Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
39e jaargang.
Vrijdag 9 October 1925.
No. 41.
RedacteurenDs. P, VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
UIT HET WOORD
VOOR DE ZACHTMOEDIGEN HET
AARDRIJK.
De zachtmoedigheid heeft alle tijden
door zeker maar weinig beoefenaars
gevonden om de hooge eischen, die
hare beoefening stelt.
Maar van dezen tijd kan men toch
wel zeggen, dat hij voor de deugd der
zachtmoedigheid buitengewoon ongun
stig en moeilijk is.
Wat nu allerwege met den meesten
klem wordt aangeprezen is hardheid.
Het oudtestamentische „oog om oog
en tand om tand" is langen tijd gedis-
qualificeerd als een laag en verouderd
standpunt. De menschheid van nu, die
deed aan „verteedering des harten"
kon zich schier niet meer indenken,
dat ooit een dergelijk standpunt was
ingenomen in elk geval was zij zeer
verre verheven boven dat oude barba
risme. Geheel anders is evenwel nu
weer de regelhet „oog om oog en
tand om tand" is nog te zacht om aan
te geven het standpunt door verreweg
de meesten practisch ingenomen. Om
dat aan te geven moet men terug naar
Lamech, den man van de twee vrou
wen, Ada en Zillamoet men terug
naar zijn lied van het zwaardvoor
waar ik sloeg wel een man dood om
mijne wonde en eenen jongeling, om
mijne buile. Want Kaïn zal zevenvou
dig gewroken worden, maar Lamech
zeventigmaal zevenmaal (Gen. 4 23
24).
Hard wil men zijn. Daar is lang genoeg
bemind, men wil nu eindelijk haten. En
met groote, met angstige nauwgezet
heid wordt naar dien regel gehandeld.
Als het tsarisme de menschen met
geeselen gekastijd heeft, dan worden
de vertegenwoordigers van het tsarisme
met schorpioenen gekastijd.
Hardheid is in eere in de onder
scheiden kringen van de maatschappij.
Voor die hardheid wordt reclame ge
maakt zij wordt aanbevolen. De cari-
catuur teekent de mannen, die zij ten
voorbeeld wil stellen met harde gelaat
strekken. En is de beschuldiging, die
het kapitalisme de arbeiders heeft
onderdrukt, de bedreiging van het pro
letariaat is „dat het aan zijn pink dik
ker zal zijn dan het kapitalisme aan de
lendenen". En die hardheid van gemoed,
leidend tot hardheid van hand komt
bij menig conflict op maatschappelijk
terrein maar al te droef openbaar.
Wordt nu nog gevoeld, dat die hard
heid toch verdediging behoeft, die ver
dediging wordt dan daarin gezocht,
dat de zachtmoedigheid niet, maar de
hardheid wel leidt tot bereiking van
het doel, dat voorwaarde is voor 's men
schen geluk. Voorwaarde voor 's men
schen geluk is het bezit van het aard
rijk is het deel hebben, het volle deel
hebben van wat deze aarde, en dit
aarde-leven geeft. En zegt men
dat is alleen te bereiken in den weg
van hardheid, in den weg van strijd
zonder mede-doogen. Door een zee
van lijden moet het heen naar het
paradijs van geluk.
En dweept men nu in ongeloovigen
kring nog met die „heerlijke zaligspre
kingen", is dat stuk voor velen het
eenige houdbare stuk van den heelen
bijbel, voor wat betreft de practijk van
het leven, wordt de zaligspreking, die
hier boven staat, omgezet in deze
„zalig zijn de harden, want zij zullen
net aardrijk bezitten". Bij het stuivertje
wisselen van deugd en ondeugd wordt
de zachtmoedigheid van de lijst der
deugden geschrapt en als eene der
voornaamste daarop geplaatst de hard
heid.
Maar zoo komt de geloovige ook in
groote verzoeking.
Moeilijk is de beoefening der zacht
moedigheid ook voor hem. Hij ook is
van nature hard, „want ook wij waren
tevoren hatelijk zijnde en malkander
hatende". Gemakkelijker is ook voor
hem de hardheid. En nu komt die hard
heid in eere. In eere omdat zij de beste
weg is tot het bezit van de aardsche
goederen. En naar die aardsche goede
ren gaat ook zijn begeerte nog veelzins
uit. Hoe licht komt hij er dan toe ge
hoor te geven aan die verleidende en
lokkende stem om mee te grijpen naar
de goederen van dit aardsche leven,
in den weg, van de hem van nature
zoo gemakkelijk vallende hardheid.
