Haastige spoed De straten van Askelon. DADERS DES WOORDS. De kwestie Dr. Geelkerken. Brieven uit Z.-Vlaanderen. leggen de ontroerde wateren van zijn leven zich neder, de vrede daalt uit den hemel in zijn hart en vervult hart en zinnen. De last viel van zijn schouder, zijn schuld drukt hem niet meer en hij verlustigt zich in het heil. God is geen Rechter, die hem verschrikt, maar een Vader, mild van handen en vriendelijk van oogen en Christus is zijn Borg, die zijn zonde heeft ge dragen in zijn lichaam op 't hart. Hij weet zich verzoend met zijn God en met heel de wereld bevredigd. Hij heeft ervaren, wat het is om nabij God te zijn en hij verheugt zich in zijn Zaligmaker. Het staat voor hem vast, dat hij uit de on rust tot de rust is gekomen, uit de vrees tot de ruimte, uit de gebondenheid tot de vrijheid, uit de vervreemding tot gemeenschap met den levenden God. Doch vraag hem niet meer, want hij kan verder niet antwoorden. Hij weet dat hij het ondervonden heeft, maar zoo hij uit den eenen toestand tot den anderen ge raakt is, kan hij niet zeggen. Op welke wijze de vrede Gods een toegang tot zijn binnenste verkregen heeft, hoe die vrede elke onrust ver dreven heeft, het is hem onbekend. Dat dit een vrucht van zijn geestelijk leven is geweest, daaraan twijfelt hij niet, maar het is hem on mogelijk om den weg na te gaan, waarlangs het deze werking heeft geoefend. Hij kan daar over nadenken, hij kan zich het verschil in denken, hij kan er zich een duidelijke voor stelling van maken, waarover hij niet gaan kan. Hoe ver hij ook doordringt in zijn binnenste, hoe nauwkeurig hij ook waarneemt, wat in hem gebeurd is, er is ergens een punt, waar hij voor staan blijft. Het blijft in dit opzicht onnagaanbaar en hij eindigt met te zeggen Het is voor mij verborgen. Het is een krach tige beweging in hem fdaarvan"is hij over tuigd maar de wijze waarop zij plaats heeft is onnaspeurlijk. Nooit zal iemand verder komen dan de Apostel die zeidehet is met Christus verbor gen. Heeft hij bedoeldhet is evenals Christus verborgen? Het kan wel, want beide is waar. De Christus heeft Zich aan ons oog onttrokken op den dag Zijner hemelvaart. De zichtbare hemelen vormen een ondoordringbaar gordijn. Wij kunnen er niet doorzien. De sterrekun- digen ontdekken steeds, dat de grenzen der aardsche schepping zich al verder en verder uitstrekken. De hoogten der hemelen verheffen zich al meer. Waar is de eerste ster, waar is de hoogste hoogte, waar is de uitertste grens Wij weten het niet en waarschijnlijk zullen we het nooit weten. Maar hoe dit ook zij, wij kunnen er met onze zintuigen nooit doorheen komen en het zal nooit gelukken om den Christus uit de verborgenheid in ons licht te brengen. De hemelen hebben Hem moeten ont vangen tot op den dag, dat Hij zelf de belet selen wegneemt en zich aan ons vertoont, zoodat elk oog Hem ziet. Gelijk nu de Chris tus voor ons verborgen is, zoo is het geestelijk leven voor ons verborgen. Even wezenlijk als Hij bestaat, zoo wezenlijk bestaat ook dit leven. Alleen het blijft in elk geval in deze bedeeling voor ons verborgen. En dit maakt het ons mogelijk om het te benaderen, zooals wij het wel zouden wenschen. Bouma. In de Reformatie dringt Prof. Hepp op een snelle bijeenroeping van de Gener. Synode aan. Hij meent dat art. 50 K.O. daartoe geen be lemmering behoeft te zijn. Art. 50 Kerkenorde zegt dat de Kerk, die last heeft om tijd en plaats der Gener. Synode aan te wijzen zoo die naar de meening van tenminste twee Partic Synoden binnen de drie jaar te beroepen ware, met advies of onder goedkeuring van hare Partic. Synode van den tijd en plaats besluiten moet. Feitelijk dus drie