Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Uit het woord 39e Jaargang. Vrijdag 31 Juli 1925. No. 31. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. VAN 'S HEEREN HEERLIJKHEID. Het is merkwaardig, hoe onaandoen lijk onze bij den Bijbel opgevoede menschen vaak zijn kunnen voor de heerlijkheid des Heeren, zooals die zoo majesteitelijk ons tegentreedt in de on- uitsprekelijk-schoone natuur, bij dag en bij nacht. Dat is dès te verwonderlijker, wijl het juist diezelfde Bijbel is, die de heer lijkste natuurpoëzie bevat, ooit ter wereld geschreven. Verklaarbaar moge die onaandoen lijkheid, tot op zekere hoogte, zijn als reactie op een dienen van God, waarin de bijzondere openbaring in Christus geen plaats had, verschoonbaar is ze in geen geval. Met het oog daarop mocht wel meer herinnerd worden aan de aanvang van het tweede artikel van onze Geloofsbelijdenis, waar 't immers heetWij kennen God ten eerste door de schepping, onderhouding en regee ring der geheele wereldovermits deze voor onze oogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, n.l. Zijn eeuwige Kracht en Goddelijkheid (Rom. 1 20). Natuur lijk willen wij daarbij geen oogenblik vergeten, wat daarop volgtten tweede geeft Hij zichzelf ons nog klaarder en volkomener te kennen door Zijn heilig en goddelijk Woord. Maar daaruit volgt dan toch ook dit, dat niemand met grooter genot heel het rijke natuur wonder aanbiddend beschouwen kan, dan hij, die de klare Godskennis door het genade -wonder zooals de Schrift dat centraal in Christus toont deelachtig werd. De begenadigden hebben zich vaak van de natuur afgewend. En die afkeer van de natuur werkt ook onder ons, helaasnog maar al te veel na Zoodoende loopen wij dagelijks langs de machtige wonderwerken Gods, zon der ze op te merken, dus ook zonder Hem ervoor te danken. Terwijl juist wie God in Christus als Vader kennen leerde, de eenige is, die tot de rechte natuur waardeering komen kan. „O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de gansche aarde Wij verstaan niet, hoe de natuurlijke mensch dat zeggen kan! Want: naast veel heerlijkheid openbaart de natuur minstens even zooveel verschrikkelijk heid. Wie in 't leven der natuur nader indringt, vindt daar een ontzettende bestaansstrijd, een teren van hethoogere op 't lagere, een elkander verteren en vervreten. En daarin is noodwendig heid, waar 't geheel toch bestaan en voortbestaan moet. Maar, als daar dan b.v. de roofvogel neerschiet en met sterke greep een vogeljong meedraagt omhoog, stijgt uit dat beroofde nest geen lofzang opwaarts. En toch is in dat alles, moest in dat alles, ook zijn ,,'s Heeren heerlijk heid", maar ze is er geheel anders in aanwezig, dan de wereldling vermoeden kan. Voor hem i s ze er niet in en hij verstaat dat gebeuren niet, maar hij meent in heel de natuur een „lieve God" te leeren kennen, aan welke kennis hij dan genoeg heeft. Neen, 't is, zooals Calvijn gezegd heeft: Wij zien de natuur door de bril der Schriftuur. Wij zullen geen oogenblik vergeten, de kosmische in-, na- en doorwerkingen der zonde. Ook niet, dat onze blik op de natuur altijd zonden-omneveld is. Maar desniettemin, wij zullen, vol vreugde, tot haar gaan. Als tot een spiegel van Gods deugden. Vasthoudend aan het „O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de gansche aarde". En aan de zekerheid, die wondere blijdschap zijn mag dat de Hemelen Gods eer vertellen en het uitspansel Zijner handen werk verkondigt. En dat de dag aan den dag overvloedig spraak uitstort en de nacht aan den nacht wetenschap toont. Als de ziel maar luistert Want, dan is het, zooals de Vlaam- sche priester-dichter zong Als de ziele luistert spreekt 't al een taal dat leeft 't lijzigste x) gefluister Ook èn taal èn teeken heeft: blaren van de boomen Kouten met malkaar gezwind, baren in de stroomen Klappen luide, welgezind. Wind en wee2) en wolken, wegelen '5) van