet graag een preek zou
veroordeelen, indien ik daartoe het recht miste.
Maar omdat jelui er telkens weer op terugkomt,
heb ik mijn gedachte gezegd. En dit geldt ver
schillende predikanten, die hij met name
noemde. Omgekeerd, zoo ging hij voort, gebeurt
het mij ook dat ik heelemaal instem, als een
ander predikant het heeft over de rechtvaar-
digmaking en dit doet mij te meer goed, omdat
de meeste predikanten hier in den omtrek naar
het mij lijkt veel liever preeken over de heilig
making dan over de rechtvaardigmaking, maar
op den duur kan ik mij ook in de prediking
van die mannen niet vinden, want zij laten het
al in die ééne waarheid opgaan. Zij zullen
nooit eens duidelijk aantoonen, dat de heilig
making door Christus verworven ook in ons
Jeven moet uitkomen.
Natuurlijk, de een vertelde het aan den ander
en de meesten zeidenoch, die man is ook
nooit tevreden hij meent nu eenmaal, dat het
alles gaan moet, zooals hij het zich voorstelt.
Het aantal zijner vrienden werd kleiner en dit
was hem een oorzaak van leed. Dit duurde een
geruimen tijd, totdat het ook ter oore kwam
van iemand, die nog al op de hoogte was van
de richtingen in de Hervormde Kerk, welke
onder den algemeenen naam van orthodox des
tijds voorkwamen. Hij ging naar den bejaarden
broeder en zeide tot hemik begrijp u, en gij
hebt volkomen gelijk. Gij zijt Gereformeerd en
gij zoekt een Gereformeerde prediking en die
vindt ge hier slechts bij een paar predikanten.
Dit is ook zoo. De meesten hier zijn Ethisch
en enkele Kohlbruggiaan. De eersten gij hebt
het goed verstaan naderen op sommige
punten dicht aan de Remonstranten en de laat-
sten laten niet uitkomen het innige verband, dat
er naar Gereformeerde beschouwing is tusschen
rechtvaardigmaking en heiligmaking.
Na zulk een mededeeling meen ik te mogen
zeggen, dat het wel eens wat meevalt met
Gereformeerden, die niet gestudeerd hebben en
dat zij nog wel eens een juist oordeel kunnen
vellen over de zuiverheid in de prediking.
Zulke menschen als die man zijn er nu ook nog
wel in de Gereformeerde Kerken. Wij mogen
bovendien aannemen, dat als zulke mannen
ouderlingen zijn, dan leven zij ook meer of
minder met hun tijd mee, en dan weten zij wel
in 't algemeen welke die afwijkingen zijn, die
in hun omgeving het meest voorkomen. Het is
niet alleen het onderwijs dat zij in 't gezin, op
de school en op de catechisatie ontvangen
hebben, niet alleen de vermeerdering dezer
kennis door het lezen van goede boeken en door
de voortdurende bediening des Woords, maar
Een episode uit het geestelijk leven op
Walcheren omstreeks 1780.
8. door A. JANSE.
Voelt ge het verschil? De 16e eeuwerzegt:
God heeft gezegd De 18e eeuwer klaagt
och mocht ik. een.j De eerste heeft met God
te doen, de tweede met zichzelven de eerste
leest z\jn ellende in den Bijbel en als hij 't
waarlijk gelooft is hij bang, de tweede door
zoekt zijn hart, zoekt daarin iets goeds, 1) en
klaagt. De eerste onderzoekt de Schriften, de
tweede onderzoekt zich zelve. Voor den eerste is
God de Persoon waarvoor men bang is by
den tweede is.de onsterfelijke ziel het onderwerp
van voortdurende zorg. Zoo spreken de For
mulieren van Gods vloek over de zonde en de
oude schrijvers van de „bevinding" der zonde.
