Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 39e Jaargang. Vrijdag 20 November 1925. No. 47. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOOHD „EEN VROME WENSCH". Wanneer gij dit slotwoord van Bile- ams eerste profetie hoort, zegt ge on willekeurig Welk een schoon woord Zoo op het eerste hooren is het een vrome wensch. Als een mensch dat zeggen kan, schijnt het wel goed met hem te staan. Het verlangen naar, de bede om een goed uiteinde is toch wel te prijzen. Hoevelen leven gedachteloos voort en bekommeren zich niet om den naderenden dood. Maar wat ons verwondert is ditdat wij die wensch hier hooren uit den mond van Bileam, een onheilige. Of was hij misschien beter dan hij leek Neen dat niet, eer slechter. En dit schoone woord was inderdaad in zijn mond als een gouden bagge in een varkenssnuit. Maar ook, als wij letten op de om standigheden waaronder het gesproken werd, op het karakter van den man die het zeide, dan blijkt het, dat deze bede toch niet zoo vroom is, als op het eerste hooren wel lijkt, en dat het niet alles goud is wat er blinkt. De hoofdfout van dezen man was grove zelfzucht. In alles komt deze voor den dag. Er waren bij hem vonkjes van Godskennis. En God openbaarde hem soms allerlei dingen, hij wordt dan ook een profeet genoemd. Toch had hij geen ware kennis voor de goddelijke dingen, geen hart voor de waarheid, hij was maar een instrument. Wanneer hij geroepen wordt om Is raël te vloeken aarzelt hij, maar alleen omdat hij bang is voor Gods oordeelen. En ten slotte gaat hij toch mede, want het loon der ongerechtigheid trekt hem zeer sterk, en zijn eigen eere als groot profeet gaat hem boven alles. Bij Balak aangekomen tracht hij op allerlei wijze het begeerde loon te verdienen. Hij weet dat Israël van God gezegend is, dat het tegen Gods wil is, om het te vloeken. Dat durft hij dan ook niet. Maar wel probeert hij door talrijke offers en bezweringen Gods wil te veranderen en toch verlof te krijgen voor zijn boosheid. Dat gelukte hem niet. Hij moet zege nen, Israël zalig spreken. Dat doet hij dan ook tegen wil en dank en hij ein digt zijn profetie met de woorden Mijne ziel sterve den dood des oprech ten en mijn uiterste zij gelijk het zijne. Hij wil zeggen Wanneer mijn levens tijd voorbijgegaan is, sterve mijn ziel zulk een dood als deze rechtvaardigen, de leden van dit door God gezegende volk, dien kunnen hebben. Hij betuigt dus, dat het heil van Gods volk alle beschrijving te boven gaat en dat men daartoe bijzonderlijk letten moet op hun dood en uiterste en hetgeen daaraan verbonden zal zijn. In zekeren zin wenscht hij wel deel te hebben aan die heerlijke toekomst, maar hij wil allerminst den weg daar toe inslaan en zich aan den God van dat volk gewonnen geven. Dat blijkt wel duidelijk hieruit, dat hij zijn boozen raadslag tegen Gods volk tracht door te zetten tot driemaal toe. En als het niet gaat, probeert hij het nog op an dere wijze. Hij geeft den raad om Israël te verleiden. Laat Israël zelf den vloek op zich laden en God vertoornen. Een duivelsche boosheid Hiertoe bracht hem zijn diep inge wortelde zelfzucht en dat is ook de ondergrond van zijn „vrome wensch". Het gaat alleen om zijn eigen ik en de zaak Gods als zoodanig raakt hem niet. Wel moet hij erkennen, dat Gods volk zóó gezegend is, dat het begeerlijk moet zijn met dat volk te sterven en te deelen in hun zalige toekomst, maar het moet niets kosten, geen opoffering, geen zelf verloochening. En zoo is Bileam een beeld van die menschen, die wel met Gods volk willen sterven, maar er niet mee willen leven. Zorg over de toe komst, verlangen naar een goed einde, is nog geen ware Godsvrucht, geen bewijs voor waarachtige bekeering. Ja, eigenlijk wenscht ieder dat