Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 39e Jaargang. Vrijdag 30 October 1925. No. 44. RedacteurenDs. P, VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD OVERDENKING. Dankdag. In het leven der kinderen Gods wis selen kastijding en zegening elkander af. En met beiden heeft de Heere zijn wijze en goede bedoelingen. Hij kastijdt, niet uit lust tot plagen, maar gelijk een vader zijn zoon kastijdt uit liefde. Hij doet het om ons te verootmoedigen om ons te beproeven, om te doen uitkomen wat er in ons hart is en om dan ten laatste ons wel te doen. Aan de andere zijde zegent Hij, om ons hart te verteederen, opdat wij Hem zouden erkennen als de bron van alle goed, opdat wij Hem zouden danken, loven en prijzen. Die vrucht van ver ootmoediging en dankbaarheid is ook zelf weer een gave Gods, is een werk van den Heiligen Geest in ons. Want van ons zelf zijn wij tot het tegendeel geneigd In tegenheid en beproeving komen wij dan tot opstand en verzet, is er het morrend ongenoegen. En in voorspoed, als het gaat naar den wensch van ons hart, zijn wij geneigd om God te vergeten, den Gever voorbij te zien. Dan is er niet een erkennen wiens hand het is, die zegende. Daarom vinden wij telkens in de Heilige Schrift de vermaning om op de daden des Heeren te letten en Hem met dankbaarheid te ontmoeten. Tot de ware dankbaarheid is noodig aller eerst het bewustzijn, dat de gaven, ook in het natuurlijke leven, niet vrucht zijn van onzen arbeid, niet te danken aan de sterkte van onze hand, maar dat het alles alleen een gave Gods is, ons gegeven ondanks volstrekte onwaar digheid. Zoo vermaant ook Mozes aan de grenzen van Kanaan het volk Israël als gij straks overvloed zult hebben in het goede land, dat de Heere u geeft, wacht er u dan voor, dat gij in uw hart niet zegtMijne kracht en de sterkte mijner heeft mij dit vermogen verkre gen (vs. 17). Wat een diepe kennis heeft Mozes van het menschenhart! Want zoo is het toch niet waar? Dat menschenhart is steeds geneigd om te vergeten wat de Heere gedaan heeft, wat Hij gegeven heeft, en dan zich zelf te beroemen en te zeggen wij zelf hebben het verwor ven, onze wijsheid en onze vlijt hebben het gedaan, door onze zuinigheid en overleg hebben wij het zoover gebracht. Waarlijk hier dreigt een groot gevaar. Zoo beloopt men groote geestelijke schade. Zoo derft men den waren zegen. Daarom komt de opmerking „Maar gij zult gedenken den Heere uwen God, dat H ij het is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen. Mozes wil zeggen evengoed als water uit de steenrots, als dat manna uit den hemel, als die neervallende kwakkel, evengoed is ook al wat op den akker groeit een gave Gods. Het lijkt zoo natuurlijk, het gaat zoo gewoon en als vanzelfdat arbei den, dat ploegen, zaaien en oogsten, dat verzorgen van het vee, dat wij daar bij blijven staan en niet verder zien, dan onzen arbeid. Maar als we het ons weer eens indenken, hoe dat alles toegaat, dan is het weer een wonder in onze oogen. Die natuurwetten zijn toch ook Gods schepping, en Hij moet ze ook handhaven, ze doen werken door Zijn kracht van oogenblik tot oogenblik, want anders is er stilstand, storing en verwoesting. Dus alle kracht in de natuur is de mogendheid Gods, dat is Zijn wil, Zijn bestel. Hij spreekt Zijn woord tot de zon en de wolken, tot de aarde en het zaad, tot den mensch en het vee, en doet Zijn kracht daarin afdalen. Dus ook de kracht zelf om vermogen te verkrijgen, om onderhoud te verwerven is uit Hem. Ook uw verstand en uw inzicht, uw trouw en arbeidzaamheid zijn Zijn gaven. Wat hebt gij dat gij niet ontvangen hebt Dat uw hand niet is verlamd, dat uw lichaamskracht niet door ziekte is gesloopt, is het niet Zijne goedheid Daarom moet er gewaakt tegen alle zelfvergoding en tegen alle natuurver- goding, moet aangespoord worden tot verootmoediging. Gij zult gedenken den Heere uwen God, dat Hij het is, die u kracht geeft om vermogen te verwer ven. Want anders verwachten wij het van de natuur en van onszelf, maken wij onze