Evolutie of Schepping. DADERS DES WOORDS. Het gezinsgebed. Een zwak hart UIT DE PERS. „Te Vondeling*'. En dit altijd weer in aanraking komen met het lijden zonder het te kunnen wegnemen is ook een oorzaak van droefenis in dagen, waar in de zon eiken morgen opgaat aan een helde ren hemel, en waarin zoovelen het goede der aarde genieten. Bouma. Bij meerderheid van stemmen is men in Amerika bezig uit te maken of de mensch ge schapen is, dan of hij naar Darwins theorie afstamt uit een dier. De Monkey—case, d.i. de Apenquaestie werpt in het land aan den overkant van den Oceaan heel wat stof op. Als de berichten waar zijn Mijnheer van Kluyve onze bekende hoofdonderwijzer in Middelburg waarschuwde ons als jongens reeds om bij berichten uit Amerika altijd 50 procent korting toe te staan als de berichten waar zijn, bestaat de jury uit twaalf leden, op twee na allen boerenéén lid moet niet eens kunnen lezen. 't Zal wel spot zijn. 't Is ook al te dwaas. Gelukkig worden ten onzent dergelijke quaesties niet op die wijze opgelost. Die manier is beneden de waardigheid van ons christelijk geloof. Ge vangt er niemand door, eerder het tegendeel. Er ligt in die Amerikaansche dwaas heid echter wel een waarschuwing: Waarheid wordt niet bij meerderheid van stemmen uit gemaakt. Alle force majeure, alle overmacht, bij het brengen tot een overtuiging is uit den boozeook in de opvoeding. Voor een eerlijk, warm, klem mend betoog is de jongelingsziel ontvankelijk maar van wetenschappelijk decreteeren houdt zij niet. Het ware zoo gewenscht, dat in onze kringen, vooral van jongere studeerende menschen de boeken van onze Christelijke natuurkundigen meer werden gelezen. Meer dan ze zelf wel weten dat voor hun kinderlijk geloof goed is, wordt men door de evo lutie—ideeën, die overal in hun studiewerken heengeweven blijken, aangetrokken en beïn vloed. Voor wie studiewerken als Bavincks „Wijs begeerte der Openbaring" wat te zwaar zijn, kunnen de boeken van Bettex al zooveel licht verspreiden dat ze vele apodictische uitspraken der evolutionisten leeren wegen. Met krachtuitspraken zooals men bezig is in Amerika er te formuleeren schiet men niets op. Gefundeerdheid in de Heilige Schrift en trouw onderzoek onzer belijdenisschriften, dat is wat ons volk noodig heeft om tegen den wassenden stroom van 't ongeloof pal te kunnen staan. Daarop schenkt God zijn zegen. En dit onderzoek moet in de jeugd reeds beginnen. Waarmee zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Wanneer de jongeling het zuivere pad houdt naar Gods Woord, dan is er hope voor de toekomst, waarvan hun jeugd de belofte is. v. D. XX. Morgengebed. O barmhartige Vader, wij danken U, dat Gij dezen nacht zoo getrouwelijk voor ons gewaakt hebt, en bidden U, dat Gij ons wilt sterken met Uwen Heiligen Geest, die ons voortaan geleide dat wij dezen dag (mitsgaders al de dagen onzes levens) mogen besteden tot alle ge rechtigheid en heiligheid en wat wij in onze handen nemen, dat onze oogen altijd zien, om Uwe eere te verbreiden, alzoo, dat wij al den voorspoed onzes voornemens van Uwe milde hand alleen verwachten. En opdat wij zulke genade van U ver krijgen, wil ons (naar Uwe belofte) ver geven alle onze zonden, om het heilig lijden en bloedvergieten van onzen Heere Jezus Christuswant zij zijn ons van harte leed. Verlicht ook onze harten, opdat wij, alle werken der duisternis afgelegd hebbende, als kinderen des lichts in een nieuw leven mogen wandelen, in alle Godzaligheid. Geef ook Uwen zegen