welMijne ziel sterve den dood des oprechten Bileam heeft deze wensch ook uit gesproken, maar wat is het einde ge weest van dezen hardnekkigen wensch Hij begeeft zich straks op het slagveld en valt door het zwaard der Israëlieten, nadat hij vooraf de bitterheid des doods duizendvoudig heeft gesmaakt. Hij sterft zooals hij heeft geleefd. Hij sterft den dood der goddeloozen. Wie ver van U de weelde zoekt Vergaat eerlang en wordt vervloekt. We zien het dus: het is niet genoeg een goed einde te begeeren, men moet ook den weg daartoe willen inslaan. Op zich zelf is de wensch Mijne ziel sterve den dood des oprechten heel goed, maar het mag er niet bij blijven. Het sterven in den Heere is zalig. Zelfs een Bileam heeft dat beseft. En wij zien het telkens, wanneer een Jacob zich uitstrekt op het sterfbed en uit roept Op uwe zaligheid wacht ik, o Heerewanneer een Simeon spreekt Nu laat gij, Heere, uw dienstknecht henengaan in vrede. En nog steeds gaan vele kinderen Gods met een glans van blijdschap op het gelaat en juichend heen, zoodat het anderen tot jaloersch- heid verwekt. En daarom voor degenen, die in Jezus Christus ontslapen, is deze wensch volkomen rechtmatig en ge grond. Zij mogen dien van harte koeste ren en met een Paulus begeeren om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Zij mogen zich verblijden in de hoop die wenkt en niet beschaamd zal worden. Maar het blijkt, dat die wensch ook ijdel en onvruchtbaar kan zijn. Bij zonde dienaars komt in gevoelige oogenblik- ken zulk een wensch ook wel eens boven, als een zucht, als een weemoe dige gedachte. Maar wat baat het, wanneer het slechts een bloote ver zuchting blijft en het niet wordt: een vurige bede tot God, wanneer men den weg der bekeering niet wil inslaan Velen bewandelen zulk een weg der dubbelhartigheid, gelijk Bileam, die wilde grijpen naar het groote heil, maar tevens het loon der ongerechtigheid vasthouden. Zulk een weg loopt ten verderve. Er is maar een weg ten levenhet smalle pad der waarachtige bekeering. Z. W. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Steeds werkzaam. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 28 0. Mijne ziel sterve den dood der ge rechtigheid en mijn uiterste zij gelijk het zijne. Numeri 23 10. Hoe gelukkig is het, dat er telkens een jong geslacht verschijnt, dat de zonen de plaats van de vaders innemen. Het zou anders op aarde al te rustig worden. Als wij ouder worden, houden we over 't algemeen niet van over bodige drukte en als het eenigszins kan, dan laten we het zooals het is. Ik ken enkele hui zen, waarin geen andere dan oudere menschen wonen, die er heel warm inzitten, maar die alleen laten verrichten, wat hoog noodig is. Als men er niet nauwkeurig op let, dan zou men er toe komen om te zeggen dat het jaar uit jaar in gelijk blijft. En dit teekent voldoende, hoe het ook allerwege zou gaan, indien alle menschen behoorden tot de bejaarden. Nu is het echter waar, dat er ook veel ge beurt, dat men beter over had kunnen laten gaan. Vaak zijn menschen zoo haastig, dat zij hun tijd niet kunnen afwachten, en zij sloopen menigmaal, wat nog heel sterk en solied is. Dit valt voor in kieiner kring, maar nog veel meer in ruimeren. Dan is er wel verandering, wel drukte, maar men komt niet veel verder. Wat wordt er veel op touw gezet, dat toch geen gunstige resultaten oplevert. Het doet mij altijd denken aan het klepperen van een molen, er is daar veel lawaai, maar meel komt er haast niet in de bakjes. Als men nu alleen van beweging en veel drukte houdt zonder te vra gen naar de gevolgen, dan kan men er mee ingenomen zijn, doch anders gevoelt men zich teleurgesteld. Maar dit zal ook wel altijd zoo blijven, om dat de menschen nu eenmaal verschillend