kracht en onze wijsheid tot een afgod. Daarom volgt hier ook nog de vermaningMaar indien het ge schiedt, dat gij den Heere uwen God ganschelijk vergeet en andere goden navolgt, zoo betuig ik heden tegen u, dat gij voorzeker zult vergaan. Deze opwekking is ook heden nog noodig. Het materialisme, de stofver- goding, heeft de menschen verstrikt, en oefent zijn zuigkracht ook uit op ons. Wat wordt de echte, diepe afhanke lijkheid veel gemist! Wat voelt de mensch zich zelf en denkt hij zich groot Hoe spoedig is hij geneigd, God te ver geten. Ja als men krank is of zwak, dan is er nog wel eens behoefte aan hulp. Als men pas begint met een zaak of arbeid, als men er nog voorstaat, of als er aan den maatschappelijken hemel donkere wolken samenpakken, dan worden nog wel de knieën gebogen. In de lente als men niet weet wat er van komen zal, dan is er nog wel eens een opzien naar boven. Maar als het lukt, als het goed gaat, als men de beenen onder 't lijf krijgt, als de wolken weer overdrijven, als er voorspoed is, als de oogst goed en wel binnen is, och dan gaat men zoo licht zich zeiven zoeken, en sluit men God weer buiten. Maar gij zult gedenken den Heere uwen God, dat Hij het is, die u kracht geeft. De gaven, ook al zijn ze soms minder overvloedig dan anders, zullen u geleiden tot Hem. Hier is genade voor noodig, bewarende genade, ont dekkende genade, verootmoedigende genade. En als gij dit bedenkt, dan zult gij ook Hem alleen de dank en de eere toebrengen, dan zult gij het alles als Zijn gave bewonderen en waardee- ren. Dan is er bij u ook de vraag Heere, wat wilt gij, dat ik er mee doen zal Een dankbaar hart is ook een ruim hart, een milddadig hart. Dan hebt gij ook veel over voor des Heeren dienst, voor Zijn koninkrijk, voor de nooddruftigen. Ja, dan geniet gij den waren rijkdom, dan voelt gij den ech ten zegen, dan smaakt gij dat de Heere goed is, dan proeft gij de liefde Gods in elke bete, dan kunt gij u verheugen in de gunste Gods. De kleinste gave heeft dan groote waarde door den Gever. Gij ziet dan in alles Zijn hand en voelt Zijn Vaderhart. En bovenal dan weten wij, dat God voor ons nog wat beters heeft wegge legd. Al die tijdelijke zegeningen, ze zijn voor ons als teerkost op den weg naar het eeuwig vaderland. Er blijft nog een schat, nog een erfenis over voor het volk van God. Dan zal de Naam des Heeren door ons geprezen worden tot in eeuwigheid. Laat daar uw hart steeds naar uitgaan. Z. W. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Geestelijk Leven. Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere UTTOOIJ OLTHOFF Spanjaard8traat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280. Abonn ementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Maar gij zult gedenken den Heere uwen God, dat Hij liet is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen. Deut. 818. Zou ik mij te kras hebben uitgelaten Is er dan ook in dit opzicht geen vooruitgang? Hoeveel heeft men niet onderzocht en heeft men in dit opzicht dan niets bereikt? Het zieleleven van den mensch heeft men vooral in den laatsten tijd tot een voorwerp van ijve rige studie gemaakt, en psychologisch heeft men de religie nauwkeurig onderzocht. Welk een arbeid is er verricht om geheel onpartijdig de verschijnselen, welke zich op godsdienstig gebied betoonen, te beoordeelen. Is er een tijd geweest, waarin men het godsdienstig leven miskende, thans heeft het plaats moeten maken voor groote waardeering. Dit is toch wel een groote vooruitgang, het valt niet te ontkennen, en zou dit er dan ook niet toe leiden om aan het geestelijk leven recht te laten wedervaren Voorstellen kan ik mij, dat sommigen geneigd zijn om een bevestigend antwoord te geven. Geestelijk leven in den Schriftuurlijken zin van het woord is een vrucht van de wederge boorte, en uit zijn aard volgt het dan ook den eenigen regel, dien God ons in Zijn woord heeft gegeven. Het richt ons oog op Hem, die den Sprinkader des levens is, en het doet ons Zijn nabijheid zoeken. Het dringt ons om