Hoe licht komt dan ook bij hem dat
harde gemoed en die harde trek op
het gelaat.
Maar dan dwaalt hij ook af van den
weg des heils.
Het heil toch ligt ook in het bezit
van het aardrijk. Tot de trekken van
het beeld Gods, waarnaar de mensch
geschapen is, behoort ook dat hij zou
heerschappij hebben over het aardrijk.
De mensch heeft ook een lichaam en
omdat hij een lichaam heeft, daarom
heeft hij ook noodig de aarde en kan
hij tot zijn waarachtig en volkomen
geluk de aarde niet missen.
Maar de aarde, die dat volle geluk
den mensch zal bereiden zal niet deze
aarde zijn. De gedaante met al wat
daarop is zal vergaan. Het vonnis, dat
haar verwijst naar de verdwijning is ge
veld de uitwerking van dat vonnis doet
zich nu reeds gevoelen en dat vonnis
zal eenmaal zeker worden voltrokken.
En in het bezit van die nieuwe aarde
kan de mensch zich niet stellen door
eigen inspanning. Kon de mensch door
zijn zonde de oude aarde doen tegronde
gaan, bij het doen komen en verwerven
van de nieuwe aarde komt zijn doen
niet in aanmerking. Die nieuwe aarde
zegt Jezus is voor hen, die uit
genade daar een deel krijgen als erf
genamen. En die erfgenamen worden
door Hem hier geteekend als zacht
moedigen. De zachtmoedigen zullen het
aardrijk beërven.
Ongeschikt is dan de weg der hard
heid, hoe geschikt die ook moge lijken.
Die weg leidt niet tot het bezit der
blijvend-aardsche goederen. Ongeschikt
is die weg, want de weg naar het heil
is de weg des geloofs. En zalig daarom
zij, die het geloof in zijn vrucht mogen
toonen. En die vrucht des geloofs open
baart zich ook als zachtmoedigheid.
Niet de harden maar de zachtmoedigen
zullen het aardrijk beërven.
Met wat een eere eert God dan de
zachtmoedigheid. Schrapt de wereld ze
uit de rij der deugden, God zet ze op
die lijst mee vooraan.
Van hoeveel waarde is het dan deze
deugd te beoefenen. Niet de hardheid,
maar de zachtmoedigheid geeft een be
lofte voor het bezit van de aardsche
goederen.
Als God ze dan zoo eert, dan is zij
ook door ons alzoo te eeren. En als zij
zoo heerlijke toekomst ontsluit, dan is
zij ook deswege door ons te beoefenen.
Wie dan hard zou zijn, hij legge die
hardheid af. Wat zou het hem baten
of hij al door hardheid deze heele wereld
zou gewinnen, die voorbijgaat, en zou
derven de aarde, die komt en blijft
Wat zou het u baten of gij u al vele
lasten zoudt opleggen vanwege die
hardheid. Hoor naar Hem, die zegt
„leer van Mij, dat ik zachtmoedig
ben" en die nu reeds de heerschappij
bezit in den hemel maar ook op ae
aarde.
En die door genade leerde wandelen
op den weg der zachtmoedigheid door
het geloof in dien Heere Jezus Christus,
dat hij zich oefene ook in de zacht
moedigheid. Hare beoefening is moeilijk,
maar brengt een heerlijk loon. Een loon
uit genade. Een loon bestaande in de
zekerheid van het deel hebben aan het
aardrijk. Uit die zekerheid put de hoop
nieuwe kracht. En die hoop stelt in
staat om te dragen het harde lot, dat
de zachtmoedigen hier te dragen heb
ben. En ze benijden dan niet meer de
harden, maar vinden kracht om te be
lijden en te beleven, dat de zachtmoe
digen het aardrijk zullen beërven.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Naar aanleiding van een
Referaat.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn.f en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag-
Afzonderlijke nummers 8 oent. PörSVCrGöniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg.
minstens 500 regels belangrijke reduotie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 2 8 0.
Zalig zijn de zachtmoedigenwant zij
zullen liet aardrijk beërven.
Matth. 5:5.
Heij.
Er zijn altijd wel menschen, die in een kleinen
kring de aandacht op zich vestigen, wijl zij in
een of ander opzicht anderen overtreffen. Doch
zij zijn alleen bekend in hun eigen omgeving.
Verder gaat hun roem niet. Daar blijft het bij.