tot de verkondi ging van Uw Goddelijk Woord. Verstoor alle werken des duivels. Sterk alle getrouwe Kerkedienaars en Overheden Uws Volks. Troost alle vervolgde en benauwde har ten, door Jezus Christus, Uwen lieven Zoon, die ons beloofd heeft, dat Gij ons alles, wat wij U in Zijnen Naam bidden, zeker lijk geven zult, en daarom ons alzoo heeft bevolen te biddenOnze Vader enz. Avondgebed. O, barmhartige God, eeuwig licht, schij nende in de duisternis, Gij die den nacht der zonden en alle blindheid des harten verdrijft naardien Gij den nacht verordend hebt om te rusten, gelijk den dag om te arbeiden zoo bidden wij U, geef dat onze lichamen in vrede en stilheid rusten, opdat zij daarna bekwaam mogen zijn den arbeid, dien zij dragen moeten, door te staan. Matig onzen slaap, dat die niet onorde lijk zij, opdat wij aan lichaam en ziel onbevlekt mogen blijven, ja dat onze slaap zelfs geschiede tot Uwe eere. Verlicht de oogen van ons verstand, op dat wij in den dood niet ontslapen, maar altijd verwachten onze verlossing uit deze ellendigheid. Bescherm ons ook tegen alle aanvechting des duivels ons in Uw heilig geleide nemende. En naardien wij dezen dag niet door gebracht hebben, zonder tegen U grootelijks gezondigd te hebben, zoo bidden wij U, wil onze zonde bedekken door Uwe barmhartigheid, gelijk Gij alle dingen op aarde met de duisternis des nachts bedekt, opdat wij daarom van Uw aanschijn niet verstooten worden. Geef ook rust en troost aan alle kranken, bedroefden en aangevochtene harten, door onzen Heere Jezus Christus, die ons alzoo heeft leeren bidden: Onze Vader enz. In het morgen- en avondgebed zoo zagen we tot dusver spreekt zich uit een heerlijk besef van afhankelijkheid en ellendeeen be wustzijn ook van de roepingwaarmee de Christen in dit leven geroepen wordt om alle de dagen zijns levens te besteden tot alle ge rechtigheid. We gaan door met voor een ander gedeelte de bijzondere aandacht te vragen en wel voor dit Geef ook Uwen zegen tot de verkondi ging van Uw Goddelijk Woord. Verstoor alle werken des duivels. Sterk alle getrouwe kerkedienaars en overheden Uws volks. Vier dingen verdienen hier onze opmerk zaamheid lo. dat hierin spreekt het bewustzijn van de roeping tot voorbede2o. dat voorwerp van die voorbede moet zijn de kerk met haar dienaren; 3o. dat eveneens voorwerp van die voorbede moeten zijn de Overheden de$ volks en 4o. dat in die voorbede zoo ernstig rekening gehouden wordt met het woelen en werken van den duivel. Daar is een roeping tot voorbede. Het volk Gods is een koninklijk priesterdom en de pries terschap had de opdracht ook voorbiddend werkzaam te zijn. Kan het overbodig geacht worden daarbij wat nader stil te staan, omdat door alle Chris tenen die roeping wordt verstaan en betracht We zouden het heerlijk vinden als het alzoo zijn zou. Maar we vreezen toch dat, wie dat zou meenen den toestand te idealistisch zou zien. In onze samenkomsten in de kerk zal de voorbede wel niet vergeten worden. Al kan ze, bij het aandringen van sommige op een vooral kort gebed, wel eens hier en daar in 't gedrang komen een plaats, grooter of kleiner, zal in het gemeentelijk gebed wel altijd worden gegeven aan de voorbede. Maar we hebben het hier over de huiselijke gebeden. Onder die huiselijke gebeden wordt maar al te vaak een bijzonder morgen- en avondgebed gemist. Zal dus de roeping tot voorbede nog eenigermate tot haar recht komen, dan moet dat geschienen in het gebed vóór en na het eten. Zien we dan op dit punt