te ver kondigen de deugden van Hem, die ons ge trokken heeft uit de duisternis tot het licht. En als gij in 't oog houdt, vraag dan nog eens, of zulk een leven op hoogen prijs geschat wordt? Moeten wij dan niet zeggenvoor dit leven is er geen waardeering maar nog altijd misken ning. Ja, als dit leven zich terug trekken wilde, als het buiten het geheele leven van ons ge slacht wilde staan, als het alles goed wilde vinden wat andere doen en laten, als het zich heelemaal niet merken liet, dan kon het zijn, dat niemand er over sprak en niemand het veroordeelde. Maar dit is nu eenmaal niet zoo, want dit leven laat zich gelden, dringt van uit het binnenste naar den uitersten omtrek, open baart zich als een kracht, welke zich niet weerstaan laat. Het dringt door in het volle menschelijke leven en het wil de maatschappij in overeenstemming brengen met de eischen, welke God haar stelt, het wil de verhouding van de Overheid en het volk doen rusten op recht en gerechtigheid, het wil, dat elk volk zijn eigen plaats inneme en zijn eigen taak verrichte, zonder dat het een het andere be nauwt. Hoort eens, hoe er over dit streven geoordeeld wordt? Zou God eischen stellen aan het maatschappelijk leven? Het lijkt er niet op. Wij menschen richten de maatschappij in, zooals wij het verkiezen. Wij eerbiedigen geen andere macht dan de onze. Menigeen acht het belachelijk om er ook maar een oogen blik naar te luisteren. Het is ondenkbaar, dat God zich zou inlaten met het maatschappelijk leven en men durft dan ook zonder eenigen schroom te verklaren, dat allen, die zoo spreken, onwetend zijn of anders het harde woord moet er maar uit zoeken zij onder den schijn van vroomheid hun eigen belangen te bevorderen. De godsdienst is slechts een dek mantel, waarachter zij hun zelfzuchtige bedoe lingen trachten te verbergen. En dit geldt ook, als iemand beweert, dat het gezag van de Overheid rust op een god delijke instelling. Daar wil men in 't algemeen niets van weten. Er zijn verschillende ver klaringen gegeven over den oorsprong van de Overheid, maar meest gaan zij alle uit van de gedachte, dat de eenige grond voor het gezag van de Overheid gezocht moet worden in den wil des menschen. Vandaar altijd weer de poging om den wil des menschen op te leggen aan de Overheid, aan welke men steeds de wet poogt voor te schrijven. Er zijn er genoeg, die elk middel om dit doel te bereiken, ge oorloofd achten. Het is nog een geluk, dal allen niet zoo ver durven te gaananders ware het ten eenenmale gedaan met alle rust en orde onder de menschen. Elke Overheid heeft nu reeds de handen vol om haar onder danen te leiden en te regeeren. Hoe zou het er uitzien, indien eens de beginselen beslist werden toegepast, die bewust of onbewust in veler hart leven Krijgt ge den indruk, als ge dit bedenkt, dat het geestelijk leven in zijn waarde erkend wordt? Niet anders is het ten opzichte van het internationale leven. Wij kunnen waardeeren al wat er in onze dagen gedaan wordt, om de volkeren dichter bij elkander te brengen, en den onderlingen vrede te bevorderen. Het kan een zegen zijn, als de ernstige pogingen slagen mogen. Maar staan de beraadslagingen der machtigen in het teeken, dat 's Heeren wet voortaan geeerbiedigd zal worden Zeker, er zijn edele overwegingen, die dringen om elkander te vinden, om elkander te verstaan, om met elkander in vrede te leven. Verre blijve het van ons om het oog er voor te sluiten en het te vergeten, maar merkt ge, dat de liefde tot God en tot de volkeren de eenige drijfveer is. De volkeren zijn moede, zij lijden alle onder de naweeën van den oorlog, zij kunnen de lasten, waaronder zij gebogen gaan, niet dragen, zij kunnen niet vooruit op den weg, waarop zij zijn, zij willen zich bevrijden van de banden, waardoor de ontplooiing van de krachten belemmerd wordt en daardoor worden zij inschikkelijk en pogen door te geven en te nemen het doel te bereiken, maar als het goed ware moesten zij bereid zijn om alle onrecht te laten varen en op te houden steeds te