Gods heiligen voet, talen en vertolken 't diepgedoken Woord zoo zoet Als de ziele luistert. Zóó dan óók gespeurd naar 's Heeren heerlijkheid, vlak voor, ja onder onze voet, en hoog boven ons, in de wolken stoeten, voorbij zeilend aan den blauwen hemel, en rondom ons, op het welig land, hoe Gods Geest 't aardegelaat zoo heerlijk weer vernieuwde en waar niet al, hier en daar en overal. Bij dag niet alleen, als 't zonnewonder ons allen met alles zegent en ons als dronken maakt van licht vreugde, maar ook en niet minder des nachts, als 'teen festijn van zilverlicht daar buiten is, 't alles in een onwereldsche schijn ligt over- vloeid van maneglans en de hemel, als een troonzaal, flonkert van de ontelbare lichten. Wie zoo ziet, knielt in verrukking neer voor de heerlijkheid van 's Heeren Naam, zooals die lichtend staat ge schreven over gansch de aarde. En ook in de donder en verschrikking van 't natuurleven, speuren wij dan iets van de ontzaglijke heiligheid des machtigen Scheppers en wij buigen ons in aan bidding voor Hem neer. En wij verwonderen ons over 't ge heim Zijner heerlijkheid, dat Hij voor de toekomst bewaart. Als dat alles nog maar is de plooiïng van Zijn gewaad, waarin Hij zelf ver borgen is. Als wij n u nog maar aan schouwen de zoomen van Zijn heer lijkheid en dat alles zien door de tranenbranding der zonden heen en dat alles al zóó heerlijk is o, Heere, onze Heerewat zal dan Uw onomwolkte heerlijkheid zijn, waar mede Gij eens de Uwen als met hun eeuwige erfenis zegenen zult B.o.Z. Le C. x) 't Zachtste 2) weide 3) paden. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Provinciale V. U.-dag in Goes. ZEEUWSCHE KERKBODE. Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag- Afzonderlijke nummers 8 oent. PörSVÖfÊöniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg. minstens 500 regels belangrijke reductie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 280. 0 Heere, onze Heere I hoe heerlijk is Uw naam op de gansche aarde Psalm 8 2a. Rectificatie. Door het uitvallen van een regel is het slot van de tweede kolom van de vorige Medidatie „Godsver langen" onvt rstaanbaar geworden. Men gelieve daar te lezen„Maar de opgaande lijn wordt gebroken door de dwarsbalk der smartelijke wereldevenwijdig- beid", etc. Le C. Hoe het anderen gaat, weet ik niet, maar wel weet ik, dat de warmte mij hindert. Nu eens ga ik de achterdeur uit, want daar ben ik het meest in den wind, doch het lijkt wel of hij ook warm isdan treed ik over den voor drempel, doch daar bevalt het mij ook niet. Elk oogenblik vliegt er een stofwolk op en dit trekt in 't geheel niet aan. In mijn studeerkamer is het me te donker en nu kost het me maar heel weinig moeite om het licht te maken, maar dan plagen me de vliegen, zoodat ik niet een oogen blik rustig kan zitten. Doch wat klaag ik. wij hebben verlangd naar mooi zomerweer en wij kunnen er dag aan dag van genieten. Ik ver wonder me over de menschen, die eiken morgen verfrischt en moedig uitgaan tot hun arbeid en die vaak onder een groote hitte hun werk moeten volvoeren. Wij zouden haast zeggen, dat een beetje minder warmte ook voldoende was, maar dat komt, omdat wij zoo gaarne alle dingen afmeten naar ons eigen gevoel. Dat de zon met haar warmte indringt in den bodem, wij mogen er op rekenen, dat het voor den grond uitnemend is. Het licht is onmisbaar voor al wat leven ont vangen heeft. Wij houden ons nog maar aan den regel, al weten wij wel, dat er tot op groote diepte van de zeeën nog wezens zijn, welke leven en zich bewegen. Wij laten ons niet in met vragen, welke hierop betrekking hebben, ofschoon ze natuurlijk ook wel eens bij ons opkomen en wij verblijden er ons over, dat er mannen zijn, die hun rijke gaven gebruiken om ons zoo mogelijk inlichting te geven. Hoewel wij langzamerhand overtuigd worden, dat we nog zoo weinig weten, toch blijft er altijd een drang over om tot