zijn. Overigens is het echter waar, dat het goed is, dat er jonge menschen zijn, die gaarne iets op touw zetten en die nog energie genoeg heb ben om tegen geen moeite op te zien. Er zijn toch altijd dingen genoeg, welke opgeruimd dienen te worden en waar andere voor in de plaats moeten komen. De wijze Salomo heeft er in zijn tijd reeds op gewezen. Gelijk er een tijd van komen en van gaan is, zoo is er ook een tijd van bouwen en afbreken. Onwillekeurig dacht ik er aan, toen ik een mooi artikel in het archief uitgegeven door het Zeeuwsch Ge nootschap der wetenschappen las over de ver stuivende meelkrap-cultuur op Schouwen-Dui- veland. Het trok mijn aandacht ook, wijl ik er vroeger nog al eens over heb hooren praten. Ik wist er dus iets van, en nu ik in de gele genheid was, om er betrouwbare mededeelingen over te lezen, liet ik haar, zooals ieder begrijpt, niet voorbijgaan. Welk een plaats heeft deze plant eenmaal in het landbouwbedrijf ingeno men, en wie zou toen gedacht hebben, dat zoo spoedig de tijd zou komen, waarin ze niet meer verbouwd werd. En toch behoort ze nu reeds geruimen tijd tot het verleden en zoo gaat het met vele dingen. Men kan dit betreuren en ik zou daarin wel mee willen doen, maar wat schieten we er mee op. De landbouwer, die het eerst ziet, dat er voor zulk een gewas een toekomst is, en den moed heeft om er naar te handelen, is er best aan toe; en als hij dan later duidelijk ziet, dat de tijd voorbij is, en zijn akker met een meer loonend product be bouwt, handelt wijs. Het leven staat nu een maal niet stil, het verandert eiken dag en wat vandaag heel goed is, is het morgen wellicht niet meer. Het ligt voor de hand, dat de jon geren zich gemakkelijker aanpassen aan de veranderde omstandigheden dan de ouderen. Het gevaar evenwel bestaat, dat we door te grooten haast, voorname dingen uit het oog verliezen. Wij kunnen uiterlijk heel wat ver anderen, maar wij moeten ons in menig opzicht schikken. Ik ben nu eenmaal bij den landbouw terecht gekomen, welnu, laat mij er nog een oogenblik bij blijven. Vroeger verbouwden ze hier in Friesland veel cichorei, doch dit is gaandeweg minder geworden. Wij hebben hier heele goede klei- en zandgronden. Over 'tal- gemeen weten onze landbouwers heel wel het onderscheid tusschen beide en houden daar rekening mede. Er is een tijd geweest, dat de cichorei op beide werd geteeld. Doch van lieverlede verdween ze van de zware gronden en werd uitsluitend op de lichtere nog gevonden. Het is thans zoover, dat in den herfst nog alleen de wortels van deze plant verwerkt worden op de zandgronden, terwijl het aantal kilo's steeds vermindert. Dit ligt voor de hand. Op de zware klei wisten zij spoediger een plant te vinden, welke daar behoorlijk tierde dan op de zandgronden. Hier zoeken zij nog en zij zijn er begonnen met bloemen, vooral de Oost Indische kers welke er uitnemend groeit, maar de inning van het zaad kost op dit oogenblik nog te veel tijd en moeite. Misschien leert men een betere methode vinden, doch anders is het te voorzien, dat het niet gaat. Het gebeurt nu wel, dat een jong landbouwer en vooral een veehouder van de zware klei een boerderij koopt op pacht op de zandgronden, denkende, dat hij wel bij machte zal zijn, er meer uit te halen dan de vroegere bewoners. Hij begint dan ook met moed, hij past zijn kennis toe, doch geregeld is teleurstelling zijn deel. Ligt het aan zijn ijver, aan het gebrek aan onder nemingsgeest, neen, dit is het niet, maar aan overmoed, welke uit onkunde voortkomt. Hij kende wel de kwaliteit van de klei, maar hij vergiste zich in de hoedanigheid van het zand. En dit lijdt tot krachtverspilling. Dit kan men haast op elk gebied zien. Het lijkt zoo eenvoudig en zoo gemakkelijk, maar