Synoden, die hierbij gekend moeten worden. Prof. Hepp zegt: Wat is de bedoeling van art. 50? Geen andere dan om te waken dat niet voor een betrekkelijk kleine zaak een Generale Synode zou worden samengeroepen. Doch in het onderhavige geval heeft men, naar hij meent, in het praeadvies van de professo ren de waarborg dat er geen lichtvaardigheid in 't besluit tot samenroeping is. Exceptioneele omstandigheden vragen om exceptioneele mid delen. lutusschen zou het z. i. om alle bedenkingen weg te nemen geen kwaad kunnen, dat zonder dat er van Assen nog bericht tot uitschrijving gekomen was, de kerken allerwege met be kwamen spoed in classicale vergaderingen bijeenkwamen, die dan a.s. afgevaardigden be noemen moeten naar de Partic. Synode, ter wijl Assen dan ook al inmiddels advies en goedkeuring van haar Particuliere Synode vra gen kan, welke Synode natuurlijk ook zelf het oordeel van de Synode van N.-Holland steunen kan. Elke kerk behoeft ook de finesse van de aanhangige kwestie niet te kennen voor dat zij het verzoek om een spoedige classicale ver gadering laat uitgaan. „Dat gebeurt bij een geding, dat een „persoon raakt, nooit. „De desbetreffende stukken worden dik wijls alleen van de Synodetafel voorge lezen. „De groote lijnen van de kwestie zijn „echter in het onderhavige geval uit het „praeacvies der hoogleeraren, de uitspra ken der Classis der Amsterdam en van „de Partic. Synode van N.-Holland bekend. „Daarmee kan worden volstaan". Als nu elke kerk, classis, Partic. Synode in deze haar plicht verstaat zal de Generale Synode nog dit jaar in deze ernstige aange legenheid een uitspraak kunnen doen. Het is niet in te zien dat het geval Geel kerken een uitzondering op een uitzondering is. Art. 50 voorziet uitsluitend iu een exceptio neel geval. Tot zoover Prof. Hepp. Het is naar we meenen een zeer verkeerd advies dat hier gegeven wordt. Gaat ge aan het uitzonderingsartikel tornen, dan weet ge wel waar ge begint, maar niet waar ge eindigt. En dreigt altijd de bepaling van de 2e Synode een doode letter te worden. Ik denk dat de kerken in eerbied voor onze professoren nog verder gaan dan prof. Hepp zelf; maar hun praeadvies kan nooit anders dan binnen het kader van het recht der kerken gegeven en eventueel opgevolgd worden. Aan die orde hebben de kerken zich te hou den. En ze doen eerst dan volle recht aan 't advies, als ze dit niet zoo zonder meer maar opvolgen maar het ernstig overwegenen daarna zeljstanclig, naar eigen inzicht en met volle verantwoordelijkheid handelen. Niet de adviseurs maar de kerken dragen tenslotte de verantwoordelijkheid. Ons dunkt een willen afwijken van de lijn die art. 50 aangeeft is reeds aanstonds een ern stige fout. En ook wat het andere aangaat dat in dit stuk aangeraden wordt zijn we het van harte oneens. Onze kerken hebben er recht op te weten, officieel te weten waarom die extra Generale Synode gewenscht wordt. Wij kunnen toch niet op courantenberichten Partic. Synoden gaan samenroepen En die Partic. Synoden moeten ook de zaak zelve te voren onder de oogen kunnen zien al zullen zij de Generale Synode, bijaldien er nog één Particuliere Synode zich aansluit bij het verzoek van N.