Haastige spoed
De straten van Askelon.
DADERS DES WOORDS.
De kwestie Dr. Geelkerken.
Brieven uit Z.-Vlaanderen.
leggen de ontroerde wateren van zijn leven zich
neder, de vrede daalt uit den hemel in zijn hart
en vervult hart en zinnen. De last viel van zijn
schouder, zijn schuld drukt hem niet meer en
hij verlustigt zich in het heil. God is geen
Rechter, die hem verschrikt, maar een Vader,
mild van handen en vriendelijk van oogen en
Christus is zijn Borg, die zijn zonde heeft ge
dragen in zijn lichaam op 't hart. Hij weet
zich verzoend met zijn God en met heel de
wereld bevredigd. Hij heeft ervaren, wat het
is om nabij God te zijn en hij verheugt zich
in zijn Zaligmaker.
Het staat voor hem vast, dat hij uit de on
rust tot de rust is gekomen, uit de vrees tot
de ruimte, uit de gebondenheid tot de vrijheid,
uit de vervreemding tot gemeenschap met den
levenden God. Doch vraag hem niet meer,
want hij kan verder niet antwoorden. Hij weet
dat hij het ondervonden heeft, maar zoo hij
uit den eenen toestand tot den anderen ge
raakt is, kan hij niet zeggen. Op welke wijze
de vrede Gods een toegang tot zijn binnenste
verkregen heeft, hoe die vrede elke onrust ver
dreven heeft, het is hem onbekend. Dat dit een
vrucht van zijn geestelijk leven is geweest,
daaraan twijfelt hij niet, maar het is hem on
mogelijk om den weg na te gaan, waarlangs
het deze werking heeft geoefend. Hij kan daar
over nadenken, hij kan zich het verschil in
denken, hij kan er zich een duidelijke voor
stelling van maken, waarover hij niet gaan kan.
Hoe ver hij ook doordringt in zijn binnenste,
hoe nauwkeurig hij ook waarneemt, wat in
hem gebeurd is, er is ergens een punt, waar
hij voor staan blijft. Het blijft in dit opzicht
onnagaanbaar en hij eindigt met te zeggen
Het is voor mij verborgen. Het is een krach
tige beweging in hem fdaarvan"is hij over
tuigd maar de wijze waarop zij plaats heeft
is onnaspeurlijk.
Nooit zal iemand verder komen dan de
Apostel die zeidehet is met Christus verbor
gen. Heeft hij bedoeldhet is evenals Christus
verborgen? Het kan wel, want beide is waar.
De Christus heeft Zich aan ons oog onttrokken
op den dag Zijner hemelvaart. De zichtbare
hemelen vormen een ondoordringbaar gordijn.
Wij kunnen er niet doorzien. De sterrekun-
digen ontdekken steeds, dat de grenzen der
aardsche schepping zich al verder en verder
uitstrekken. De hoogten der hemelen verheffen
zich al meer. Waar is de eerste ster, waar is
de hoogste hoogte, waar is de uitertste grens
Wij weten het niet en waarschijnlijk zullen we
het nooit weten. Maar hoe dit ook zij, wij
kunnen er met onze zintuigen nooit doorheen
komen en het zal nooit gelukken om den
Christus uit de verborgenheid in ons licht te
brengen. De hemelen hebben Hem moeten ont
vangen tot op den dag, dat Hij zelf de belet
selen wegneemt en zich aan ons vertoont,
zoodat elk oog Hem ziet. Gelijk nu de Chris
tus voor ons verborgen is, zoo is het geestelijk
leven voor ons verborgen. Even wezenlijk als
Hij bestaat, zoo wezenlijk bestaat ook dit leven.
Alleen het blijft in elk geval in deze bedeeling
voor ons verborgen. En dit maakt het ons
mogelijk om het te benaderen, zooals wij het
wel zouden wenschen.
Bouma.
In de Reformatie dringt Prof. Hepp op een
snelle bijeenroeping van de Gener. Synode aan.
Hij meent dat art. 50 K.O. daartoe geen be
lemmering behoeft te zijn.
Art. 50 Kerkenorde zegt dat de Kerk, die
last heeft om tijd en plaats der Gener. Synode
aan te wijzen zoo die naar de meening van
tenminste twee Partic Synoden binnen de drie
jaar te beroepen ware, met advies of onder
goedkeuring van hare Partic. Synode van den
tijd en plaats besluiten moet.
