Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Woensdag 23 Dec. a.s. 39e Jaargang. Vrijdag 11 December 1925. No. 50. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. De Z.-Kerkbode zal inplaats van Vrijdag 25 December verschijnen Verzoeke vriendelijk met de opgave der predikbeurten en andere berichten hiermede rekening te willen houden en tijdig in te zenden. In dat nummer moeten niet alleen de diensten voor de Kerstdagen maar ook die van Oudejaarsavond en Nieuwjaar. De Administratie, UIT HET WOORD TOEGANG TOT DEN VADER. „Wij hebben toegang tot den Vader". Is dat niet een wondere heerlijkheid, waarvan Paulus gewaagt, 't Kan menig hart met blijdschap vervullen als ze komen mogen bij een aanzienlijk per soon of als ze toegang hebben tot een vorstelijk paleis. Maar wat is dat in vergelijking van wat de apostel noemt, Wij hebben toegang tot den Vader in de hemelen. Tot den eeuwigen Vader van onzen Heere Jezus Christus, als onzen Vader. Dat predikt de heeling van de ern stigste breuk. Dat is eene samenvoeging, die van menschelijke zijde bezien, in eeuwigheid niet meer verwacht kon worden. Het schrikkelijke van de zonde toch is dit, dat we door haar van God gescheiden zijn, losgescheurd gelijk een plant van haren wortel. Wie zou ooit hebben kunnen denken, dat wij weer toegang zouden hebben tot den Vader? De zonde had een scheidsmuur op getrokken. Vijandschap aan 's menschen zijde en toorn aan de zijde Gods. Het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God. En God is niet onrecht vaardig als Hij toorn over ons brengt. Zijn heilig recht gedoogt de zonde niet. Hij is voor den zondaar een vertoornd Rechtereen eeuwige gloed bij wien niemand wonen kan. Hij is eengansch vreeselijke Majesteit, die ons met vreeze en ontzetting vervult. En aller hart is nog als van Adam, die bevende voor Hem vlood Wij zouden ons willen ver bergen voor Hem Is het dan niet een wonderbare heerlijkheid, als de apostel kan getuigen „Wij hebben toegang tot den Vader Wij beiden hebben toegang tot den Vader zegt Paulus. En door die beiden verstaat hijJoden en Heidenen Israël en de volken. Beiden deelen in hetzelfde voorrecht. Onder Israël was wel iets van dien toegang bekend. Dat volk was bevoor recht boven de heidenen. Aan hen had God zich geopenbaard. Onder hen had Hij Zijne woning verkoren. In zichtbaar teeken woonde Hij op de Bondsark en tot Hem mocht Israël toegaan, zooals ze zongen in hun psalmen: ,,Wij zullen in Zijn woning gaan, „Ons buigen, waar Zijn troon zal staan, „En bidden voor Zijn voetbank aan". Dat voorrecht hadden ze boven de heidenen, die God in hunne eigene wegen liet wandelendie vervreemd waren van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hope hebbende, en zonder God in de wereld. Maar hoe Israël ook bevoorrecht was, hun was die toegang nog als van verre en op moeilijke wijze. Dat was te zien bij den Sinai. Hoewel hier het verbond met Israël gesloten werd, toch moest de berg afgepaald worden, opdat nie mand naderde, toen God neêrdaalde. Wie naderde zou met den dood gestraft worden. Het was te zien in Israëls heiligdom te Jeruzalem. Het volk moest in den voorhof blijven staan en hunne offer anden moesten door de priesters Gode toegebracht worden, die tot in het heilige mochten komen. Maar in het binnenste des heiligdoms, waar de Heere troonde tusschen de Cherubin, boven de Bondsark, mocht alleen de hooge- priester komen, éénmaal 's jaars. En boven dit alles hoevele wettische ont- reinigingen verhinderden de toenade ring. Het was, dus ook voor Israël nog niet een gemeenzamen toegang tot God niet als van een kina tot zijn vader, maar als van een knecht tot zijn heer, een onderdaan tot zijn Koning. Een toegang als van verre, in vreezen en beven. Maar nu hebben w ij beiden toe gang tot den Vader, eenzelfden toegang; een gelijk voorrecht. Nu is Gods in woning niet meer verbonden aan een bijzonder land of bijzondere stad. De ware aanbidders kunnen nu aanbidden aan alle plaatsen, van den opgang der zon tot haren nedergang. 