Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
39e Jaargang.
Vrijdag 14 Augustus 1925.
No. 33.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOOKD
GODE ZWIJGEN.
Stil zijn. Gode zwijgen, eigen ziel het
zwijgen op te leggen is wel heerlijk
maar toch niet gemakkelijk. De ziel,
waarvan de man naar Gods harte hier
spreekt, gelijk in Ps. 42, als hij vraagt
„Wat buigt ge u neder mijne ziel, en
wat zijt ge onrustig in mij, die ziel is
de innerlijke begeerte, de beweging van
den denkende en willende mensch, en
dan naar de zijde van het zwakke vleesch.
Het is die begeerte, welke met het
beginsel, dat uit God geboren is, en
dat niet zondigen kan, bij den geloovige
den twee mensch vormt. Niet aldus
verstaan, alsof de ziel het zondige in
den mensch was, de oude mensch, die
sterven moet. De oude mensch, die
sterven moet, wordt nooit stil tot God,
raakt met Gods weg en leiding nooit
verzoend. De ziel is het denkende, wil
lende, het bewuste leven, maar dat nog
deelt in de gevolgen der zonde, dat nog
zwak is, en blijft, ook al is het aanvan
kelijk door de genade Gods aangegrepen
en vernieuwd. Het is de mensch, het
ik van den mensch, dat het goede wil,
maar het kwade nog bij ligt. Dat is de
ziel als de dichter zegtImmers is mijn
ziel stil tot God, doch gij o mijne ziel
zwijg Gode.
Zoo verstaan, zal elk kind van God,
hoe ook ingeleid in de heilgeheimen
des Heeren, hoe ook ingegaan in het
heiligdom, hoe rijk begenadigd, ver
staan, erkennen dat het verre van ge
makkelijk is die ziel tot zwijgen te
brengen.
Het leven is menigmaal van dien aard,
dat het tegen de innerlijke begeerte van
den mensch ingaat. Het beste is moeite
en verdriet. In plaats van bevrediging
vindt het kind van God teleurstelling,
en wacht hij vaak tevergeefs op den
Heere.
In zijn wandelen achter den Heere,
in den weg des geloofs en der gehoor
zaamheid is er nog al eens blijvenden
tegenstand. Zoo ging het David. Hij
moest vluchten, en Abraham stal het
hart des volks. Hij de man naar Gods
harte, leeft uit het ware beginsel, om
de eere des Heeren en het heil des
volks te zoeken, en het slaat hem tegen.
Men treedt hem in den weg en spot
tend keert het volk van hem af. En
Absalom, die lust heeft in slinksche
wegen, ziet zijn poging gelukken.
Zoo is het telkens, en dan is het niet
gemakkelijk te zwijgen. Elk kind van
God weet bij eigen levenservaringen
dat het dan in de ziel stormt, en het
van binnen brandt. Inplaats van zwijgen
is het dan wat de dichter in Ps. 39
zegtMijn hart was heet in mijn bin
nenste, en een vuur brandde in mijne
overdenking. De tong breekt los, en
de stomme begint te spreken. Wie
kent dat niet in zijn leven Hij wachtte
eerst, hij boog zijn hoofd. Het was eerst
een tijd stil in zijn ziel, maar dan brak
de tong los. En daarom weer bij ver
nieuwing geroepen tot de ziel te zeggen
Zwijg Gode.
Gode zwijgen is wel moeilijk maar
toch zoo hfeerlijk. Het is reeds een
groote genade als we tegen den brui-
schenden stroom, in ons binnenste op
stuwend, door gesloten lippen een dam
opwerpen. Maar dat is nog niet, Gode
zwijgen. Het stille zijn tot God is nog
wat anders „Stille zijn" kan alleen zijn
oorzaak hebben (in onze machteloos
heid, ten gevalle waarvan we de moeite
niet kunnen verzetten. Het kan vrucht
zijn van het buigen onder een niet af
te werpen last. En daarin vindt de ziel
geen bevrediging. Dan is het onge-
loovig „maar" niet door het geloovig
„immers" vervangen. Tegenover dat
ongeloovig „maar" en twijfelmoedig
„waarom" hebt ge in dezen psalm het
geloovig „immers" zoo vaak herhaald.
En dat is de vrucht niet van het stille
zijn en zwijgen, maar het Gode zwijgen.
Dat zwijgen is alleen zalig. Het is nog
wel niet het hoogste waartoe de ziel
komen kan. Zaliger is het wanneer de
raadselen opgelost zijn, en het wachten
op den Heere gekroond is met de ver
hooging. Het is dan een aanbidding en
een roemen der ziel. Dan komt de jubel.
Gij zijt verlost God heeft u welgedaan.