Feitelijk dus drie Synoden, die hierbij gekend
moeten worden.
Prof. Hepp zegt: Wat is de bedoeling van
art. 50? Geen andere dan om te waken dat
niet voor een betrekkelijk kleine zaak een
Generale Synode zou worden samengeroepen.
Doch in het onderhavige geval heeft men, naar
hij meent, in het praeadvies van de professo
ren de waarborg dat er geen lichtvaardigheid
in 't besluit tot samenroeping is. Exceptioneele
omstandigheden vragen om exceptioneele mid
delen.
lutusschen zou het z. i. om alle bedenkingen
weg te nemen geen kwaad kunnen, dat zonder
dat er van Assen nog bericht tot uitschrijving
gekomen was, de kerken allerwege met be
kwamen spoed in classicale vergaderingen
bijeenkwamen, die dan a.s. afgevaardigden be
noemen moeten naar de Partic. Synode, ter
wijl Assen dan ook al inmiddels advies en
goedkeuring van haar Particuliere Synode vra
gen kan, welke Synode natuurlijk ook zelf het
oordeel van de Synode van N.-Holland steunen
kan.
Elke kerk behoeft ook de finesse van de
aanhangige kwestie niet te kennen voor dat zij
het verzoek om een spoedige classicale ver
gadering laat uitgaan.
„Dat gebeurt bij een geding, dat een
„persoon raakt, nooit.
„De desbetreffende stukken worden dik
wijls alleen van de Synodetafel voorge
lezen.
„De groote lijnen van de kwestie zijn
„echter in het onderhavige geval uit het
„praeacvies der hoogleeraren, de uitspra
ken der Classis der Amsterdam en van
„de Partic. Synode van N.-Holland bekend.
„Daarmee kan worden volstaan".
Als nu elke kerk, classis, Partic. Synode in
deze haar plicht verstaat zal de Generale
Synode nog dit jaar in deze ernstige aange
legenheid een uitspraak kunnen doen.
Het is niet in te zien dat het geval Geel
kerken een uitzondering op een uitzondering is.
Art. 50 voorziet uitsluitend iu een exceptio
neel geval.
Tot zoover Prof. Hepp.
Het is naar we meenen een zeer verkeerd
advies dat hier gegeven wordt.
Gaat ge aan het uitzonderingsartikel tornen,
dan weet ge wel waar ge begint, maar niet
waar ge eindigt. En dreigt altijd de bepaling
van de 2e Synode een doode letter te worden.
Ik denk dat de kerken in eerbied voor onze
professoren nog verder gaan dan prof. Hepp
zelf; maar hun praeadvies kan nooit anders
dan binnen het kader van het recht der kerken
gegeven en eventueel opgevolgd worden.
Aan die orde hebben de kerken zich te hou
den. En ze doen eerst dan volle recht aan 't
advies, als ze dit niet zoo zonder meer maar
opvolgen maar het ernstig overwegenen
daarna zeljstanclig, naar eigen inzicht en met
volle verantwoordelijkheid handelen.
Niet de adviseurs maar de kerken dragen
tenslotte de verantwoordelijkheid.
Ons dunkt een willen afwijken van de lijn
die art. 50 aangeeft is reeds aanstonds een ern
stige fout.
En ook wat het andere aangaat dat in dit
stuk aangeraden wordt zijn we het van harte
oneens.
Onze kerken hebben er recht op te weten,
officieel te weten waarom die extra Generale
Synode gewenscht wordt. Wij kunnen toch niet
op courantenberichten Partic. Synoden gaan
samenroepen
En die Partic. Synoden moeten ook de zaak
zelve te voren onder de oogen kunnen zien
al zullen zij de Generale Synode, bijaldien er
nog één Particuliere Synode zich aansluit bij
het verzoek van N.-Holland, niet kunnen of
willen tegenhoudener moet toch beoordeeling
en beraadslaging van de kerken zelve plaats
hebben.
Anders is straks de Generale Synode eene
vergadering van een paar tientallen personen
die afgevaardigd zijn totaal op goed vertrouwen
en zonder dat ze weten, wat in hoofdzaak de
geest van de kerken is.
