FEUILLETON- UIT DE PERS. Beoordeeling van preeken Gedoopt te wezen. Brieven uit Z.-Vlaanderen. In de Bergen briefschrijver dien ik gaarne uitnemender acht dan mij zelf, maar ik weet hoeveel gevaar met name in het buitenland of in streken waar geen rechtzinnige leer gepredikt wordt de vacantie voor het heilig houden van den rustdag meebrengt. Wie het eenmaal meegemaakt heeft; een tijdlang te logeeren in zulk een omgeving, is meestal juist met het oog op die Sabbathsviering veel nauwkeuriger geworden in de keuze van het oord zijner zomerverlustiging. Overigens ben ik niet bang, zooals sommigen daarover hun vrees uitdrukten, dat eigen Kerk of armen schade zullen lijden, doordat men een paar zondagen afwezig is. Eigen trekt altoos het meest, en onwille keurig breng je dit of vooraf of naderhand wel in orde. Z. v. D. Wanneer we des Zondags uit de kerk komen, dan begint menigmaal al onder den gang naar onze woniug het spreken over de gehoorde preek. Thuis wordt het gesprek voortgezet, aan de kleintjes wordt gevraagd, of ze nog weten, welke psalmen zyn gezongen, de groo teren noemen den tekst en vertellen wat uit de preek. Zoo praten we over hetgeen we in de kerk hebben gehoord. Hoe doen we dat Er is wel groote ver scheidenheid. Mag ik eens beginnen met twee uitersten te noemen Er zyn menschen, die uitsluitend uitgaan van de gedachte, een predikatie is de verkon diging van het Woord Gods. Daar hebben we naar te luisteren en onder te buigen. Aan merkingen komen eigenlijk niet te pas. Voor de prediking van 's Heeren getuigenis door den Dienaar des Goddelyken Woords zullen we zwjjgen. Dat is een meening, die ook op het huisbezoek nog al eens ten beste wordt gegeven. Ja, er zijn zelfs predikanten, die als hun wat over hun preeken wordt gezegd, op deze wijze alle kritiek willen afsnijden. Het Woord Gods wordt gebracht, daarmede uit. Nu het andere uiterste. Men is al met zekeren tegenzin naar de kerk gegaan, 't Zal toch wel weer niet veel wezen, vau morgen Thuis gekomen heeft men niets dan kritiek, zelfs ontziet men zich niet om in het bijzijn van de kinderen op minachtende wijze te spreken over de Bediening van het Woord. De kinderen nemen het natuurlijk over en weldra gaat alle achting voor den Dienaar des Woords en zijn ambtswerk ontbreken. We noemen dit twee uitersten. Wat het eerste betreft, we mogen niet nalaten te onderscheiden tusschen het Woord Gods en de prediking daarvan. Het eerste is volmaakt, bekeerende de ziel, de tweede is menschenwerk en, al geschiedt ze dan ambtelijk, dat wil zeggen tengevolge van bepaalde Goddelijke opdracht, ze is gebrekkig. En het zou zonde zijn van te voren by dit menschenwerk alle kritiek te willen uitsluiten. Trouwens de Schrift zelf vermaant ons telkens weer toe te zien op de leer, dat is toch bepaald op de prediking, ons te wachten voor verkeerde leeringen, het Woord Gods wel te onderzoeken. Hebben we dus bezwaar tegen het eene uiterste, we aarzelen niet daaraan oogen- blikkelyk toe te voegen, dat ons het andere nog veel verderfelijker lijkt. Ondermijning van den eerbied voor de prediking zal onafwijsbaar ook aantasten het Woord, dat gepredikt wordt. En wie de ambtsdragers in een hoek duwt, doet in elk geval hun Zender oneer aan. Wie niet opgaat met het volk Gods in de ernstige begeerte met den Heere te verkeeren onder de prediking van het Woord, die berooft zichzelf van te voren van den zegen en zal tegenorer den Dienst des Woords nooit goed komen te staan. Willen we dus als recht en roeping der gemeente handhaven, dat haar oordeel gaat over de