Gode zwijgen mag niet zijn de hoogste
zielsvreugde, het is toch een rijke genade.
Het zoekt rust voor het geschokte
hart, en leert het wachten op den Heere.
Het is dat kinderlijk vertrouwen dat al
het kwaad ten beste keeren zal. Het is
het doorleven van Asafs belijden. Maar
't is mij goed, mijn zaligst lot, nabij te
wezen bij mijn God. 'k Vertrouw op
Hem geheel en al. Den Heer wiens
werk ik roemen zal.
Gode zwijgen mag moeilijk zijn, het
is toch heerlijk, en het is voor den
christen ook mogelijk.
Zoek het niet als vrucht van eigen
akker. Het is Gods gave. Wij leeren het
ons zeiven niet. We zien het niet van
elkander af. Als de Heere het werk der
genade niet doorzet en het denken en
willen niet heiligt, dan komt er geen
mensch tot het Gode zwijgen. Het is
Gods werk in den mensch, als we de
ziel het zwijgen opleggen, en we mogen
zeggen immers is mijn ziel stil tot God.
Maar, en dat vergete de bestredene en
aangevochtene ziel niet, het wordt door
oefening geleerd. We weten dat de
Heere vaak de ziel op het onverwachts
tot zwijgen brengt, en haar stil doet zijn.
Maar toch is er ook een weg, dien
wij te bewandelen hebben, om daar te
komen, en het ontstuimige hart tot rust
te brengen, en de morrende ziel het
zwijgen op te leggen Vraagt ge hoe
dit dan kan, dan moet ge heel dezen
psalm eens lezen.
Van Hem is mijn heil. Immers is Hij
mijn rotssteen zoo getuigt de dichter.
Hij zag naast wat hij nu doorleefde,
en wat Zijn God voor hem geweest was.
God had zich van zijn kindsche jaren
aan hem geopenbaard. En die open
baring Gods was naar eigen levenser
varing, geen andere dan God is mijn
heil, mijn hoog vertrek. En dat grijpt
hij weer aan, daarin verliest hij zich en
dan is hetImmers is mijn ziel stil tot
God, van Hem is mijn heil. Doch gij
mijne ziel, zwijg Gode, want van Hem
is mijne verwachting.
Het oog op uw God Gedenken hoe
God voor dezen u zijn hulp heeft be
wezen. De trouw van uw God, die niet
liegen kan, sta weer voor uw ziel, en
dan wordt hetImmers is mijn ziel stil
tot God, en kunt ge wachten, en zal
de verlossing komen.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Uit Friesland.
Het Curatorenverslag der Theol.
School.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 22 8 0.
Immers is mijne ziel stil tot God;
van Hem is mijn heil. Doch gij o
mijne zielZwijg Gode, want van Hem
is mijne verwachting.
Ps. 62 2, 6.
K. Andree.
Alles verandert, wij weten het. Maar het gaat
haast ongemerkt, want als men niet nadenkt,
dan lijkt de eene dag op den ander. Wij zijn
thans weer te Sneek. Reeds acht zomers komen
wij daar. De treinen rijden nog eiken dag ge
lijk zij deden, toen we hier den eersten keer
waren. Het IJlsterbootje vaart nog altijd op
geregelde tijden. De schapen grazen hier op
het sportterrein als voorheen. Eiken avond en
morgen worden de koeien gemolken, welke wij
uit de ramen zien kunnen. De beide ooievaars
hebben een paar jongen, welke zij reeds het
vliegen geleerd hebben. De menschen gaan hier
voorbij, de een haastig, de ander langzaam.
De boomen hebben nog een rijkdom van blad
en de rozen bloeien en verspreiden aangename
geuren. Zooals ik het nu zie, zag ik het eiken
zomer. Men zou op het denkbeeld komen, dat
alles ongeveer blijft, wat het eenmaal was.
Maar dit geldt slechts de oppervlakte. Wezen
lijk is het anders. De lange dagen behooren
reeds tot het verleden en de zomertijd kan het
korten der dagen niet tegenhouden. De mooie
zomer, welke we ditmaal hadden, maakt aan
stalten om voor den herfst plaats te maken.
Enkele bladeren vallen verdord van de boomen
en 's menschen voet vertreedt ze.Het eerste
gras is als hooi opgestapeld in de schuren en
het nagras begint goed te groeien en wekt ver
wachting. De dorre landen, welke geleden
hebben onder de droogte, spruiten opnieuw uit
en krijgen een frissche kleur. Ook aan sommige
woningen is het duidelijk te bespeuren, dat de
tijd er geen goed aan gedaan heeft. De mensch
zelf gaat naar zijn eeuwig huis. Zaterdag zag
ik nog een lijkstatie, welke zich begaf naar het
kerkhof. Het was het stoffelijk overschot van
een jonge vrouw, dat aan het graf moest worden
toevertrouwd. En voortdurend moet ik aan een
paar zusters denken, die hier voorheen bij ons
waren en die zooveel in mijn leven zijn ge
weest, maar die ik overal mis. Als men zulke
ledige plaatsen gekregen heeft in zijn eigen
omgeving, dan behoeven anderen ons niet te
zeggen, dat het alles verdort en voorbijgaat.