Een uitspraak volgt er niet van vertegen
woordigers van de meening der kerken, maar
van een aantal hunner. We zouden de afge
vaardigden niet willen bindenvolstrekt niet,
't mag nooit, en in dit geval zou 't al heel ver
keerd zijnmaar ze moeten toch o.i. in hun
uit te brengen oordeel gesteund worden door
een voorafgaande conscientieuse gedachten-
wisseling. Zooals 't met de zaken van een ge
wone Gener. Synode gaat. Wat prof. H. zegt:
„bij een geding dat een persoon raakt, worden
de stukken dikwijls alleen van de Synodetafel
voorgelezen", is hier niet van toepassing.
Raakt het alleen den persoon van dr. Geel
kerken, dan begrijpen wij niet waarom een
Gener. Synode bijeengeroepen wordt.
Laat die persoon maar wat wachten.
Het raakt hier veel meer dan een persoon.
Het raakt hier naar prof. Kuyper zeide de
toekomst onzer kerken't geldt een keerpunt
een zoo gewichtige beslissing als er nog nooit
genomen is.
Het is desnoods beter dat men tot een status
quo in de classis Amsterdam komt, tot de Sy
node in Augustus, dan dat door overhaasting
en onvoldoende kennisneming van de stukken
een overijlde uitspraakt komt, die met den ernst
van een extra Synode in hevig conflict zou zijn.
Met Prof. Bouwman gelooven wij daarom dat
er in December althans geen Synode mogelijk
zal zijn en goede voorbereiding noodig is.
Volkomen onderschrijven wij het besluit van
Leeuwarden, dat hierop neerkomt, dat bij de
gegevens die ons ten dienste staan, wij niet
ten volle overtuigd kunnen zijn van de nood
zakelijkheid van het samenroepen eener Gener.
Synode en dat het daarom gewenscht is, dat
de Kerkeraad van Assen in geval hij tot samen
roepen overgaat, dit doet met zoo volledig
mogelijke mededeeling van de overwegingen
die hem daartoe leidden opdat de Kerken zich
een oordeel kunnen vormen.
Eerst zóó is aan zulk een bezonnen en weken
van te voren met kennis van alle gegevens
overdacht oordeel van weerszijden waarde toe
te kennen. v. D.
Onze lezers herinneren zich ons bezwaar
tegen den „Open brief No. 3. Van den heer
Scheps te Brussel, gericht „aan alle leden der
Geref. Kerken in Nederland".
De schrijver zendt ons nu een ingezonden
stuk, dat wij, zoover het een rehabilitatie van
zijn persoon tegenover ons artikel bedoelt, op
nemen daar heeft hij recht op. In zoover het
op de kwestie die te Brussel aanhangig blijkt,
ingaat, meenen wij het om de reeds in onze
opmerking genoemde reden, ten deele te moeten
weigeren. Zijn schrijven luidt gecoupeerd als
volgt
Hooggeachte Heer Hoofdopsteller.
Eerst heden nam ik nota van Uw artikel:
„De straten van Askalon" voorkomend in 't
nr. van Vrijdag 4-9-'25. Voor een enkele op
merking zult U me ongetwijfeld plaatsruimte
willen toestaan.
Waar brochuur I en II aan de Hollandse
leden der Geref. Kerk Brussel en brochuur III
„Aan alle leden der Geref. Kerken in Nederland"
verzonden werd, ben ik me niet bewust een
Askalonities prediker te zijn geweest.
Tenzij U onder Askalonieten „Gereformeer
den" verstaat is Uw titelopschrift geheel abuis
en Uw beoordeeling dus niet billik i)-
Overigens hebben de Geref. dr. Geelkerken,
dr. Froe en nu weer de heer G. G. Gijben (zie
zijn brochuur bladz. 13-14) andere meeningen
omtrent publisering dan U. Ook dit feit had U
uw titelbenaming in de pen kunnen doen
houden 2).
Dan schrijft U„we ontvangen den indruk,
dat ds. L. in dit geschrift alleen door den
schrijver gebruikt wordt, om op zijn „inferieure" I
lading een schoone vlag te kunnen plaatsen".
Zie, hooggeachte heer hoofdopsteller om op 5
grond van een „indruk" zulk een oordeel te
*4 ellen is toch wel wat kras. Iets meer dan een
„indruk" hadde U dit woord eveneens in pen
doen houden 3).
Wat U voorts voor grievends zegt zij U van
harte vergeven, U zult het zo kwaad niet hebben
gemeend4).
Met verschuldigde gevoelens, dankend voor
de opname.