-Holland, niet kunnen of willen tegenhoudener moet toch beoordeeling en beraadslaging van de kerken zelve plaats hebben. Anders is straks de Generale Synode eene vergadering van een paar tientallen personen die afgevaardigd zijn totaal op goed vertrouwen en zonder dat ze weten, wat in hoofdzaak de geest van de kerken is. Een uitspraak volgt er niet van vertegen woordigers van de meening der kerken, maar van een aantal hunner. We zouden de afge vaardigden niet willen bindenvolstrekt niet, 't mag nooit, en in dit geval zou 't al heel ver keerd zijnmaar ze moeten toch o.i. in hun uit te brengen oordeel gesteund worden door een voorafgaande conscientieuse gedachten- wisseling. Zooals 't met de zaken van een ge wone Gener. Synode gaat. Wat prof. H. zegt: „bij een geding dat een persoon raakt, worden de stukken dikwijls alleen van de Synodetafel voorgelezen", is hier niet van toepassing. Raakt het alleen den persoon van dr. Geel kerken, dan begrijpen wij niet waarom een Gener. Synode bijeengeroepen wordt. Laat die persoon maar wat wachten. Het raakt hier veel meer dan een persoon. Het raakt hier naar prof. Kuyper zeide de toekomst onzer kerken't geldt een keerpunt een zoo gewichtige beslissing als er nog nooit genomen is. Het is desnoods beter dat men tot een status quo in de classis Amsterdam komt, tot de Sy node in Augustus, dan dat door overhaasting en onvoldoende kennisneming van de stukken een overijlde uitspraakt komt, die met den ernst van een extra Synode in hevig conflict zou zijn. Met Prof. Bouwman gelooven wij daarom dat er in December althans geen Synode mogelijk zal zijn en goede voorbereiding noodig is. Volkomen onderschrijven wij het besluit van Leeuwarden, dat hierop neerkomt, dat bij de gegevens die ons ten dienste staan, wij niet ten volle overtuigd kunnen zijn van de nood zakelijkheid van het samenroepen eener Gener. Synode en dat het daarom gewenscht is, dat de Kerkeraad van Assen in geval hij tot samen roepen overgaat, dit doet met zoo volledig mogelijke mededeeling van de overwegingen die hem daartoe leidden opdat de Kerken zich een oordeel kunnen vormen. Eerst zóó is aan zulk een bezonnen en weken van te voren met kennis van alle gegevens overdacht oordeel van weerszijden waarde toe te kennen. v. D. Onze lezers herinneren zich ons bezwaar tegen den „Open brief No. 3. Van den heer Scheps te Brussel, gericht „aan alle leden der Geref. Kerken in Nederland". De schrijver zendt ons nu een ingezonden stuk, dat wij, zoover het een rehabilitatie van zijn persoon tegenover ons artikel bedoelt, op nemen daar heeft hij recht op. In zoover het op de kwestie die te Brussel aanhangig blijkt, ingaat, meenen wij het om de reeds in onze opmerking genoemde reden, ten deele te moeten weigeren. Zijn schrijven luidt gecoupeerd als volgt Hooggeachte Heer Hoofdopsteller. Eerst heden nam ik nota van Uw artikel: „De straten van Askalon" voorkomend in 't nr. van Vrijdag 4-9-'25. Voor een enkele op merking zult U me ongetwijfeld plaatsruimte willen toestaan. Waar brochuur I en II aan de Hollandse leden der Geref. Kerk Brussel en brochuur III „Aan alle leden der Geref. Kerken in Nederland" verzonden werd, ben ik me niet bewust een Askalonities prediker te zijn geweest. Tenzij U onder Askalonieten „Gereformeer den" verstaat is Uw titelopschrift geheel abuis en Uw beoordeeling dus niet billik i)- Overigens hebben de Geref. dr. Geelkerken, dr. Froe en nu weer de heer G. G. Gijben (zie zijn brochuur bladz. 13-14) andere meeningen omtrent publisering dan U. Ook dit feit had U uw titelbenaming in de pen kunnen doen houden 2). Dan schrijft U„we ontvangen den indruk, dat ds. L. in dit geschrift alleen door den schrijver gebruikt wordt, om op zijn „inferieure" I lading een schoone vlag te kunnen plaatsen". Zie, hooggeachte heer hoofdopsteller om op 5 grond van een „indruk" zulk een oordeel te *4 ellen is toch wel wat kras. Iets meer dan een „indruk" hadde U dit woord eveneens in pen doen houden 3). Wat U voorts voor grievends zegt zij U van harte vergeven, U zult het zo kwaad niet hebben gemeend4). Met verschuldigde gevoelens, dankend voor de opname. Uw dw., J. H. Scheps. Vereenv. Spelling. 