Wij merken het bovendien wel aan onszelf en
aan anderen. Aangaande ons leven, daarin zijn
zeventig jaren zoo we zeer sterk zijn, tachtig
jaar en wat daarboven is, is moeite en ver
driet. In ons haar, dat vergrijst, in ons oog,
dat verdonkert, in ons oor, dat bezwaarlijk de
klanken opvangt en onzen voet, welke zich
minder snel beweegt, in alle leden van ons
lichaam en in alle onze geestelijke vermogens
komt de dood, welke den strijd voert tegen ons
leven. Waarlijk, ons leven is als een damp.
Moeielijk kunnen we ons verzoenen met de
harde werkelijkheid, welke de voorbijgaande
gedaante der wereld ons predikt en welke zich
steeds krachtiger aan ons opdringt, maar wij
moeten willens blind zijn, indien we de snelle
wisseling van al het ondermaansche niet zien.
Dat we eiken dag een schrede nader komen
aan het einde, beseffen we wel niet volkomen,
maar wij kunnen het toch niet loochenen Het
zou wel wenschelijk zijn, als we er meer reke
ning mee hielden, dat we onze dagen door
brengen als een gedachte. Het kan wel eens
aangrijpen, wanneer we zien, dat alle menschen
over de aarde heengaan als een weg, en dat
er blijkbaar zoo weinig ware levenernst is.
Het menschelijk leven is in menig opzicht
eentonig, terwijl de mensch groote behoefte
aan afwisseling heeft. Het is derhalve niet
vreemd, dat de mensch telkens weer naar nieuwe
prikkels grijpt. Hij is onbevredigd met de om
geving, waarin hij leefthij is onbevredigd met
zich zelf en hij vindt niet, wat zijn hart tot
rust kan brengen. Dit viel mij in deze dagen
op. Sneek is een plaats van ongeveer twaalf
duizend inwoners. De volgende week is het
hier kermis. Dan volgt de verjaardag van onze
geëerbiedigde Koningin. In de eerste dagen van
September is het hier feest voor de Hoogere
Burgerschool. En ten slotte ook in het begin
van herfstmaand de herdenking dat Sneek vier
honderd jaar geleden een koopstad is geworden.
Daar is haast ieder vol van. In de bladen wordt
er over geschreven en in de onderlinge samen
leving wordt er druk over gesproken. Het is
mijn doel niet om over al deze dingen een
oordeel uit te spreken, maar alleen er op te
wijzen, hoeveel gelegenheid er is om uit te
gaan. Ik wil allerminst de vroegere tijden prijzen,
want ik weet heel goed, dat er ook in het
verleden veel is geweest, 'twelk wij moeten
laken, maar het valt niet te ontkennen, dat de
zucht naar genot in onzen tijd sterk ontwikkeld
is. We gunnen onze medemenschen aangename
dagen, maar we vreezen toch, dat het jagen
naar het genot verraadt de pijnlijke ledigheid
van het hart, terwijl het oog over 't algemeen
gesloten is voor de Bron, waaruit alleen de
ware bevrediging geput kan worden, en dat
het oor gesloten is voor des Heilands woord
Wie van dit water drinkt, zal wederom dorsten.
Gelijk het hier is, zoo is het overal. Men
heeft nauwelijks het een genoten, of men denkt
weer aan het volgende. En alles kost geld.
Wanneer men hier op let, dan zou men denken,
dat er veel is, want het is toch waar, dat de
menschen er gemakkelijk toe komen om uit te
geven. Doch als men zijn oor te luisteren legt,
dan verneemt men allerwege klachten over ge
ringe verdiensten. Schier iedereen meent, dat hij
te weinig inkomen heeft. Het is een slechte tijd
zeggen de menschende verwachte opleving
in het zakenleven blijft uitvelen zouden graag
willen werken, maar zijn niet in de gelegenheid
met één woordmen kan klacht op klacht
vernemen. Ik durf niet te veronderstellen, dat
al deze klachten zonder grond zijnik neem
aan, dat er veel waars in is. Maar het lijkt me
toch toe, dat er iets tegenstrijdig is in wat men
ziet en wat men hoort. Ik weet wel, dat een
oud spreekwoord zegt, dat de een meer met
de beurs kan dan de ander met het geld, maar
ik geloof toch ook, dat men uit een leege beurs
geen gulden kan nemen.