Uw dw.,
J. H. Scheps.
Vereenv. Spelling.
7-10'25.
We veroorlooven ons hierbij een enkele
kantteekening
Ad 1. Zoude heer Scheps werkelijk denken,
dat een Open brief aan alle, d.i. ongeveer 250000
(belijdende) leden, zoo binnen den kring der
Geref. Kerken bleef, dat de inhoud niet bekend
werd aan „die buiten zijn?" Weet de schrijver
niet, dat zelfs in tamelijk besloten vergadering
behandelde kwesties den anderen dag in Neu
trale bladen soms in extenso voor 't voetlicht
worden gebracht? Men kan met dr. De Moor
de te geringe publiciteit door eigen ojjiciëele
organen betreuren, doch de zaak als zaak blijft,
dat de liberale pers gretig deze dingen opvangt
en verspreidt en, waarheid met fantasie door-
eenmengende, ook commentarieert. Er was dus
reden te vreezen, dat het scherpe licht dat de
heer Scheps op de Brusselsche zaak liet vallen,
door de vooral bij kwesties niet bepaald ge
blindeerde vensters van eigen kerkelijk huis
heen zou schijnen.
We constateeren met blijdschap, dat de heer
S. dit niet bedoelde, maar zoo was 't niet te
voorkomen. Daartegen liep ons bezwaar. Wasch
uw linnen binnenshuis!
Ad 2. Dat de genoemde broeders onze
meening omtrent de publiceering niet blijken
te deelen, kan toch naar gezonde logica geen
oorzaak zijn, waarom wij eigen meening in de
pen moesten houden.
We hebben ons in de kwestie dr. Geelkerken
zelf niet gemengd, maar evenzeer ons leedwezen
uitgesproken dat deze zaak o.i. voortijdig aan
de groote klok werd gehangen. Dat deden wij
niet alleen maar zoo schreven ook onze hoofd
bladen. Wij meenen nog altoos, dat het veel
verstandiger is en voor het profijt van de kerken
nuttiger, wanneer in den kerkelijken weg het
gelijk wordt gezocht.
Ad 3. De schrijver houde ons ten goede,
dat wij deze opmerking niet begrijpen. Niet op
grond van een indruk hebben wij dit krasse
oordeel geveld, doch onze indruk was gelijk
wij dien meedeelden. We wilden juist te scherpe
formuleering vermijden en schreven daarom
nietOns oordeel is dat ds. L. als vlag moet
dienen, maar onze indruk is dit. Wij zijn blij,
dat de heer S. dit niet heeft gewild maar waar
hij voor ds. L in 't krijt wilde treden waarom
heeft hij dan het verkeerde wapen van een zeer
persoonlijken publieken aanval op ds. C. opgevat
ineen strijdperk waar het voor den kerkeraad
van B. absoluut onmogelijk was hun te pareeren
Ad 4. We danken br. S. voor zijn welwil
lendheid. Laten wij hem de verzekering geven,
dat wij het niet alleen zóó kwaad niet, maar
in 't geheel niet kwaad hebben bedoelden
volstrekt niets grievends op 't oog hadden
zelfs bieden wij hem excuus aan zoo ons ar
tikeltje hem hoewel ongewild persoonlijk eenigs-
zins krenkte. Het eenige wat ons dit deed
schrijven was de inderdaad ernstig bij ons
levende vraagWaar komen we op den duur
terecht, wanneer wij zaken van zuiver kerkelijke
tucht brengen op de publieke markt. Ze be-
hooren daar niet. Zulk een verlaten van de
kerkrechterlijke lijn kan niet bevorderlijk zijn
aan den waarachtigen bloei onzer Geref. Kerken,
en brengt de zaak zelf in 't moeras. Alleen dit
conflict met ons kerkelijk recht constateerden
wij met droefheid. De brochure van dhr. S.
ware beter ongeschreven gebleven. Of zijn toorn,
over wat er passeerde, billijk was, kunnen wij
als „leden der Geref. Kerken in Nederland"
niet beoordeelen. Al ware die billijk, dan is nog
waarWie in toorn handelt óók schrijft
gaat in storm onder zeil. v. D.
Hoor ook de andere partij vóór ge
teekent op een adres uit Amsterdam-
Zuid.