prediking, het komt er wel op aan, dat dit oordeel zal geschieden naar juisten maatstaf. Hier ontbreekt nog zooveel. Een groot euvel is, dat al te vaak de preeken worden beoordeeld met vergelijking. Niet, hoe was deze bepaalde preek, maar wie preekt in het algemeen beter, ds. A. of ds. B. Door die vergelijking wordt het wezen van de Bediening des Woords aangetast, alle Dienaren, komen als gezondenen van Christus' wege en moeten als zoodanig worden ontvangen. De een is niet meer, niet beter, niet waardiger dan de ander. Niemand ontkent, dat er verschil van gaven is. En*het zou dwaasheid zijn, dat weg te cijferen. Het is ook een kwaad, om de bijzondere gaven, die God heeft gegeven, niet te erkennen. Maar dat neemt niet weg, dat elke preek op en voor zichzelf kan en moet beoordeeld worden. En naar juisten maatstaf, dien men nooit zal vinden, indien men de preeken van een bijzonder geliefden en begaafden prediker als een soort duimstok gebruikt om andere te meten. In de tweede plaats wordt veel te veel een preek naar het uiterlijke beoordeeld. We zullen niet herhalen, wat we daarover in ander verband eenigen tijd geleden hebben geschreven. Maar de zuster, die wel wist, met welk versje dominee was geëindigd, doch den tekst niet meer kon noemen, is geen eenlinge in onze kerken. Uiterlijke gaven hebben hun waarde, maar zijn het voornaamste niet. Als we een preek beoordeelen, zullen we ons slechts dit afvragen wordt hier het Woord des Heeren verklaard en toegepast? Is er om den tekst heengedraaid en van alles bijgehaald, of was, hetgeen gezegd werd, inderdaad uit den tekst afgeleid? Is er een toepassing ge geven, die ook bij tien andere teksten kon hooren, of is dit Woord Gods gebracht in ver band met de nooden van Gods volk? Was er een veelheid van woorden, die niets of hetzelfde zeiden, of zijn schatten uitgestald, oude en nieuwe Er zijn zeker ook vragen van uitlegging en techniek, die niet ieder in staat is te beant woorden. Doch die vragen worden in de besprekingen eigenlijk maar zelden gesteld. De vragen, die we noemden, zijn op te losseu door het een voudige kind van God, dat zelf leeft bij 's Heeren getuigenis. Ons aller taak is daarom niet de kritiek op de preeken te onderdrukken, maar te zorgen, dat ze op de rechte wijze geschiedt door zelf het voorbeeld te geven en door onbillijke kritiek tegen te gaan. Alleen ook daarbij worde men niet onbillijk, m. n. tegenover jonge menschen. Ze schreeuwen wel eens wat luid. Maar men vergete niet, dat kritiek op een preek soms het eerste teeken is van welbewust hooren naar de preek. Als we onze kinderen mee naar de kerk nemen, gaat eerst veel over hen heen. Steeds wordt het beter, tot dat eindelijk tegen den jongelingsleeftijd een preek in haar geheel wordt opgenomen. Maar dat openbaart zich wel eens het eerst in de onbarm hartige kritiek der jeugd. Onderdruk die niet te hardhandig, maar wijs haar met argumenten terug. Daar zult ge uw zoon of uw dochter mee verder helpen. Ja uw eigen inzicht kan er door worden verrijkt, als ge gedwongen wordt u van allerlei rekenschap te geven. En zoo zult ge ook in dezen weg er toe mede werken, dat de preeken goed worden beoor deeld. Grosheide. N. H. Kerkblad. De eerste doopvraag, welke gedaan wordt aan de ouders bij den doop der kinderen, luidt Hoewel onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve on derworpen, of gij niet bekent, dat zij in Chris tus geheiligd zijn en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen? Deze vraag is al zoo vele honderden malen herhaald, dat de klank der woorden