Doch dit daargelaten. Het geldt iets anders.
Vele menschen hebben altijd haast. Ook de
jonge menschen. Als mijn vermoeden juist is,
dan hebben sommigen niet eens tijd om een
behoorlijken brief te schrijven. „In haast" staat
er nog onder tot verontschuldiging. En dan
denk ik weieenstijd om uit te gaan hebben
zij wel, zouden zij ook tijd hebben om de
dingen van het Koninkrijk Gods boven al het
andere te zoeken? Het is waar, dat ik geen
antwoord ontvang, maar ik weet, dat menigeen
dit vergeet te midden van het tegenwoordige
jachtende leven. Voor het tijdelijke moet ge
zorgd worden, al gaat het dan ook vluchtig,
maar het is ons zoo eigen om het onvergan
kelijke uit het oog te verliezen.
Inmiddels gaan de dagen voorbij, het leven
snelt heen en eer wij het vermoeden, is het
laatste oogenblik gekomen. En wie bij het licht
der eeuwigheid zulk een leven beschouwt, zal
moeten zeggen, dat het in onrust is voorbijge
gaan. Het behoeft niet te verwonderen, dat
veler jeugd zoo heel spoedig tot het verleden
behoort, want niet buiten eigen schuld knagen
de zorgen voortdurend. Hoe geheel anders kon
het zijn, indien ieder verstond om zich te be
naarstigen om de roeping en de verkiezing vast
te maken. Er wordt ook in onze kringen ge
klaagd over veel twijfel en weinig zekerheid,
maar kan het wel anders, waar het vergankelijk
genot zoozeer in 't middelpunt van de belang
stelling staat. De arbeid wordt onderschat, zoo
niet geminacht en de lust wordt dagelijks ge
voed, de gevolgen kunnen niet uitblijven. Het
een verdringt het ander en daardoor komt de
ernst van 't leven niet tot zijn recht.
Wordt het genoeg ingezien, dat de vrede
met God en de rust bij Jezus schatten zijn,
welke ook voor het tijdelijke leven als onver
gelijkelijke waarde hebben? Daardoor komt er
evenwicht in ons leven, dat ons voor over
drijven bewaart. Bouma.
We ontvingen de Handelingen der vijf en
tachtigste Vergadering van de Curatoren der
Theol. School gehouden te Kampen 6 en 7
Juli 1925.
De vijf-en-tachtigste Vergadering 1 Onwille
keurig denkt ge een oogenblik na, als ge zulk
een getal leest. Wat zegen heeft de Heere in
al die jaren ook door onze Theol. School ge
werkt.
Hoe is ze gegroeid in waardeering en belang
stelling in heel ons Vaderland.
Van bijzonderen zegen getuigt dit Verslag.
Het „geheel nieuwe, deftige en doelmatige
Schoolgebouw" werd op 18 Sept. geopend in
tegenwoordigheid van de hoogstgeplaatsten in
ons land ministers der Kroon.
Als onze vervolgde vaderen van '34 dit nog
hadden beleefd 1
Daar is vervolgens het groote getal studenten,
waar door we in naaste toekomst van den
predikantennood zullen verlost worden. Met
108 studenten begon de cursus. Met genoegen
lazen we ook dat een Hongaar Zsigmond Szabo
in Kampen studeert en zich voorbereidt aan de
School het Candidaats-examen te doen. Een en
twintig jongelui deden propaed. examen en acht
hun candidaats.
Met dankbaarheid wordt herinnerd, dat prof.
Lindeboom zijn 80sten jaardag vieren mocht.
Het smart ons dat de grijze hoogleeraar thans
zoo ernstig krank is, moge de Heere hem nabij
zijn en weer oprichten.
Tot ons leedwezen lazen wij dat twee stu
denten de School verlieten, omdat zij niet langer
konden instemmen met de Geref. belijdenis.
Al is het volle bedrag voor den bouw niet
uit collecten en giften gevonden, het is toch
nog zoo hoopvol bewijs vooi het hartelijk
medeleven van ons volk met ons Hooger Onder
wijs, zooals het ook in Kampen wordt gegeven
als ge leest dat op een f5000 na een tonne
gouds voor dit doel is opgebracht. Er worden
nog 100 Kerken genoemd, die in de afgeloopen
4 jaar geen collecte voor den verbouw hebben
gehouden. Daar behooren toch zeker geen
Zeeuwsche Kerken toe
Het schijnt met De Bazuin beter te gaan. Wie
het blad kent, verbaast zich, dat het aantal ge-
abonneerden niet grooter is Ik weet dat velen,
predikanten e.a. er naar grijpen.
De finantiën der School stonden er dit jaar
goed voor, dank zij „den meevaller in de op-