Zij hebben alleen beteekenis voor enkelen, die
hen kennen, doordien zij met hen in aanraking
gekomen zijn. Eenigen hebben een wijder ar
beidsveld en kunnen meer tot stand brengen.
Hun invloed wint en zij worden genoemd in
een ruimeren omtrek. Men treft allerwege men
schen aan, die door hun gaven aangewezen
zijn om een aanzienlijke plaats in te nemen.
De een is een deskundige op het gebied van
den landbouw, de ander op dat van den handel,
en zoo kan men voortgaan. Sommigen krijgen
zelfs een naam, die ver over de grenzen van
hun eigen land uitgaat.
Wij hebben in ons vaderland nog altijd wel
mannen, die met eere genoemd worden onder
hen, die de Theologische wetenschap beoefe
nen. Hoewel ons land klein is, toch heeft het
al de eeuwen door mannen voortgebracht, die
een eerste plaats innamen als Godgeleerden.
De namen van Kuyper en Bavinck hadden een
goeden klank ook in 't buitenland. Maar het
schijnt wel, dat men buiten de grenzen van
ons land over 't algemeen weinig weet van wat
de Gereformeerde kerken willen en tot welk
een hoogte de Gereformeerde dogmatiek bij
ons ontwikkeld is. De Duitschers hebben reeds
lang de leiding in handen gehad en dit kon
niet anders dan tot schade van de Theologische
wetenschap in 't algemeen zijn. De geest van
Schleiermacher heerschte allerwege ook bij ons,
want de meesten, die zich aan deze studie
wijden, volgden het door dezen gewezen spoor.
Daar was hier geen Nederlandsche, zelfstan
dige ontwikkeling van deze wetenschap. Voor
bijna alle onze mannen had de Duitsche ge
dachte een ongemeene bekoring, en het was
te voorzien, dat de Gereformeerde Theologie
het zwaar te verantwoorden zou krijgen. Het
scheen wel, dat God de plaats zou moeten
afstaan aan den Christus, en dat de H. Schrift
onder zou moeten voor de ervaring. De felle
strijd, gevoerd tegen het dogma, heeft niet
tevergeefsch gewoed en de vrees om vooreen
intellectualist gehouden te worden, was voor
menigeen voldoende om mee te zingen in 't
koor van de bewonderaars van Schleiermacher.
Ofschoon we niets willen afdingen op den
lof, welken men toebracht aan hen, die met
ijver arbeiden om deze wetenschap verder te
brengen, toch gelooven we, dat we zeggen
mogenhet ontbrak ons aan mannen, die met
een genialen aanleg voorzien hun arbeid zelf
standig verrichten. Het moest op den duur toch
wel tegenstaan, dat de oorspronkelijkheid zoek
was. Als soms een buitenlander eens een ka
rakteristiek woord gebezigd had, dan duurde
het niet lang, of het werd hier met groote
hulde ingehaald en weldra klonk het van de
Dollar tot de Schelde in allerlei samenkomsten.
Het was een bewijs van geestelijke armoede,
dat men zoozeer zijn ingenomenheid verried
met een dergelijke vondst. Velen toornden,
omdat er vele cliché's in boeken en nog meer
in preeken voorkwamen, maar zonder te be
seffen, dat zij haast niet anders deden dan na
spreken wat nu eenmaal mode geworden was.
Zelfs onder de Gereformeerden kwam het ge
bruik op om uit de hoogte af te geven over
wat men aanzag voor gebrekkige formuleering
in belijdenis en catechismus, zonder dat men
de moeite deed om door te dringen tot de
diepere beteekenis, welke de opstellers op grond
van de H. Schrift er aan gegeven hadden.
Thans echter is dit anders. Eenige jaren ge
leden stond er een jong predikant in een dorp
en deze verwekte door zijn preeken opzien.
De preeken, welke hij in druk gaf, waren niet
gewoon. Hij heeft vervolgens meer werken het
licht doen zien, o.a. een verklaring van den
brief aan de Romeinen. Een tijd lang is hij
professor geweest in Göttingen, en een groot
aantal studenten volgden zijn lessen. Het waren
geheel andere geluiden, dan men tot dusver in
de college-zalen gewoon was. Tegenwoordig
doceert hij in Munster en ook hier is een be
weging ontstaan, welke wel verdere gevolgen
zal hebben. Ook in ons land moet men zich
wel met hem inlaten. Modernen, Ethischen en
Gereformeerden bemoeien zich met hem. Door
zijn optreden lokt hij bijval en tegenspraak uit.