Ds. R. W. de Jong te Broek op Langendijk,
rapporteur ter Particuliere Synode inzake de
bezwaarschriften van dr. Geelkerken en zijn
Kerkeraad, schreef aan „De Standaard"
Vergun mij naar aanleiding van het verslag
van de vergadering te Amsterdam betreffende
de kwestie-dr. Geelkerken, opgenomen in uw
blad van 22 Oct. j.l., een paar dingen te mogen
zeggen.
Allereerst een ernstig verzoek èn aan de leden
der Gereformeerde Kerk van Amsterdam-Zuid
èn aan de leden der andere Gereformeerde
Kerken, om niet door hunne handteekening in
stemming te betuigen met het stuk van dr. Rijk
Kramer en dr. Honig, alvorens de Acta van de
Particuliere Synode zijn verschenen en in den
handel verkrijgbaar zijn gesteld.
Dan heeft men het „hoor en wederhoor". In
die Acta zullen volgens besluit der Synode
worden opgenomen de protesten van dr. Geel
kerken en van den Kerkeraad van Amsterdam-
Zuid met de bijlagen (waarin men vindt de
brieven van br. H. Marinus aan den Kerkeraad
en aan de Classis; de besluiten der Classis;
het rapport van Deputaten ad Art. 49 K. O.
over deze zaak) en voorts de rapporten te
dezer zake uitgebracht op de Particuliere Sy
node. Men heeft dan officieele stukken en kan
dan zelf oordeelen.
In het eerste nummer van het weekblad
Woord en Geest stond een stuk met het op
schrift: „De vensters open!" Dat is tot heden
in deze zaak niet geschied. Dr. Geelkerken
heeft zijn venster opengedaan in zijn brochures,
maar de vensters zijn nog niet open geweest.
En het licht, dat uit het venster van dr. Geel
kerken heeft geschenen, is zeer eenzijdig
sterker nog, in onderscheiden opzichten niet
waar en daardoor misleidend.
Ik vraag niet, dat men dit enkel op mijn
zeggen gelooven zal. Maar ik vraag wél aan
alle Gereformeerden, wier handteekening ge
vraagd wordt, daarmee te wachten, totdat zij
het „hoor en wederhoor" hebben gehad, en
daaraan mijn beweren te toetsen.
I Die vraag is toch billijk. We mogen toch
niemand, ook niet een Classis of Particuliere
Synode, lichtelijk en onverhoord veroordeelen
of helpen veroordeelen (Catech. Zondag 43).
En ik doe die vraag met te meer recht, om
dat in het stuk van dr. Rijk Kramer en dr. Honig
(men leze hierop sub 2, 3, 4 maar na), niet
gevonden wordt eene zakelijke bestrijding van
de besluiten van de Classis of van de Parti
culiere Synode, maar alleen een disqualificeering
van personen. Dat tengevolge van den invloed
van deze door hen gedisqualificeerde personen
de besluiten der Classis of van de Part. Synode
zakelijk of kerkrechtelijk onjuist zouden zijn
(en dit is de zaak, waar het om gaat), daar
voor wordt in het stuk van dr. Rijk Kramer en
dr. Honig zelfs geen schijn van bewijs bij
gebracht.
Ik schrijf deze dingen vóór het verschijnen
van de Acta der Particuliere Synode, omdat
ik vrees, gezien de haast, waarmee men stem
ming tracht te maken, dat men vóór het ver
schijnen van de officieele stukken, reeds hand-
teekeningen vragen zal en sommigen later, als
zij van alle zijden ingelicht zijn, daarover be
rouw zouden hebben.
't Eenige, wat ik bedoel met dit schrijven,
is, dat er zij de toepassing van den ouden
regel: „Audi et alteram partem", d.w.z. laat
er zijn: „hoor en wederhoor".
LXXXVI.
Amice.
Heel in 't Oosten van Duitschland ligt de
stad Breslauhet middelpunt van Silezië.
Breslau is een zeer groote en zeer oude stad,
de vele fraaie gevels, de schoone massieve
poorten, talrijke antieke gebouwen boeien de
aandacht van hem, die het voorrecht heeft,
daar enkele dagen te mogen vertoeven.
Zooals ge weet, werden ds. Veldkamp en
ondergeteekende een vorig jaar door het
Zeeuwsch Comité tot versterking van het Geref.
leven in Duitschland naar dien oostelijken kant
van het groote rijk afgevaardigd om een on
derzoek in te stellen naar het daar nog voort
levend Calvinistisch beginsel.