Het verschil zit in de geheel verschillende hou
ding. De eerste let op Gods Woord, en ziet in
dat licht zijn leven, de tweede graaft in zich-
zelve. De eerste doet Schriftonderzoek, de
tweede doet aan een slecht soort zielkunde.
Nog duidelijker kon t het verschil uit bij het
stuk der verlossing. De oude vaderen geloofden
in de verlossing door Christus op grond van
Gods beloften in het Evangelie. AldusHoe
1) n.l. „diepe", „waarachtige", door den
H. Geest gewerkte zondekennis.
bovenal de verlichting van hun verstand, de
opening van hun hart en de leiding des Geestes
in hun leven. Daardoor hebben zij soms een
zeer'helder inzicht in de verborgenheid van het
Koninkrijk der hemelen. Wie het voorrecht'heeft
gehad met zulke mannen in nadere aanraking
te komen, zal niet®met geringschatting spreken
over het oordeel dat zij spreken over de meer
dere of mindere zuiverheid der prediking.
Het was, gelijk men gezien heeft, mijn plan
niet om den schrijver in uw Blad te bestrijden,
maar ik wilde door deze geschiedenis even uit
laten komen, dat er onder de niet-gestudeerd
hebbende mannen voorkomen, die in dit opzicht
niet voor anderen behoeven onder tel[doen.
Bouma.
Prof. Ridderbos heeft een kostelijke daad
gedaan met het schrijven van deze brochure.
Daar zijn menschen, die dadelijk klaar zijn
met hun meening; die terstond zien waar „de
kneep" zit. Die ook al lang weten, wat de
uitslag van de a.s. Synode zal zijn.
Er bestaan geen moeilijkheden voor hen !j
Wanneer zulke menschen Prof. Ridderbos'
brochure lezen kunnen ze bescheidenheid leeren.
„En nu is niets verderjvan mij dan de ge
dachte dat ik met het geschrevene in alle
„opzichten het rechte Izou^hebbenngetroffen".
(blz. 7).
Hier is de meester die in zijn wijsheid gist.
Niet dat hij woorden spreekt voor tweeërlei
uitlegging vatbaar.
Als grondregel voor de verklaring der H.
Schrift stelt hij (blz. 11):
„Geen verklaring is voor ons^aannemelljk,
die ook maar eenigermate tekort zou doen aan
het karakter der H. Schrift als den onfeilbaren
regel van ons geloof en leven. Hieruit vloeit
aanstonds voort, dat niet wij naar onzen men-
schelijken maatstaf beoordeelen, wat de waarde
van het Paradijsverhaal voor ons is of zijn kan,
maar dat wij in geloovigen eerbied hebben te
vragen, wat de Schrift ons hierin wil leeren.
Alles wat wij te doen hebben is dus in prin
cipe niets anders dan te onderzoeken wat de
bedoeling van dit Schriftgedeelte isu.
Maar de geleerde Schrijver waarschuwt te
gelijk tegen alweterij, alsof er geen onbeant
woorde vragen en onopgeloste moeilijkheden
meer zijn.
In het conflict tusschen de Schrift en de
wetenschap is ook waar: „Hoe dikwijls ook in
naam der wetenschap aan de Schrift onrecht
is aangedaan, we mogen toch het oog niet
sluiten voor de ook bestaande mogelijkheid,
dat aan de wetenschap onrecht wordt aange
daan in naam der Schrift, d. w. z. doordat men
zich op de Schrift beroept voor een meening,
die in de werkelijkheid niet op de Schrift, maar
op een menschelijk inzicht aangaande de Schrift
rust. (blz. 12).
Zulke dingen van onzekere uitlegging zijn er
nu ongetwijfeld ook in het Paradijsverhaal. (23).
Ook in dit verhaal hebben we rekening tè
houden met de mogelijkheid van figuurlijke
spreekwijze, waaronder we verstaan, dat de
woorden naar de bedoeling van den auteur iets
anders zeggen dan ze naar hun eigenlijke óf
letterlijke beteekenis te kennen geven. (26).