Hoe men ook over hem denkt en spreekt,
gerust kan men zeggen, dat in hem een man
is verschenen, wiens woord van een rijke be
teekenis zal zijn.
Het kan best zijn dat de laatste oorlog de
vele menschelijke stelsels in duigen heeft doen
storten en dat de groote levensproblemen zich
met zeldzame krachten hebben opgedrongen
aan het tegenwoordig geslacht. In elk geval
wordt er verbazend veel over geschreven en
gesproken. Men merkt echter wel, dat er bij
velen niet zooveel ernst achter zit. Dit blijkt
reeds uit de manier, waarop er over gehandeld
wordt. Als ik een kind bij een zwaren eik zie
en op mijn vraag, wat wilt ge, krijg ik ten
antwoordik wil dien boom omhouwen, dan
lach ik eens even en ik heb er schik van. Zoo
is 't ons menigmaal gegaan, als ik hoorde, met
welk een ophef sommigen de moeilijkste vragen
behandelden. Zij leefden blijkbaar in de mee
ning dat zij opgewassen waren tegen een taak
welke men alleen leggen kan op de sterkste
schouders. Vaak heb ik dit gevoel ook gehad,
als ik een brochure las, welke helderheid
trachtte te geven over de begrippen tijd en
eeuwigheid. Zulke schrijvers hebben er wei iets
van gevoeld en het is er hun om te doen om
anderen voor te lichten, maar men legt weldra
het boekje onbevredigd weg, want het bleek,
dat de kracht te klein was voor zulk een onder
neming. Er zijn evenwel enkelen, aan wie zich
de problemen opdringen, die er niet los van
kunnen komen, die er mee worstelen en die er
over moeten spreken of schrijven. Zulk een
man is Carl Barth, die er vol van is en die er
over denken moet. En het komt bij hem uit,
dat men naar zulk een man luisteren moet.
Hij is nog in de kracht van zijn leven en nu
reeds heeft hij het zoover gebracht, dat allen,
die belang stellen in de Theologie, naar hem
hooren. Het spreekt van zelf, dat de kritiek
losgekomen is en dat is heel goed. liet is een
bewijs, dat zijn woord met macht gewapend is.
Hij brengt beroering in de wereld der geesten,
hij verwekt een geduchte reactie; hij laat de
denkers geen rust. Naar elk woord, dat hij
spreekt, wordt gehoord, naar elk boek, dat hij
geeft, wordt gegrepen en ieder vraagtWat
zal van dit alles het einde zijn De meest
bekwamen onderzoeken en beoordeelen zijn
gedachten.
Welk een waarde een zoo'n geleerde heeft
valt natuurlijk thans nog niet te berekenen
Maar dit is reeds een groot voorrecht, dat bijna
ieder gevoelt, dat we er nog niet zijn. Het is
uit met den droom, welken velen hebben ge
droomd, alsof zij reeds nauwkeurig konden
bepalen, wie God was en hoe Hij handelen
moest. De mensch stond zoo hoog; hij wist
bijna alles; zijn ervaring was een steeds vloei
ende bron van de kennisse Gods. Wij waren
eindelijk op den weg, waarlangs wij God kon
den benaderen. Al wat de kerk van Christus
vroeger uit de H. Schrift naar voren gebracht
had, was een doode formule, welke voor onzen
tijd geen waarde had. Woorden als deze: de
Heere is groot van raad en machtig van daad,
Zijn wegen zijn ondoorzoekelijk en Zijn oor-
deelen zijn ondoorgrondelijk, hadden weinig te
beteekenen. Het ging alles om den mensch, die
in 't middelpunt van alle leven stond. De gods
vrucht maakte plaats voor vroomheidhet recht
moest wijken voor de liefdeaan het ontzach-
lijke lijden en sterven van den Christus werd
zooveel ontnomen en het kwam zoover, dat
men haast durfde beweren, dat de goeder
tierenheid des Heeren niet kon toestaan, dat
de goddelooze omkwam. Welnu, dit staat nu
niet meer zoo vast; Barth heeft tegen deze
hoogten gestooten en men begint weer te be
speuren, dat menschelijke meeningen niet on
wankelbaar zijn.
Het is nog niet te zeggen, waar de beweging,
door dezen man veroorzaakt, eindigen zal. Dit
behoeft niet te verwonderen. Het is toch dui
delijk, dat hij een man is, die veel meer kennis
genomen heeft van de wijsgeerige beschou
wingen dan van de Theologische. De groote