zoeken wat het hunne is. Vragen zij aan de H. Schrift, wat alleen in staat is om een ware verbroedering te bewerken en zijn zij gereed om het uit de hand des Heeren te ontvangen Het geestelijk leven is nog altijd evenals in de dagen van de Apostelen verborgen voorde wereld en wij mogen gerust zeggen dit zal ook altijd zoo blijven. Wij behoeven ons niet te vleien met de verwachting, dat de wereld er ooit toe komen zal om het recht te kennen en naar zijn waarde te schatten. Wijs zijn weals we daarover dan ook niet klagen. Wij moeten het ons laten welgevallen en er ons in schik ken, indien wij dit geestelijk leven in ons hebben. Alleen moeten wij het geen belemmering in den weg leggen, maar wij moeten het toonen in al onzen wandel. Geen verkeerde beoordee ling mag ons afkeerig maken om het in ons leven te toonen. Het kan ook niet. Als wij overtuigd zijn, dat het leven ons Christus is, dan zullen we het later zien in zijn kracht en bezieling. Dit leven laat zich nu eenmaal niet verbergen, het komt altijd weer naar voren. Onbegrepen gaan we dan wel onzen weg, maar het kan tot troost zijn, dat wij wetenHij die het gaf, kent het in zijn volle waarde en zal ook erkennen, wat dit leven in ons is geweest. Doch wij kunnen het hier nog niet bij laten. Het geestelijk leven is zelfs ook verborgen voor een Christen. Wij kunnen niet doordringen tot zijn oorsprong. Het gaat ons ook in dit opzicht, gelijk de vroegere en latere onderzoekers is gegaan ten opzichte van het natuurlijke leven. Egyptelogen beweren, dat de geleerden eeuwen geleden gezucht hebben om het raadsel van het leven te verklaren. Zij zochten er naar bij dagen en nachten en als zij genaderd waren tot de geheime werkplaatsen van het leven en zij op het punt stonden om het te grijpen, dan ontglipte het hun. En zij moesten weer van voren af aan. Zij vorderden, maar zij kwamen er niet. En nog altijd houdt dezelfde vraag de gees ten bezig. Het is een bewijs, dat men het ge heim niet opgelost heeft. Het onderzoek is niet geheel vruchteloos geweest, veel zelfs is er aan 't licht gekomen, maar het bevredigende ant woord blijft nog uit. Ook is hier van toepas sing, dat God aan den mensch een moeilijke bezigheid onder de zon heeft. Het behoeft dus niet te bevreemden, dat het geestelijk leven ons voor vragen stelt, waarop wij het antwoord niet geven kunnen. Jezus heeft daar reeds op gewezen door te zeggen: De wind blaast, waarheen hij wil. Gij hoort zijn geluid, maar hij weet niet, vanwaar hij komt, noch waarheen hij gaat. Alzoo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is gelijk wij den druk van den wind merken, zoo nemen wij ook den invloed van het geestelijk leven waar, doch wij kunnen de eerste beginselen niet opsporen. Wij kunnen nog wel een schrede verder gaan en zeggen, dat wij de werking van dit leven waarnemen, maar wij staan dadelijk voor 't onbegrepene, als wij pogen te verstaan de wijze, waarop het zich doet gelden. Wanneer iemand in 't bezit van het leven is, komt er een oogenblik, waarin zijn oogen opengaan voor zijn zonde. Hij ziet in dat hij schuldig staat tegenover den Rechter van hemel en aarde. In zijn ziel ontstaat onrust en hij gevoelt zich gedrongen om tot God te gaan. Hij zoekt in 't verborgene God te ontmoeten, en hij spreekt als de dichterZoo Gij, Heere, de ongerech tigheid gadeslaat, wie zal bestaan Doch de last blijft den schouder drukken zijn hart blijft onrustig in hem het gelukt hem niet door te dringen tot Gods zalige gemeenschap hij vindt niet, wat hij zoozeer begeert. Wijs hem op het evangelie, toon hem de rijke en heerlijke be loften, zeg hem, dat hij gelooven moet en dat hij de vergeving aanvaarden moet, welke hem aangeboden wordt in Christus, hij zal u niet tegenspreken, hij zal u gelijk geven, maar hij heeft geen vrede en hij gaat verlegen zijn weg. Doch zie, hij buigt zich weer neder, hij stort zijn hart uit, hij pleit op de belofte, hij klemt zich vast aan de gerechtigheid van Christus en

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1