Maar zeer krachtig handhaaft Prof. R. het
Paradijsverhaal als historisch getuigenis.
„De niet-eigenlijke opvatting is alleen geoor
loofd indien er in de Schrift zelf een grond is
te vinden waarom zulk een uitlegging waar
schijnlijk of in ieder geval mogelijk geacht
wordt". (18).
Wat hier ten zeerste in aanmerking genomen
worden moet, is dat men niet van een verkeerd
beginsel van Schriftverklaring uitga. Daarom
kan elke Schriftverklaring niet principieel aan
het oordeel der kerk onttrokken zijn, alsof het:
enkel een kwestie zou zijn van exegese (uitleg
ging) waarin ieder moet worden vrijgelaten. (38).
Er bestaan uitleggingen die de Schrift van
haar zin en beteekenis berooven, waarbij de
belijdenis dat men toch aan haar vasthoudt
krachteloos wordt gemaakt, hoewel ook ander
zijds moet toegestemd dat de Kerk zich niet
als rechteres zou mogen stellen over allerlei
bijzonderheden der exegese. Ze moet zich be
perken tot datgene waarin óf rechtstreeks een
der belijdenis-waarheden óf in 't algemeen het
gezag der Schrift in 't geding komt. (39).
In verband met het aanhangig verschil geeft
de Schrijver den o. i. zeer aannemelijken raad,
dat al wat uitgaat boven de beslissing over dit
speciale geval z. i. beter wordt gedaan niet op
weet gij dat uwe zouden zjjn vergeven? Omdat
God zelf het mjj belooft in Zijn Woord.
Maar 't geslacht van Louw ingelse „durfde"
niet zoo maaru gelooven. Zij doken weer onder
in de donkere diepten der ziel en gingen zieh-
zelve onderzoeken of er wat met hen gebeurd
wasof ze wedergeboren warensommigen
gingen zelfs vragen of ze uitverkoren waren.
En dan zochten ze naar roerselen van genade
werking, dan zuchtten zq om „inwendig licht",
dan smeekten zjj of ze nog eens mochten ont
dekken in zichzelve let wel in zichzelve
dat de Heere hen genadig mocht zijn.
En van 't resultaat van dat zelfonderzoek hing
de zekerheid van hun geloof af. Als ze ont
roeringen, bevingen, blijdschappen, geestelijke
aanrakingen, gegeven teksten en „inwendig
licht" hadden waren ze zeker. En morgen was
't weer al weg. Dan verlangden ze naar ge
zichten en openbaringen en kregen die ook
dikwijls 1) om zich in dat onzekere dwaallicht te
verheugen.
En die menschen, waarmee dan allerlei
wonderlijks was gebeurddie dan overtuigingen,
gezichten, droomen en extase gekend hadden
werden dan hoog vereerd door de minder
mystiek aangelegden als bijzonderemenschen.
Een uitdrukking, die thans nog in Walcheren
gehoord wordt
Het kwam dus tenslotte hierop neer dat de
1) Dat is een algemeen menschelijk ver
schijnsel. Ook de nonnen en monniken in
Roomsche en Boedhistisohe kloosters hebben
„gezichten" en hooren „stemmen".
deze maar op een latere Synode, na nauwge
zette voorbereiding door een daartoe aange-
wezen commissie.
En hijstelt de vraag of hetldaarbij ter ij
vermijding van wat bij Rome het beginsel is jj
n.l. dat het de kerk is die met gezag de Schrift i!
verklaart niet beter is instee van bepaalde jj
uitleggingen!: vast1'te leggen, zich te beperken ij
tot*het*onder de aandacht brengen van bepaalde !j
regels voor Geref. Schriftuitlegging, natuurlijk j
alleen zulke die rechtstreeks uit het Goddelijk I
gezag der Schrift voortvloeien. (40).