7-10'25. We veroorlooven ons hierbij een enkele kantteekening Ad 1. Zoude heer Scheps werkelijk denken, dat een Open brief aan alle, d.i. ongeveer 250000 (belijdende) leden, zoo binnen den kring der Geref. Kerken bleef, dat de inhoud niet bekend werd aan „die buiten zijn?" Weet de schrijver niet, dat zelfs in tamelijk besloten vergadering behandelde kwesties den anderen dag in Neu trale bladen soms in extenso voor 't voetlicht worden gebracht? Men kan met dr. De Moor de te geringe publiciteit door eigen ojjiciëele organen betreuren, doch de zaak als zaak blijft, dat de liberale pers gretig deze dingen opvangt en verspreidt en, waarheid met fantasie door- eenmengende, ook commentarieert. Er was dus reden te vreezen, dat het scherpe licht dat de heer Scheps op de Brusselsche zaak liet vallen, door de vooral bij kwesties niet bepaald ge blindeerde vensters van eigen kerkelijk huis heen zou schijnen. We constateeren met blijdschap, dat de heer S. dit niet bedoelde, maar zoo was 't niet te voorkomen. Daartegen liep ons bezwaar. Wasch uw linnen binnenshuis! Ad 2. Dat de genoemde broeders onze meening omtrent de publiceering niet blijken te deelen, kan toch naar gezonde logica geen oorzaak zijn, waarom wij eigen meening in de pen moesten houden. We hebben ons in de kwestie dr. Geelkerken zelf niet gemengd, maar evenzeer ons leedwezen uitgesproken dat deze zaak o.i. voortijdig aan de groote klok werd gehangen. Dat deden wij niet alleen maar zoo schreven ook onze hoofd bladen. Wij meenen nog altoos, dat het veel verstandiger is en voor het profijt van de kerken nuttiger, wanneer in den kerkelijken weg het gelijk wordt gezocht. Ad 3. De schrijver houde ons ten goede, dat wij deze opmerking niet begrijpen. Niet op grond van een indruk hebben wij dit krasse oordeel geveld, doch onze indruk was gelijk wij dien meedeelden. We wilden juist te scherpe formuleering vermijden en schreven daarom nietOns oordeel is dat ds. L. als vlag moet dienen, maar onze indruk is dit. Wij zijn blij, dat de heer S. dit niet heeft gewild maar waar hij voor ds. L in 't krijt wilde treden waarom heeft hij dan het verkeerde wapen van een zeer persoonlijken publieken aanval op ds. C. opgevat ineen strijdperk waar het voor den kerkeraad van B. absoluut onmogelijk was hun te pareeren Ad 4. We danken br. S. voor zijn welwil lendheid. Laten wij hem de verzekering geven, dat wij het niet alleen zóó kwaad niet, maar in 't geheel niet kwaad hebben bedoelden volstrekt niets grievends op 't oog hadden zelfs bieden wij hem excuus aan zoo ons ar tikeltje hem hoewel ongewild persoonlijk eenigs- zins krenkte. Het eenige wat ons dit deed schrijven was de inderdaad ernstig bij ons levende vraagWaar komen we op den duur terecht, wanneer wij zaken van zuiver kerkelijke tucht brengen op de publieke markt. Ze be- hooren daar niet. Zulk een verlaten van de kerkrechterlijke lijn kan niet bevorderlijk zijn aan den waarachtigen bloei onzer Geref. Kerken, en brengt de zaak zelf in 't moeras. Alleen dit conflict met ons kerkelijk recht constateerden wij met droefheid. De brochure van dhr. S. ware beter ongeschreven gebleven. Of zijn toorn, over wat er passeerde, billijk was, kunnen wij als „leden der Geref. Kerken in Nederland" niet beoordeelen. Al ware die billijk, dan is nog waarWie in toorn handelt óók schrijft gaat in storm onder zeil. v. D. Hoor ook de andere partij vóór ge teekent op een adres uit Amsterdam- Zuid. Ds. R. W. de Jong te Broek op Langendijk, rapporteur ter Particuliere Synode inzake de bezwaarschriften van dr. Geelkerken en zijn Kerkeraad, schreef aan „De Standaard" Vergun mij naar aanleiding van het verslag