het is niet zoo. De les der voorzichtigheid door Jezus gegeven, mag men nooit verwaarloozen. Wanneer iemand een toren wil bouwen, moet hij eerst neerzitten en de kosten berekenen. Menigeen meent, dat dit neerzitten en rekenen overbodig is, en dat er weldra iets tot stand moet komen. De begeerte is goed en de wil is er ook wel, maar het geduldig overleg wordt er gemist. En dan moet het uitloopen op teleur stelling. Nu is dit niet zoo erg, als het geldt de stof felijke aangelegenheden des levens. Natuurlijk kan ik er niet mee bedoelen, dat het niet hin dert en dat we geen medelijden moeten ge voelen met hen, die al te vlug van stapel loopen. Maar Ik had het oog, toen ik dit neerschreef, op de geestelijke dingen. Het was misschien verkeerd, dat ik over het eerste zoo breed was, doch hoe gaat het, als men eenmaal ergens mee begint, dan wordt men licht verleidt, om zulk een draad wat uit te spinnen, maar dit noodzaakt mij om opeens te komen op het punt, waar ik wezen wilde. Het is onder ons algemeen bekend, dat nu enkele jaren geleden een commissie benoemd is om een plan te ontwerpen voor den uitbouw onzer belijdenis. Of dit nu bizonder wijs is geweest, zal de tijd nog moeten leeren. Duidelijk is in elk geval nu reeds, dat het o zoo moeilijk zal gaan om het tot stand te brengen. Het betreft, zooals bekend is, drie punten n.l. de H. Schrift, dat der Kerk, en dat van de roeping der Overheid. Nu is er over het laatste punt reeds een en ander geschreven, 't welk zeker niet van belang ontbloot is Doch het is te voorzien, dat als eenmaal gepubliceerd wordt, wat de Deputaten daarover ten beste zullen geven, de tongen eerst recht zullen losgaan. Het is toch inderdaad een moeilijke en ingewikkelde zaak. Practisch blijkt dit telkens reeds. Ds. Kersten en de Christelijk Historischen denken er blijkbaar heel anders over dan de anti-revolutionaire Kamerleden. De stemming onlangs in de Tweede Kamer heeft zelfs ge maakt, dat de vier Roomsch-Katholieke ministers aan onze Koningin ontslag hebben gevraagd. En onderzoek eens, wat de onderscheiden Christelijke partijen begeeren van de Overheid in betrekking tot de verschillende Kerken, en dan komt het wel uit, hoe geheel anders de beschouwing is bij den een als bij den ander. Nu weet ik wel, dat wij allen verlangen van de benoemde heeren, dat zij een uiteenzetting zullen geven van wat de H. Schrift ons voor houdt, maar ik durf te beweren, dat dit met het oog op wat reeds geschreven is, hoogst moeilijk zal gaan. Het is reeds bezwaarlijk voor ieder om zich geheel los te maken van de historische werkelijkheid en zich te verheffen tot volkomen onpartijdigheid, terwijl de mees ten, die ons op dit punt moeten voorlichten overkropt met ander werk zitten. Het zal mij daarom benieuwen, wat wij ontvangen zullen, al wil ik graag erkennen, dat de tegenwoordige situatie dringend om meerder licht vraagt. Het zou metterdaad een uitkomst zijn, als de kerk een zeker en krachtig geluid kon geven, waar van men algemeen zou zeggendit is waarlijk Schriftuurlijke taal. Onlangs zei iemandhoe goed zou het ge weest zijn, indien de gereformeerde Kerken zich reeds uitgesproken hadden over de H. Schrift, en uit het verband, waarin dit woord gezegd werd, was duidelijk, dat hij daarbij doelde over den uitbouw van de belijdenis op dit bepaalde punt. Elk zal dit dunkt mij met hem eens zijn. Ik althans gevoelde geen lust om hem tegen te spreken, al wil ik er dadelijk op laten vol gen, dat onze belijdenis geen onduidelijke ge tuigenis geeft. Het is toch waar, dat de ver houding, waarin de Christenvolken tot den Bijbel staan, een geheel andere is dan in de zestiende eeuw, en het is ook duidelijk, dat de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1