We bevelen al onzen lezers ten zeerste aan
deze weinig kostbare brochure zich aan te
schaffen. Ze kan naar twee kanten verhelderend
werken.
We hebben ze^met dankbaarheid gelezen en
herlezen.
Van harte onderschrijven we den'ernstigen
drievoudigen wensch van den hoogleeraar:
„De eerste is deze, dat onder ons de vast
heid van Gods Woord onverzwakt gehandhaafd
moge blijven in dien geest van heilige beslist
heid en bedachtzaamheid, welker samengaan
alleen het bewijs is van innerlijke kracht.
De tweede, dat de eenheid onder denbroe
deren, niemand uitgezonderd, moge blijven be
waard, zoover dit met het eerste bestaanbaar is.
De laatste, jdat de behandeling (op de Sy
node) een zoodanige moge zijn, dat aan het
einde het recht ongekrenkt te voorschijn trede,
de billijkheid in alles zij betracht, en de liefde
haar vollen eisch moge hebben ontvangen".
Moge God ons dit gevenen zegene Hij
daartoe de lezing van dit geschrift, dat niet
alleen uit het hoofd, maar blijkens zijn voor
woord ook uit den drang van het hart van den
Schrijver is ontstaan.
Een lezer vraagt ons of wij onze meening
zeggen willen, inzake twee punten, die hem en
vele anderen troffen in de zaak-Geelkerken.
Het eerste is de kwestie der afvaardiging en
het tweede is, dat „sommigen meenen dat noch
classis, noch Partic Synode zich over de zaak
hebben uit te spreken (formeel noch materieel
dus) of zelfs deze behoeven of behooren te
bespreken, maar slechts afgevaardigden hebben
te kiezen".
We kunnen hierover kort zijn. Wat de zaak
der afvaardiging aangaat, zijn wij het eens met
De Heraut, die er op wijst dat op de Gener.
Synode te Leeuwarden waar de zaak Netelen
bos .werd behandeld als afgevaardigden van
Zeeland werden gekozen Di. Bouma en v. d.
Veen, die echter vooraf in die zaak reeds von
nis geveld hadden.
...Wanneer mijn bovengenoemde lezer een
confiict had met zijn kerkeraad, en zich beriep
op de classis, zou hij het dan laken, dat van
dien kerkeraad afgevaardigden benoemd wer
den naar de classis, die over dit conflict te
handelen had?
Men heeft van de meerdere vergaderingen
zich absoluut niet de voorstelling te maken dat
de dominé's en de ouderlingen „in één hoed"
spelen. Bovendien bewaart Art. 33 K. O. ons
voor „rechter spelen" in eigen zaak, want de
afgevaardigden hebben in zulk geval geen
keurstem.
Iets anders is, en daarin kunnen we geheel
met onzen geachten lezer c. s. meegaan, of het
tegenover den betrokken broeder in Leeuwar
den kiesch geweest zou zijn, indien in de com
missie, die rapport had uit te brengen van de
Synode, ook genoemde afgevaardigden B. en
v. d. V. benoemd geworden waren.
Naar onze meening het is ook reeds el
ders uitgesproken kan het niet aanbevelens
waardig zijn, gelijk in N.-Holland geschied is
dat een commissie van de Partic. Synode (cf.
Acta blz. 11) behalve de ouderlingen bestaat
uit drie predikanten waarvan twee reeds in
commissie zaten, die in mindere vergadering
als commissie van advies gediend hadden.
Onze lezer behoeft echter heusch niet be
vreesd te zijn, dat op de Gen. Synode in de
commissie van advies o.a. de afgevaardigden
van Noord-Holland zullen benoemd worden
om hun licht te laten schijnen over het door
hen met anderen uitgebracht advies!