door en door bekend is en dientengevolge onzen geest voorbijgaat zonder dat de gemeente zich reken schap geeft van de strekking ervan. Verreweg de meeste ouders letten niet meer op de laatste woorden dezer vraag. Zij denken direct aan de tweede vraag, die volgt en nog veel meer aan de verplichting, welke zij door het antwoord op de derde vraag op zich nemen. De eerste vraag raakt meer hun kinderen, denken zij, terwijl de tweede en derde meer betrekking hebben op hen zelf. Zij toch doen belijdenis des geloofs en beloven hun kinderen te zullen onderwijzen. Het is gewoonte ge worden om van de laatste vraag vooral veel te gewagen. Zuchtend en soms kwansuis ernstig wordt gezegd, dat hiermee al zooveel beloofd wordt, dat niet nagekomen kan worden. Om de overige wordt niet meer gedacht. „Bij de keuze van eerbare kleeding heb- 'i ben we heusch nog vrijheid genoeg in j allerlei dingen, die ,,'n kwestie van smaak" zijn. Zie je 't dragen van beige of bruine of grijze kousen, dat vind ik 'n kwestie van smaak. Maar 't dragen van vleeschkleurige kousen is een kwestie van eerbaarheid. Net als bij de korte rokken. Of we die 1 of 2 c.M. boven den enkel dragen, dat is een kwestie van smaak. Maar rokken zóó kort dat de knieën te zien komen, niet alleen als je loopt, maar ook als je zit of fietst dat is geen kwestie van smaak maar van eerbaarheid. Is dat „overdreven?" Beter de heden- daagsche mode een overdreven houding aan te nemen, dan mee te gaan doen met 'nschouderophalend „och 'tis maar een kwestie van smaak." Mej. K. spreekt van een letterlijk veront reinigd worden van het stadsbeeld in Den Haag door al oneerbaarder kleeding. 'tls scherp, maar waar. En 't kwaad woekert ook voort in onze kerk gebouwen. Wat vroeger hoogstens door een concertzangeres bij een uitvoering in het de colleté gewaagd werd welk wagerij mede een reden was waarom velen maar thuis bleven aanschouwt men thans tot bijna in de kerk. Ik herinner me het verhaal van een predikant hij zou het nog kunnen getuigen wien in zijn jeugd de ongedektheid van den hals eener toehoorderes in de kerk geducht ergerde. Eindelijk was hij het moede. En openlijk sprak hij van den kanselik verzoek, dat onze zusters met eerbaar gewaad in het huis des gebeds verschijnen. Het hielp niet. Eenigen tijd later herhaalde hij het verzoek maar sprak toen van 'n zuster. Het hielp weer niet. Den derden keer ver zocht hij het opnieuw met de toevoeging, dat hij bij het volgende verzoek de zuster met naam en toenaam zou noemen. Toen werd de hals bedekt Wie een Roomsche Kerk intreedt, ziet in het voorportaal de bekende waarschuwingen hangen tegen onvoegzame kleeding. Indien er al niet meer rechtstreeks van het spreekgestoelte op gewezen wordt, zou het geen aanbeveling verdienen om ook in onze voorportalen of nog beter een tijdlang in de kerken zelf die vermaningen te hangen? Of komt het alleen buiten de kerk voor? Waarom heeft Minister Colijn dan op zoo aangrijpende wijze op den Arnhemsehen Bonds dag de meisjes gewaarschuwd, gesmeekt om te breken met al wat in onzen kring niet thuis hoort ook wat kleeding betreft? Hier zijn ontzaglijk hooge belangen bij in het spel. v. D. LXXXIII. Amice. In verschillende kerkelijke bladen wordt door briefschrijvers de heerlijkheid van de vacantie bezongen. Ik moest dit eigenlijk ook doen, maar ben er dan wat te laat mee, als ge dezen leest is Augustus bijna omen hebben de meeste vacantielieden den arbeid weer hervat. Mij trof in een Kerkbode een eigenaardig verslag van een vacantiestemming. Het komt er niet op aan, waar ik het