meerdere verheldering te komen. Wij stuiten echter steeds op zwarig heden en het valt ons moeielijk om verder te komen. Dit geldt zelfs over wat ons duidelijk geopenbaard is, want terwijl ik dezer dagen nadacht over de wijze waarop ik verder mijne gedachten over 't geestelijk leven wilde geven, kwam het woord uit het evangelie van johan- nis me te binnen in het ongeschapen Woord was het leven der menschen en het leven was het licht der menschen. Wij willen onderschei den tusschen het leven en het licht, gelijk ik dan ook begonnen ben met aan te toonen, dat het geestelijk leven de duisternis van het ver stand verdrijft door het licht er in te brengen, terwijl de evangelist verklaart het leven is het licht der menschen. Dit laatste zal wel waar en juist zijn, wij kunnen er niet aan twijfelen en toch gevoelen wij behoefte om het leven en het licht van elkander te onderscheiden. Ik wijs er echter even op om duidelijk te maken, hoe we in al onze aanwijzingen steeds gebrekkig zijn. Wij moeten het nooit vergeten, dat wij slechts ten deele kennen. Gelijk nu het geestelijk leven van ons ik of wilt ge liever van onze persoonlijkheid door dringt in ons verstand, zoo dringt het ook van dit middelpunt door in ons wils- en gevoels leven. De zonde heeft wel haar verwoestend werk in onzen wil gedaan, maar zij heeft ons dit heerlijk vermogen niet kunnen ontnemen. Onze wil is verkeerd en verdorven, zoodat zelfs God daarover klagen moetMaar mijn volk wou niet naar mijn stem hooren. Israël verliet Mij en Mijn geboön, heeft zich andere goön, naar zijn lust verkoren. Dit is even helder als droevig. Israël was niet een heidensch volk, dat van 's Heeren wetten niet wist, neen, aan dat volk was de wet gegeven, het had de rechten en inzettingen des Heeren ontvangen, het was in 't bezit van de bizondere open baring, nochtans weigerde het om naar de stem des Heeren te luisteren, het verwierp den eenigen waren en levenden God en verkoos zich de goden der andere volken, goden die lichter waren dan de ijdelheid zelve. En wat in deze geschiedenis openbaar werd, heeft zich in het vervolg telkens herhaald en wie niet blind is, ziet het nog in onze dagen. Daaruit is het overvloedig duidelijk dat alleen zedelijke overreding geheel onvoldoende is om den mensch te brengen tot zijn plicht. Men kan op den mensch op allerlei wijze inwerken, men kan hem met allerlei middelen bewerken, maar zonder een innerlijke verandering komt men er nooit. Tegenwoordig is men zoover, dat men inziet verstandelijke ontwikkeling brengt ons niet, waar wij wezen willen. Velen hebben eindelijk deze beminnelijke dwaling losgelaten. Maar nu verwacht men weer alles van den wil. Sterk dit vermogen, vermeerder zijn kracht, roept men van alle zijden, en men meent, dat als de zedelijke veerkracht maar wint, het wel gaan zal. Neen, zeggen we, ook op deze wijze komt ge er niet, ge komt er nooit. Wij be weren niet, dat het onmogelijk is om dit ver mogen in kracht te doen toenemen en wij zijn er niet tegen, dat er pogingen aangewend worden om de wilskracht te verhoogen, wij houden ook meer van krachtige dan van slappe karakters, maar wie meent, dat het genoeg is om het voorgestelde doel te bereiken komt bedrogen uit. Alleen als het leven der weder geboorte tot in den wil zich doet gelden kan er verandering komen. De wil staat bij den mensch onder den invloed der zonde en daar door komt het, dat het bedenken des vleesches vijandschap tegen God is. Het onderwerpt zich de wet Gods niet, het kan ook niet. Zoolang de wil niet van de slavernij der zonde bevrijd is, zoolang zal hij ook den meest godsdienstigen mensch plaatsen tegenover God. Het is ont zettend, maar waar: De mensch zegt tot zijn FormeerderWijk van mijaan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust. Het is dan ook niet vreemd, dat de vijand schap tegen God zich al driester openbaart. Als de ontwikkeling der menschelijke