Wat de vraag betreft omtrent de bespreking
op classis of Partic. Synode, meenen we, dat
we reeds in ons stuk Haastige spoeddui
delijk ons gevoelen gezegd hebben. Wij zijn'er
erg voor dat de noodzaak van de vervroegde
Generale Synode niet maar van buiten af aan
de kerken opgelegd wordt, maar door goede
kennisneming als noodzaak ook moge worden
gevoeld v. D.
oude Vaderen geloofden in Gods beloften die
zoekt, zal vinden, die bidt zal ontvangen en
dat de 18e eeuwers dit geloofden als ze „be
keerd" waren, als er wat met hen gebeurd was.
De ouden vroegen: gelooft gij GodsWoord?
de lateren vroegenZijt gij bekeerd? en waren
niet tevreden aleer zij den bekeeringsw'^ had
den vernomen en getoetst aan hun idee van
bekeering.
Ook hier weer dus die tweeërlei houding
de mensch roepende tot God om de genade
die Hij beloofd heeft en de mensch zoekende iu
zichzelven of het God nog eens mocht believen
genadig te zijn. Weer tweeërlei weg: vragen
naar Gods Woord of vragen naar eigen
bevinding Schriftonderzoek of zelfonderzoek.
Het eerste vraagt geloofhet tweede vraagt
kennis van de „kenmerken". De eerste rich
ting vraagt prediking des Woords in de kerk,
de tweede richting eischt prediking van den
Christen in zijn staat, weg en toestand. Voor
de eersten was Christus het middelpunt, voor
de tweeden de Christen.
Dit a'les nu hangt samen met de algemeene
geestesrichting in de 16e en de 18e eeuw. In
de 16e eeuw ging het in den strijd tegen Spanje
om het Goddelijk rechtom de vrijheid van
geweten, om het beroep, om waarheid en goed
heid en schoonheid kortomer waren
heel veel dingen die méér en hóóger geacht
werden dan het eigen leven. De eere Gods over
alle terrein des levens dat werd toen ver
staan. Toen was God groot geacht en Zijne
groote werken werden in hun waarde erkend.
Maar in de 18e eeuw werd dit alles anders.
Eens op een prachtigen zomeravond over de
Drentsche heide dwalend, werd mijn oog ge
troffen door een groote kudde schapen, welke
zich als een golvende zee langzaam voort
bewoog achter den herder aan naar een nabij
gelegen dorp. Het was een bekoorlijk ietsdie
dicht tegen elkander aan gedrongen schapen
onder den purperen gloed van den vallenden
avond door den trouwen herder naar het dorp
geleid. Ik kon me niet weerhouden de kudde
te volgen. Bij het dorp gekomen kwam er
plotseling beweging in de saam gedrongen
eenheid. Eensklaps zag men de schapen uit
elkander gaan naar alle zijden, schijnbaar
ordeloos en doelloos. Echter schijnbaar, want
de troepen waarin de kudde zich splitste, zag
men elk trekken naar zjjn eigen stal en zijn
eigen plaats. Niet een der schapen die zich
vergiste. Allen kenden ze hun stal, waar het
zoo warm en zoo veilig voor hen is.
Toen ik dat zag, werd ik ontroerd en dacht
hoeveel kunnen wjj als menschen niet van de
schapen nog leeren. Want eens wordt het toch
voor ieder mensch ook avond, wanneer de
levenszon gaat dalen ter kimme. Zelfs op den
langsten dag wordt het ten slotte toch donker.
En weten wij dan ook, gelijk deze schapen,
waar onze stal, waar ons huis is, waar het zoo
warm en zoo veilig is?
Ach vele menschen, die, wanneer het avond
wordt in hun leven en de schaduw van den
eeuwigen nacht komt over hen, niet weten waar
ze henengaau. Ze hebben het nog niet eens
zoover gebracht als de schapen, die wel wetenf
wanneer het donker en duister wordt, waar
hun veilige kooi is. Is dat niet droevig Grijpt
het U niet aan
Daarom laten we toch allen zorg dragen dat
we weten, wanneer ook straks voor ons de
avond komt, waar ons huis is, waar we zullen
aanlanden.