van de vergadering te Amsterdam betreffende de kwestie-dr. Geelkerken, opgenomen in uw blad van 22 Oct. j.l., een paar dingen te mogen zeggen. Allereerst een ernstig verzoek èn aan de leden der Gereformeerde Kerk van Amsterdam-Zuid èn aan de leden der andere Gereformeerde Kerken, om niet door hunne handteekening in stemming te betuigen met het stuk van dr. Rijk Kramer en dr. Honig, alvorens de Acta van de Particuliere Synode zijn verschenen en in den handel verkrijgbaar zijn gesteld. Dan heeft men het „hoor en wederhoor". In die Acta zullen volgens besluit der Synode worden opgenomen de protesten van dr. Geel kerken en van den Kerkeraad van Amsterdam- Zuid met de bijlagen (waarin men vindt de brieven van br. H. Marinus aan den Kerkeraad en aan de Classis; de besluiten der Classis; het rapport van Deputaten ad Art. 49 K. O. over deze zaak) en voorts de rapporten te dezer zake uitgebracht op de Particuliere Sy node. Men heeft dan officieele stukken en kan dan zelf oordeelen. In het eerste nummer van het weekblad Woord en Geest stond een stuk met het op schrift: „De vensters open!" Dat is tot heden in deze zaak niet geschied. Dr. Geelkerken heeft zijn venster opengedaan in zijn brochures, maar de vensters zijn nog niet open geweest. En het licht, dat uit het venster van dr. Geel kerken heeft geschenen, is zeer eenzijdig sterker nog, in onderscheiden opzichten niet waar en daardoor misleidend. Ik vraag niet, dat men dit enkel op mijn zeggen gelooven zal. Maar ik vraag wél aan alle Gereformeerden, wier handteekening ge vraagd wordt, daarmee te wachten, totdat zij het „hoor en wederhoor" hebben gehad, en daaraan mijn beweren te toetsen. I Die vraag is toch billijk. We mogen toch niemand, ook niet een Classis of Particuliere Synode, lichtelijk en onverhoord veroordeelen of helpen veroordeelen (Catech. Zondag 43). En ik doe die vraag met te meer recht, om dat in het stuk van dr. Rijk Kramer en dr. Honig (men leze hierop sub 2, 3, 4 maar na), niet gevonden wordt eene zakelijke bestrijding van de besluiten van de Classis of van de Parti culiere Synode, maar alleen een disqualificeering van personen. Dat tengevolge van den invloed van deze door hen gedisqualificeerde personen de besluiten der Classis of van de Part. Synode zakelijk of kerkrechtelijk onjuist zouden zijn (en dit is de zaak, waar het om gaat), daar voor wordt in het stuk van dr. Rijk Kramer en dr. Honig zelfs geen schijn van bewijs bij gebracht. Ik schrijf deze dingen vóór het verschijnen van de Acta der Particuliere Synode, omdat ik vrees, gezien de haast, waarmee men stem ming tracht te maken, dat men vóór het ver schijnen van de officieele stukken, reeds hand- teekeningen vragen zal en sommigen later, als zij van alle zijden ingelicht zijn, daarover be rouw zouden hebben. 't Eenige, wat ik bedoel met dit schrijven, is, dat er zij de toepassing van den ouden regel: „Audi et alteram partem", d.w.z. laat er zijn: „hoor en wederhoor". LXXXVI. Amice. Heel in 't Oosten van Duitschland ligt de stad Breslauhet middelpunt van Silezië. Breslau is een zeer groote en zeer oude stad, de vele fraaie gevels, de schoone massieve poorten, talrijke antieke gebouwen boeien de aandacht van hem, die het voorrecht heeft, daar enkele dagen te mogen vertoeven. Zooals ge weet, werden ds. Veldkamp en ondergeteekende een vorig jaar door het Zeeuwsch Comité tot versterking van het Geref. leven in Duitschland naar dien oostelijken kant van het groote rijk afgevaardigd om een on derzoek in te stellen naar het daar nog voort levend Calvinistisch beginsel. Wilt ge dit nu met den weidschen naam van Kerkvisitatie betitelen, zooals ds. K. S. in zijn bekende