vermogens ook maar eenigermate aan de zonde haar kracht ontnemen kon, dan zouden we kunnen ver wachten, dat bij het voortsnellen der eeuwen de toestand steeds gunstiger zou worden. Het is immers waar, dat de zonde in sommige op zichten haar uitbarsting verandert. Vroeger was roof en moord aan de orde van den dag en de ridders overvielen de karavanen op helderen dag en beroofden ze van al wat waarde had, maar al zijn zulke barbaarsche zeden ver dwenen, de zonde heeft niets van haar aard verloren. Sommigen vragen zich af, hoe is het mogelijk, dat deze of gene zoo openlijk den strijd tegen den godsdienst durft te voeren, maar zij behoeven niet te denken, dat zij voor der gelijke uitdrukkingen van verbazing den stroom der vijandschap zullen keeren. Wanneer we het licht der H. Schrift laten vallen op de bedorvenheid van zijn wil, dan zullen we ons niet verwonderen, dat juist vaak ontwikkelde en geleerde menschen zich zoo bitter kunnen uitlaten over God en Zijn regeering. Tegen dit kwaad is er slechts één medicijn n.l. de doorwerking van het ware leven tot in den wil van den mensch, waardoor de aange boren vijandschap wijken moet en plaats maken voor de keuze om God te dienen. Wat hem vroeger een last was, is hem een lust geworden, en wat hij voorheen haatte, bemint hij nu. Het overige volgt bij welzijn. Bouma. Een warme middag, vorige weekMisschien wel de grootste oorzaak, dat er niet zoo héél veel belangstelling was in Goes. Toch viel het nog mee met de opkomst. Ds. Hejj maakte een aardige opmerking aan het slot: „Ds. Spurgeon was gewoon voor dui zenden menschen te spreken. Eens was het zeldzaam leeg in 't gebouw. Slechts tien men schen onder zjjn gehoor. Maar nooit werd zijn woord zoo gezegend als dien dag. Alle tien zjjn als zendeling de heiden wereld ingegaan". De toepassing op het werk voor de V. U. bleef toen ook in 's voorzitters mond niet achterwege. De middag zelf was rijk. Wat verschil van type tusschen die twee sprekers. Prof. Grosheide, wat bleek van uiterlijk met het timbre van warme liefde voor zjjn onder wijseenvoudige hartelijkheid in zijn voor dracht. Wie hem op zjjn studeerkamer kent uit zjjn geschriften en de onopgesmukte dege lijkheid van zijn betoog dan mag aanhooren op een middag als in Goes, krijgt weer een nieuw bewijs voor de visie van onze vaders, die spreekwoorden vormden alsEenvoud is ken merk van het wareof waarheid kenmerkt zich door eenvoudigheid. We kunnen niet heel zijn redevoering ver slaan? Enkele aanteekemngen willen we wel geven Met een practische opmerking begon de prof. Dat n.l. beangstigend nadert het jaar 1930, waarin de voorwaarde vervuld moet zijn, bij het verleenen van den Effectus civilis in 1905 gesteld, dat er binnen 25 jaar een faculteit bij moet komen. Voor een geneeskundige faculteit bestaat er wel geen hoop. Maar wel is er het streven om te komen tot een wis- en natuurk. fac. Doch dat brengt mee een jaarlijksch be drag van f60.000. Het verlies van den Eff. civ. zou tot groote schade van de V. U. leiden. Met vol vertrouwen durft spr. tot het Geref volk te komen om het op te wekken tot liefde en offervaardigheid voor onze V. U. Dit ver trouwen houdt verband met wat Gods Woord zegt in Ps. 24. De aarde is des Heeren. Die aarde moet doorzocht worden ook door allen die in 's Heeren werken lust hebben. Het is het ideaal van de V. U. om al Gods werken te bezien, en Hem daardoor te eeren en zijn glorie te zoeken. Dat kan alleen op den bodem der Schrift die ons Christus en de krachten van Christus doet zien. Een tweede taak van de V.U. is jongelieden klaar te maken voor ambten in scholen, kerk en maatschappij jongelieden die ook geleerd hebben alles te bezien vanuit het licht van 's Heeren getuigenis. Groot is de invloed die reeds van de V.U. is uitgegaan op het Geref. leven in ons vaderland. Klachten zijn niet altoos

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1