las. De briefschrij ver is geen predikant, ik geef dus ook geen oorzaak tot een misschien niet erg vriendelijke opmerking over dominé's. De schrijver vertoefde in Brabant, en daar leerde hij in zijn vacantie bij vernieuwing den zegen waardeeren ons en onzen kinderen geschonken in het Geref. Kerkelijk leven den Heere te danken voor het licht, dat Hij in de reformatie Zijner Kerk in deze landen over ons volk heeft willen doen opgaan. Om je te doen begrijpen, hoe ik in die stemming kwam, wil ik je eenige erva ringen uit m'n vacantie mededeelen. Een Zondag bracht ik door in een onzer Brabantsche steden. In de Geref. Kerk ter plaatse werd juist het Heilig Avondmaal bediend. Des morgens een dienst in de Hervormde Kerk bijgewoond? Er preekte een modern predikant enz. II. De drie leiders aten aan een tafel en hadden een kostelijk maal. We hebben stevig gegeten, al trokken we wel eens een raar gezicht, om dat het eten ons te scherp was. Javanen houden n.l. van pedes eten. Veel peper en tjenkèh (kruidnagelen) en lombok enz. Je mond trekt er haast van samen. Maar twee leiders hebben er stevig van gesmuld. Eerst een groenten soepje en voorts ryst met sajoer en kip en pisangs en weet ik wat nog al meer. Vaak wisten we niet wat we „innamen", maar soedah, 't smaakte goed. De derde leider had ook zyn bordje vol, maar, o jongens jelui hadden eens moeten zien hoe een leelyk gezicht hy trok, toen hy de eerste hap in den mond had. Net alsof hy met Sin terklaas aan een heerlyk marsepein beet en toen merkte, dat het zeep was. Hy maakte alle bewegingen, die iemand doet, als hy zeeziek is je weet welof als je te lang op 'n schom mel hebt gezeten en 'tnet lykt of je maag binnenste buiten wordt gekeerd. Gelukkig 't bleef by bewegingen en hy heeft zyn maag gevuld met besuikerde ryst en krentenbrood. Na afloop van den maaltyd, werden de game lanspelers huistoe gestuurd en vergaderde de geheele club zich in één gedeelte van de pen doppo. Allen hadden hun Nieuw-Testamentje by zich en konden meelezen, toen mynheer Hagen voorlas Lukas 9 vers 5762. De schrijver vertelt daarna, dat hij dan maar een wandeling deed in de boschrijke omstreken en een Roomsche kerk passeerende daar binnen gingwaar hem natuurlijk het groote voor recht dat wij boven Rome bezitten met nadruk duidelijk werd 's Avonds „genoten we dubbel van de dankzeggingsprediking." Het stond me toch niet erg aan. Amiceen ik ben er over aan 't miditeeren gegaan. Ik bedoel volstrekt niet, ook maar iets ten nadeele omtrent de echtheid van 's mans stemming te schrijven. Ik kan me dat goed denkenen ik ken den ernst van den schrijver ook te goed uit zijn brieven, dan dat hij ook maar eenigszins in verdenking staat. Had dat ééne zinnetje er maar niet ingestaan„In de Geref. Kerk ter plaatse werd juist het H. Avondmaal gevierd." Nu kan ik verstaan, dat als men keuze heeft in zijn vacantie, men liever op zulken een Zondag naar een Geref. Kerk gaat waar enkel bediening des Woords is, dan dat men bij voorkeur een Avondmaalsbediening bijwoont. Theoretisch zou aangetoond kunnen worden, dat zulk een laatste kerkgang niet aanbevelens waardig washet is voor de gemeente hoogtij en elk geloovige heeft versterking des geloofs noodig maar ge moet u de zaak practisch indenken en dan kunt ge billijken, dat zulk een reiziger lichtelijk teleurgesteld was. Maar dat neemt niet weg, dat we ook op onze Vacantiezondagen te betrachten hebben wat de Zondag van het vierde gebod ons voorhoudt. De gemeente des Heeren vergadert: De Heere komt er samen met zijn volk. En wanneer dat nu meer