rede misschien ietwat ondeu gend zeide, dan moogt ge dat doen. Kerkvisitatie was het eigenlijk niet. Doch ons Zeeuwsch Comité had zich als voorwerpen van steun enkele kerken in Silezië aangewezen gezien. Uit den aard der zaak stelden wij ons toen in correspondentie met die kerken, en tegelijk met een paar andere, die ons niet aan gewezen waren, doch waarvan wij ons her innerden vooral hierbij voorgelicht door ds. Bouma die vroeger in Duitschland, te Emli- cheim, gearbeid had en daarom de Geref. predikanten in Duitschland kende dat die als Geref. te boek stonden. De naaste aanleiding tot een persoonlijk bezoek, zonder hetwelk het Comité oordeelde niet het geld door onze Zeeuwsche kerken aanstonds te mogen bestemmen voor die Sile- ziche kerken was een Jahresbericht (Jaarverslag) van de Hofkerk in Breslau, die als „Evange- lisch-Gereformeerd" bekend stond. Dit jaar verslag werd ons door den vriendelijken Hof prediker ds. Renner toegezonden. Reeds het Voorwoord klonk in onze ooren wat eigenaardig, doch bedenkelijker n.l. met het oog op het doel van ons Comité was het enthousiaste artikel over Schleiermacher, dat door een ouderling met een hoogen titel aan het slot van dat Jaarverslag was geplaatst. Friedrich Schleiermacher is in bedoelde Hof kerk van Breslau gedoopt, en zoo is 't wel te verstaan, dat een artikel over dezen beroemden godgeleerde in een verslag van die kerk voor komt, maar het is niet hetzelfde hoe de inhoud er van luidt. „Hoe trotsch", zoo lazen we daar, mogen wij gereformeerden zijn, dat hij bij ons behoordeimmers hij is als zoon van den ge reformeerden Garnizoens-staf-en veldprediker van Frederik de Grooten in Breslau op 21 Nov. 1768 geboren en op 27 Nov. in onze Hofkerk gedoopt". Het nergens op de groote afwijkingen in Schl's leer ingaande artikel ademde grooten eerbied en vurig enthousiasme voor dezen inderdaad grooten, maar allerminst Gerefor meerden geleerde. Ook deed zich behalve nog andere vragen van meer confessioneelen aard in verband met de bekende Union der Duitsche kerken en de daarbij te onderhouden tucht over de Avond- maalgangers de vraag voor óf en in welke mate en waartoe eventueele steun noodig was terwijl bovendien het ontbreken van twee in Zeeland als Geref. bekend staande kerken n.l. die van ds. Dehmel in Breslau en ds. Graefe in Görlitz op de lijst der te ondersteunen kerken het comité er unaniem ook op aandrang van sommige andere predikanten in Zeeland toe deed besluiten een onderzoek in loco te doen instellen. Het is jammer dat de interessante artikelen van mijn reisgenoot, zoo spoedig een eind namen, voor ze aan het meer zakelijke toege komen waren. Resultaat van ons onderzoek was, dat beide predikers der Hofkirche met wien we een ge sprek van vier uren hadden de grijze en beminnelijke Renner en de jonge, levendige Bender, die ons door de nachtelijke straten van Breslau naar 't logie bij ds. Dehmel terugge leidde, erkenden, dat-er niet voldoende reden was tot finantiëelen steun hunner kerk, al zouden ze voor wederoprichting van hun Jaar verslagen wel wat kunnen gebruiken. Het salaris der predikanten door het rijk betaald, was meer dan behoorlijk, en van eenigszins desolaten toestand van de gebouwen was in de verste verte geen sprake. Met groote belangstelling vernamen wij wat onze kerkelijke tucht bedoelt en practisch be- teekent. Bij hen worden aangenomen allen, die elders tot een geref. gemeente „behoord heb ben". Andere van elders komende Evangelischen kunnen zich aansluiten wanneer ze op gods dienstige gronden de aansluiting aan een evang. geref. gemeente wenschen. Ze hebben dit te

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2