't Is geen toe gang meer door middel van de priesters, of door bloedige offeranden Zonder wierook kunnen de geloovigen het reuk werk der gebeden ontsteken en de offeranden des lofs. 't Is geen toegang meer in knechtelijke vreeze, want er is een versche en levende Weg. En daar langs „mogen we toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloots, het hart gereinigd zijnde van de kwade consciëntie." De toegang is geopend tot den troon in de hemelen, waar God in heerlijkheid is gezeten. Niet om voor Hem te ver schijnen ten gerichte, maar om tot Hem te naderen als onzen Vader. Als een verzoend God en een vriendelijk Vader, die zich ontfermt over degenen, die Hem vreezen, gelijk een vader zich ontfermt over zijne kinderen. Tot Hem mogen wij gaan als een zoon als een kind om een eeuwig erfdeel te ontvangen, om in Zijn gunst te deelen, Zijn liefde te smaken, den troost der schuldvergiffe nis. Een rijke genade. En dat voor beiden. Ook de heidenen zijn mede erfgenamen des levens Ook hun heeft God de bekeering ten leven gegeven Zoo is het ook ons ten deel geworden, die uit de volken zijn. Zoo komt het ook hun toe, die nu nog heidenen zijn. Laat dat ons aanvuren om die blijde boodschap te brengen, dat de toegang ook voor hen geopend is tot den Vader. Wij mogen dat niet voor ons houden, die in Israël zijn ingelijfd, maar hebben het hun te verkondigen „W ij beiden" hebben toegang tot den Vader. Dat zegt niets van onze heerlijkheid, want het is alles door Hem. Hoe zouden wij in ons zelf tot Gods troon kunnen naderen Wij zouden er niet kunnen komen dan om 't vonnis der veroordeeling te hooren. Elk, die zijn zonde en schuld leerde kennen, stemt dat toe. Die roept uit tot God„Ga niet in 't gericht met uwen knecht, want niemand die leeft zal voor Uw aange zicht rechtvaardig zijn". Neen, 't is niet uit ons, zoo we toe gang hebben tot den Vader, 't Is alleen door Hem. Dat werd in het Oude Testa ment reeds afgeschaduwd, daarin, dat niemand toegaan kon tot het binnenste heiligdom of hij moest gaan langs het koperen brandofferaltaar, waarop het offer der verzoening werd gebracht. Daarin toch deed God verstaan, dat geen zondaar tot God kon naderen dan door Christus Zonder Christus blijft de scheiding, die de zonde gemaakt heeft. Maar door Hem is de toegang ontsloten Want Hij heeft de zonde weggenomen. Hij, die zichzelven door den eeuwigen Geest Gode onstraffelijk opgeofferd hebbende, de overtreding gesloten, de zonde verzegeld, de ongerechtigheid verzoend heeft, en eene eeuwige ge rechtigheid heeft aangebracht. Christus heeft den toegang tot den Vader ons ontsloten, toen Hij stierf aan Golgotha's kruis. Daarom zegt Paulus elders, dat wij de vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom, door het bloed van Christus. Leeft uw hart bij dat heil Maakt gij er gebruik van Gaat gij tot den Vader, door den Christus Gij behoort toch niet tot hen, die op de zaligheid geen acht nemen Bedenkt toch, dat voor wie dat offer van Christus achteloos voorbijgaan, geen slachtoffers voor de zonde meer zal gevonden worden. Zoekt uwe ellende te kennen. Ziet op uwen zondenood Maar zie ook op Christus Door Hem is er toegang. Toegang met al uwe nooden. Hij zelf roept. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhar tigheid mogen verkrijgen en genade vinden, om geholpen te worden ter be kwamer tijd Maar wij kunnen uit ons zelf niet toegaan, 't Is niet genoeg, dat de toegang verworven werd, het hart moet ook begeerig en bekwaam gemaakt worden. En dat doet de Heilige Geest. Daarom zegt PaulusWant door Hem hebben wij beiden den toegang door éénen Geest tot den Herder. 't Is het eigen werk des Heiligen Geestes om de uitverkorenen des Vaders, die Christus door zijn bloed met God verzoende, te wederbaren en te ver nieuwen, naar Gods beeldze tot kin deren Gods te maken en in hen de kinderlijke vrijmoedigheid te werken, waardoor ze God aanspreken als hun Vader. Hoe schaduwde het O. T. priester schap dit alles af. Niemand moet tot het heiligdom gaan, dan die van pries terlijken bloede was, uit het geslacht van Aaron. Zij, die hun afkomst niet konden bewijzen, werden als onreinen geweerd. Zoo kan ook geen zondaars- hart den toegang tot het hemelsche heiligdom verkrijgen, om tot God als zijn Vader te gaan, tenzij hij de geboorte uit God door den Geest deelachtig zij en door dien Geest de vrijmoedigheid ontvangt het „abba Vader" te zeggen. Zij die toegaan zouden tot het heilig dom, moesten versierd zijn met pries terlijke ambtskleederen en geoefend zijn om de priesterdiensten waar te nemen. Zoo behooren ook zij, die tot God als hun Vader gaan, versierd te zijn met priesterlijk sieraad, met de kleederen des heils en den mantel der gerechtig heid, die Christus verwierf. En wie bekleedt daarmee Immers de Geest des geloofs en der heiligmaking. Zij, die toegaan tot God, moeten onderwezen zijn hoe zij 't reuk werk der gebeden en de andere offeranden Gode zullen aanbieden. En wie leert dat? Wie bekwaamt daartoe Is het niet de Geest. De Geest onderwijst. Hij leidt, Hij heiligt. Die Geest leidt ons door den Zoon tot den Vader. Wat heerlijke toegang. Wat wonder baar heil. Dat hebben wij beiden Joden en heidenen. Alle volk te saam. Dat dan uit alle oorden der wereld velen mogen toegaan om in de Vaderlijke liefde te deelen. Dan rijst gewis de toon Lof zij den Vader en den Zoon, maar om ook aanstonds te laten volgen Lof zij den Geest te samen. Want door Hem hebben wij beiden door éénen Geest toegang tot den Vader. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Is tucht op de leer mogelijk? ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advartentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0. Littooij Olthoff. Want door Hem hebben wij beiden den toe gang door éénen Geest tot den Vader. Efeze 2 18. F. Staal Pz. Het is niet vreemd, dat de meeste Kerken de tucht hebben verwaarloosd en dat er van de tucht op de leer bijna niets overgebleven is. Sommigen meenen nog, dat zij in de Her vormde nog bestaat, want er wordt nog wel eens een bezwaar tegen de prediking ingebracht, maar het einde is altijd, dat de kerkelijke ver gaderingen eindigen met zoo iemand ongemoeid te laten, gelijk onlangs het geval is geweest. Het was duidelijk, dat deze predikant niet bracht de waarheid der H. Schrift, maar de meeningen van wijsgeeren, die in den waan leven, dat men om de waarheid te vinden niet wezen moet bij de profeten en de apostelen. De mannen, die het laatste woord in deze ker kelijke procedure gesproken hebben, hebben dan ook verklaard, dat het dien dominé vrij staat om het evangelie te verkondigen in een wijsgeerigen vorm, waarom zij het woord evan gelie behouden hebben zou ik niet durven zeggen, want het is