begrepen werd onder ons, ook als we vacantie hielden, dan ware er ook op een Avondmaalszondag nog heel wat te genieten. Ken je „Onze Eeredienst" van Dr. Kuyper? Je moet het eens lezenDe beteekenis van ons samenzijn in het huis des gebeds. Wat missen we al, wanneer wij niet opgaan. Hoe kan een eenvoudig psalmvers tot zegen zijn. Hoeveel heilige gemeenschap wordt er in dit samen bidden, samen zijnsamen staan onder de zegenende handen van den dienaar ge smaakt. Wat een verborgen kracht gaat er van uitOok afgezien van de bediening des Woords is onze Zondag zulk een ongemeene gave. En immers ook zelfs in de grootste gemeenten gaat aan elke avondmaalsbediening nog altijd een korte predikatie vooraf, en de toespraak of de Schrift-lezing, het gebed en gezang aan eiken dischhet zien van de communiceerende broeders en zusters op zichzelf sticht ook. Terwijl en dat wege het zwaarste de ver maning der H. Schrift van kracht blijft aan gaande het niet nalaten van de onderlinge bijeenkomsten. Ik vind het openlijk neerschrijven van zulke conclusie's zoo zeer gewaagdEr was in de Geref. Kerk juist Avondmaaleen dienst in de Herv. Kerk bijgewoond Dan maar beter een blijkbare verre wandeling. In de steden heb ik het wel bijgewoond, dat de kerken op Avondmaal-Zondagen zeer schaars bezet warendat wanneer één of twee tafels afgeloopen waren de jeugd en die volstrekt niet alleen de kerk verliet. Nu kwam dit ook wel daardoor, dat er vroeger eerst een gewone preek gehouden werd en na afloop nog soms zeer veel tafels bediend werdenmaar de eer bied en het respect voor die heilige instelling des Heeren leed tegelijk ontzaglijk. Wat onder een gewonen dienst des Woords niet geoorloofd was, mocht wel op zulk een feestdag. Op onze dorpen schijnt dat beter te zijn, en ik wil hopen dat het in de steden ook niet zoo meer is als ik vroeger zelf wel bijwoonde. Van jongsaf moet worden ingeprent, dat het II. Avondmaal iets zeer bijzonders, iets zeer heiligs is. Dat op dien Zondag in de eerste plaats, het verlangen naar de gemeenschap met Gods volk en met den Heere zelf in Zijn huis dient levendig te zijn. En aan dit ontzag, aan die heilige schuch terheid en tegelijk het bij den geloovige te onderstellen verlangen naar dien dienst doen dergelijke uitingen als we in den Kerkbode- brief aantroffen schade. Dingen die begrijpelijk zijn, behoeven nog niet goed te zijn. Ik kan mij zelf heel goed voorstellen, dat men een grooten zegen ge nieten kan, wanneer men na tijdig verzoek aan den kerkeraad, als gast op een vacantiezondag mede aanzit, met „vreemde menschen," die echter één zijn met ons als broeders en zusters in Christus. Versta me wel, Amice, dat ik niet als ketter meester en hekelaar optreed, tegen een collega- Mynheer Hagen sprak toen in die eigenaar dige omgeving over het volgen van Jezns. Hoe we wel moeten weten, dat het volgen van Jezus vaak zoo erg moeilyk is. Zeker het is heerlyk en Jezus geejt ons zoo veel. Hy schenkt ons geluk en vrede in de harten en later het zalige leven der eeuwigheid. Maar o, het volgen is soms zoo zwaar en moeilyk. 't Kan ons zooveel kosten. Onze vrienden, onze positie, soms zelfs onze ouders en familie. Maar toch, wat het ook kosten moge, wy willen Jezus volgen, we moeten Hem volgen, we kunnen Hem niet missen. Wat luisterden we allen naar die ernstige woorden. Ja voor vele van die jongens is het zoo, dat als ze Jezus volgen willen, het hun alles kost. Dat ze het huis worden uitgejaagd en dat hun familie hen niet weer aankykt. Dappere jon gens, soms schreiende jongens, maar altyd biddende jongens. Jongens om van te houden. Jongens met een hart, met een zielen die voor dat hart en voor die ziel het hoogste willenJezus. Mynheer Reeders liet daarna nog zingen Waarmede zal de jongeling zyn pad Door ydelheen omsingeld, rein bewaren en ging toen voor in dankgebed. De eerste dag was voor by. 