Wilt ge dit nu met den weidschen naam
van Kerkvisitatie betitelen, zooals ds. K. S.
in zijn bekende rede misschien ietwat ondeu
gend zeide, dan moogt ge dat doen.
Kerkvisitatie was het eigenlijk niet. Doch
ons Zeeuwsch Comité had zich als voorwerpen
van steun enkele kerken in Silezië aangewezen
gezien. Uit den aard der zaak stelden wij ons
toen in correspondentie met die kerken, en
tegelijk met een paar andere, die ons niet aan
gewezen waren, doch waarvan wij ons her
innerden vooral hierbij voorgelicht door ds.
Bouma die vroeger in Duitschland, te Emli-
cheim, gearbeid had en daarom de Geref.
predikanten in Duitschland kende dat die
als Geref. te boek stonden.
De naaste aanleiding tot een persoonlijk
bezoek, zonder hetwelk het Comité oordeelde
niet het geld door onze Zeeuwsche kerken
aanstonds te mogen bestemmen voor die Sile-
ziche kerken was een Jahresbericht (Jaarverslag)
van de Hofkerk in Breslau, die als „Evange-
lisch-Gereformeerd" bekend stond. Dit jaar
verslag werd ons door den vriendelijken Hof
prediker ds. Renner toegezonden.
Reeds het Voorwoord klonk in onze ooren
wat eigenaardig, doch bedenkelijker n.l. met
het oog op het doel van ons Comité was het
enthousiaste artikel over Schleiermacher, dat
door een ouderling met een hoogen titel aan
het slot van dat Jaarverslag was geplaatst.
Friedrich Schleiermacher is in bedoelde Hof
kerk van Breslau gedoopt, en zoo is 't wel te
verstaan, dat een artikel over dezen beroemden
godgeleerde in een verslag van die kerk voor
komt, maar het is niet hetzelfde hoe de inhoud
er van luidt. „Hoe trotsch", zoo lazen we daar,
mogen wij gereformeerden zijn, dat hij bij ons
behoordeimmers hij is als zoon van den ge
reformeerden Garnizoens-staf-en veldprediker
van Frederik de Grooten in Breslau op 21 Nov.
1768 geboren en op 27 Nov. in onze Hofkerk
gedoopt". Het nergens op de groote afwijkingen
in Schl's leer ingaande artikel ademde grooten
eerbied en vurig enthousiasme voor dezen
inderdaad grooten, maar allerminst Gerefor
meerden geleerde.
Ook deed zich behalve nog andere vragen
van meer confessioneelen aard in verband met
de bekende Union der Duitsche kerken en de
daarbij te onderhouden tucht over de Avond-
maalgangers de vraag voor óf en in welke
mate en waartoe eventueele steun noodig was
terwijl bovendien het ontbreken van twee in
Zeeland als Geref. bekend staande kerken n.l.
die van ds. Dehmel in Breslau en ds. Graefe
in Görlitz op de lijst der te ondersteunen kerken
het comité er unaniem ook op aandrang
van sommige andere predikanten in Zeeland
toe deed besluiten een onderzoek in loco te
doen instellen.
Het is jammer dat de interessante artikelen
van mijn reisgenoot, zoo spoedig een eind
namen, voor ze aan het meer zakelijke toege
komen waren.
Resultaat van ons onderzoek was, dat beide
predikers der Hofkirche met wien we een ge
sprek van vier uren hadden de grijze en
beminnelijke Renner en de jonge, levendige
Bender, die ons door de nachtelijke straten van
Breslau naar 't logie bij ds. Dehmel terugge
leidde, erkenden, dat-er niet voldoende reden
was tot finantiëelen steun hunner kerk, al
zouden ze voor wederoprichting van hun Jaar
verslagen wel wat kunnen gebruiken. Het
salaris der predikanten door het rijk betaald,
was meer dan behoorlijk, en van eenigszins
desolaten toestand van de gebouwen was in
de verste verte geen sprake.
Met groote belangstelling vernamen wij wat
onze kerkelijke tucht bedoelt en practisch be-
teekent. Bij hen worden aangenomen allen, die
elders tot een geref. gemeente „behoord heb
ben". Andere van elders komende Evangelischen
kunnen zich aansluiten wanneer ze op gods
dienstige gronden de aansluiting aan een evang.
geref. gemeente wenschen. Ze hebben dit te