uitgemaakt, dat er in de prediking van dien aangeklaagde niets van het evangelie te vinden was. Wanneer zij er toe komen zullen, om openlijk te zeggen, dat elk kan leeren, wat hij wil, kan ik niet zeggen, maar ik weet wel, dat dit in elk geval aan.de waarheid geen schade zou doen. Langzamerhand is de gedachte doorgedron gen, dat de verdraagzaamheid zoo groot moet zijn, dat men iemand in de Kerk niet lastig moet vinden over wat hij meent te moeten zeggen. Zoover is het echter nog niet in de Gereformeerde Kerken, welke nog altijd staan in de overtuiging, dat de kerkelijke tucht zoowel over de leer als over het leven moet gaan. Ik geloof niet, dat er onder ons eenig verschil van gevoelen bestaat. Wij zijn het hierover nog roerend eens. Maar als het op handelen aankomt, dan blijkt het, hoe moeielijk het is. Thans is dit voor de zooveelste maal aan 't licht gekomen. Leerzaam zijn de artikelen, welke prof. dr. H. H. Kuyper begonnen is in De Heraut te plaatsen. Van de zijde der juristen worden van het gewone recht allerlei beden kingen ontleend tegen de kerkelijke rechtspraak en de geschiedenis leert, dat dit niet de eerste maal is. Het is wel goed, dat een man als de redacteur van ons Blad „De Heraut" deze din gen eens ter sprake brengt, opdat ook onder de rechtsgeleerden een beter inzicht kome. Laten deze heeren, als zij mede willen spreken en op zichzelf juichen wij dit toe, eens studie maken van het Gereformeerde Kerkrecht, opdat zij niet meehelpen om de verwarring grooter te maken en de moeielijkheden van de Kerken, die waken moeten tegen alle afwijking, te ver meerderen. In een van de Dagbladen ik meen, dat het de Nederlander was werd gevoeld, hoe be zwaarlijk het zal zijn om de kwestie dr. Geel kerken kortheidshalve duid ik het zoo aan tot oplossing te brengen. Het achtte, dat de zaak zoo ingewikkeld was, dat de ouderlingen er heelemaal niet bij konden en dat het den meesten predikanten ook boven hun bereik ging. Het stelde voor om heel de zaak voorloopig te laten rusten volgens dat oordeel was er heelemaal geen haast bij en de Theologen onder ons in de gelegenheid te stellen om eens ernstig na te denken over de organische Schrift inspiratie, teneinde langzamerhand te komen tot een algemeene meening. De Gereformeerden konden dan rustig hun werk voortzetten en wachten tot de Godgeleerden het eens waren geworden, en dan zouden zij bovendien de winste hebben dat zij goed bescheid konden geven aan allen, die hen vroegen: wat er be doeld wordt met de organische ingeving der H. Schrift. Als deze schrijver gelijk heeft, dan kan de Generale Synode, welke straks komt, niet een grondig oordeel uitspreken. Zij is daartoe niet bij machte en daarom is uitstel noodzakelijk. 1 Het spreekt vanzelf, dat ik geen lust gevoe om tegenover de meening van dezen schrijver een andere te plaatsen, welke verklaart, dat onze dominé's wel mans genoeg zijn om hun gedachte te geven, maar wel wil ik iets zeggen, dat naar ik vermoed bijdrage tot gunstiger beoordeeling van onze ouderlingen. Ik plaats tegenover een dergelijke redeneering wij zijn er in de laatste tijden aan gewoon geraakt niet een andere. Ik wil iets mededeelen. Vóór ruim een halve eeuw leefde op een klein dorp in Friesland een eenvoudig man, die in de dagen der Afscheiding tot bekeering was gekomen. Hij had de lagere school bezocht, maar niet al te lang, want hij moest reeds vroeg mee naar het land. Hij behoorde tot hen, die men destijds aanduidde met den naam Waarheidsvrienden. Hij was een vurig voorstander van de Her-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1