't Was een goede dag geweest. Nog lang bleven de jongens hier wat bij elkaar een praatje maken, of wat lezen maar zoo langzamerhand zochten ze hun slaap- plaatsje op. Den volgenden dag zouden we een zwaren tocht hebben en dus moesten we goed uitrusten. Sommige jongens namen wat aspirin die vinden ze zoo lekker als pepermuntjes! om hun hoofdpyn te verdry ven en andere wat kinine tegen de opkomende koorts. Voor de leiders waren twee plaatsen in een bed. De derde moest dus maar in de pendoppo liggen. Er werd om geloot en mynheer Hagen trof het. Of trof het niet. Hy heeft twee nachten in de open pendoppo gelegen net als de jongens en het is hem best bekomen. Den volgenden morgen om 6 uur: reveille. Wasschen, theedrinken en eten. De jongens kregen weer ryst met eieren en de leiders nasi goreng. Maar dat was zoo scherp in den mond. Er werd meer krentenbrood gegeten dan nasi hoor. En toenmarschvaardig. We zouden de Telemojo op. Dat is een voorberg van de Merbaboe. Hy is 1892 M. hoog. Eerst moet men door een kali (rivier). Er is geen brug of boot. Men springt van steen op steen. En toen begon de klim. Langs een steile kloof- wand gaat het eerst omhoog. Door donkere bosschen. In de verte ziet men de aardige bergdessa's liggen. Men kan goed merken, dat men hooger komt, in koudere streken. Prach tige boomvarens groeiden er. En keurige wilde roosjes steken hun rose bloemkopjes door het dichte loover. Tjemara's (de Indische kerstboom) en zelfs populieren treft men er aan. Voor plantenliefhebbers een eldorado. Eindelyk be reikte men de hoogte van een bergrug. Gaat men dien aan de andere zyde weer af dan komt men in de kloof van Banjoe-Biroe. We gingen rechtsaf. Eén koelie, die een groote mand vol gekookte ryst droeg, ging vooruit. Hy zou den weg wyzen. Maar later moest hy hulp gaan halen in een dessa. Hij kwam terug met een blauwgejaste Javaan, dien we later telkens den Blauwjas hebben genoemd. Nu, die Blauwjas heeft ons laten loopen. Kolossaal nog toe. Tegen die goenoeng (bergt) op. Al spoedig kwamen we by een bergwei. En daarna ging het door dichte bosschen al maar hooger. Bergklimmen eischt behalve liehamelyk uit houdingsvermogen ook geesteskracht. Je moet den moed niet verliezen. Telkens zie je het doel, de top vlak voor je, maar dan klim je weer een kwartiertje en dan lykt die top weer veel verder af. Om moedeloos van te worden. Toch, de meeste jongens hielden er stevig den moed in. Maar toen eindelyk de top bereikt was, konden we genieten van een welverdiende rust. En tevens van een heerlyk uitzicht. Heel in de verte Magelang en Grabak. De Andong en de Merbaboe verhieven hun toppen naast ons. Zelfs de Merapi liet even zyn rookpluim zien. En in de verte de trotsche Soembing en de schoongevormde Sindoro. Nog verder de Prahoe en de Oengaran, echte bergreuzen. Eu in de vlakte Ambarawa en Baujoe Biroeende Rawa Pening, 'n groot moeras, dat echter grootendeels is drooggelegd en in bouwgrond (sawah) herschapen. En lekker frisch was het daar boven op den berg. Gegeten hebben we er en geslapen Ja heuschgeslapen. Verder nog wat rondgeneusd en een foto gemaakt. Van allerlei soort door elkaarJavanen, Chi- neezen, Ambonneezen en Hollanders. Maar al

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2