Eu dat weet ge toch zeker, dat in den Bijbel
dit geschreven staat, Johannes 10: 9 „Ik ben
de deur van de stal der schapen." Dat heeft
Jezus gezegd, de Heiland van zondaren, de
Goede Herder die Zyn leven heeft gegeven
voor de schapen. Hebt ge het U wel eens inge
dacht, wat deze Herder voor U is, indien gij U
door hem als een schaap laat leiden. Hij wil
u leiden gansch Uw levensweg. H\j behoedt U,
Hq zorgt voor U en als het avond wordt, dan
is hij voor U als een deur van den stal der
schapen. Dat wil zeggen als ij u in geloof in
Zjjn armen neerlegt, gelijk een verloren schaap
in de armen van een herder, dan zal Hij u
dragen in die eeuwige schaapskooi daarboven,
waar gij in overvloed ontvangtvreugde, vrede,
zaligheid en heerlijkheid.
Lezer en lezeresde goede Herder roept ook
u. Wees Hem niet ongehoorzaam. Hij zal het
u aan niets doen ontbreken noch in leven noch
in sterven noch des morgens, noch des middags,
noch des avonds.
Nooit is alleen, wie met den Heer
Zjjn levensweg mag gaan.
Al daalt de nacht des levens neer
Gods trouw bljjft steeds bestaan.
Neen, nooit alleen, Hy baant uw pad
Al ziet Hem niet uw oog.
Toch houdt Hy vast uw hand gevat
Wischt eens uw tranen droog.
Neen, nooit alleen, God blijft getrouw
Hy schraagt u onder 't kruis;
En eens, na droefenis en rouw,
Brengt Uij u veilig thuis.
Ds. Donner.
Groningsch Kerkblad.)
DRIETAL TE
HommerzijlJ. P. C. ten Brink, cand. te Apeldoorn
M. Janssens, cand. te Assen
li. Oosterhof, cand. te Groningen.
TWEETAL TE
Laren P. v. d. Spek, te Spijkenisse
A. G. Wolf, te Antwerpen.
's GravelandD. J. v. Katwijk, te Schipluiden
J. E. Vonkenberg, te Huizen.
BEROEPEN TE
Edam H. Knoop, te Kooten
Wierden J. Jansen, te IJmuiden
Toen werd de mensch het middelpunt. Braaf
heid, deugd, vroomheid,alles was om den mensch.
Eu de godsdienst was voor de onsterfelijke
ziel, waarmee een soort afgodendienst werd be
dreven. „O, sterveling, gevoel uw waarde,zong
men. En de vromen klaagden, geheel in de lijn
van dien tijdo, als ik nog eens mijn onster
felijke ziel mocht behouden van de hel. En als
die maar gered was, dai scheen alles goed.
Niet de Heere, maar de mensch werd toen hoog
verheven.
Van die 18e eeuwsche richting is ook nu nog
veel overgebleven in het Walchersche volksleven
ondanks het werk van dr. Kuyper en dr.
Bavinck en vele anderen, die weer teruggrepen
naar het oude standpunt.
Die bovenmatige belangstelling in den mensch,
dat stellen van den vromen mensch in het
middelpunt der religie, was een ernstige zonde
onzer vaderen. Een zonde tegen het tweede
gebod, die de Heere bezoekt aan de volgende
geslachten. Wij hebben dezen eigenwilligen
godsdienst te verlaten en moeten terugkeeren
tot de gezonde woorden der H. Schrift, die niet
de kenteekenen van den Christen, maar de ge
nade Gods door Christus op den voorgrond
stelt.
Daarom dacht het mij dienstig in het voor
beeld van Lourens Ingelse dien eigenwilligen
godsdienst aan te wijzen ter waarschuwing
opdat gij in uw geloofsleven die klippen moogt
ontzeilen.
(Wordt vervolgd).