nog weer eens naar de formuliergebeden, die aan de tafel doorgaans gebruikt worden dan kan niet anders gecon stateerd v/orden dan dat ze ook in dit opzicht teleurstellen. Verder dan een voorbede begrepen in het woordje „onsu brengen ze het niet. Met dat „ons" is, gelijk we indertijd aanwezen de „bedezang voor het eten" zelfs niet karig; het komt daar wel zeven maal in voor, maar beter dan die afmattende herhaling zou ge weest zijn een duidelijker aanwijzing van hen, voor wie dan ook gebeden wordt. En opmer kelijk is dat in den „Dankzang na het eten" ter plaatse waar men redelijkerwijze een voor bede mocht verwachten, die ontbreekt. Daar immers wordt gesproken van „menig mensch eet brood der smarte". Nu zou voor de hand liggen dat hier een voorbede volgde voor die ellendigen, die brood der smarte eten. Maar niets ervan. Het gaat met dezen priester-bidder als met den priester en leviet in de bekende gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan, hij ziet den ellendige, constateert van uit de verte even diens nood en gaat door. Want dan volgt er alleen een opmerking dat men toch zelf mild en wel gevoed is. Het „ons" schijnt zich alzoo te beperken tot den engen kleinen kring van het gezin. Als die „ons" maar wel en mild gevoed zijn, dan schijnt er niets meer te bidden overig. Dat de voorbede dus zeer veel te wenschen overlaat, wanneer men alleen deze formulier gebeden gebruikt, kan moeilijk ontkend worden. We willen daarmee niet buitengeslotenachten, dat vele broeders en zusters, deze gebeden biddende, daarbij denken aan een grooteren kring van menschen dan in hun eigen gezin gevonden worden, en óók denken aan ellen digen buiten hun eigen „mild en welgevoed gezin", maar van de spankracht van het den ken zou toch minder gevorderd worden, wan neer dat, als verzamelwoord dienst doende, „ons" in zijn deelen werd ontleed en de voorbede zou dan allicht directer en inniger worden. Alzoo meenen we dat er groote reden is er op te wijzen, hoe het morgengebed ons herinnert aan die roeping tot voorbede, en leert dat het niet goed met ons staat, wanneer dat bewustzijn niet bij ons leeft. Wanneer er dan ook zouden zijn onder onze lezers, die nooit anders gebruiken zouden dan de formuliergebeden vóór en na het eten, willen we hun de vraag doen, of zij kunnen blijven meenen, dat zij alzoo naar behooren zich kwijten van hun heerlijke priesterlijke roeping. En mogen ze dan met die vraag ernst maken. Laat ons, om den ernst van het verzuim in dezen te verstaan, maar denken aan de reeds genoemde gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan. Het is toch wel een scherpe veroordeeling, die de Heere daarin geeft over de onbarmhartige, onpriesterlijke nalatigheid van den priester en den leviet. Laat het helder voor ons besef wezen, dat aan ons bidden een zeer belangrijk element ontbreekt, wanneer de voorbede daarin gemist wordt. Wie dat ge voelt en gaarne zich zou bekeeren van die zonde van nalatigheid, gebruike dan, zoo hij niet in vrij gekozen woorden bidden durft, het morgen- en avondgebed. Als een tweede zaak, die onze opmerkzaam heid verdient, noemden we, dat de voorbede hier opgaat voor de kerk en haar dienaren in de woorden: „Geef ook uwen zegen tot de verkondiging van uw goddelijk Woord. Sterk alle getrouwe kerkedienaars". Er is wel een dubbele reden om ook dit stuk van het gebed wat nader in te denken, zooals daaruit spreekt het bewustzijn der groote beteekenis van de kerk en haar arbeid cn van de roeping om daarvoor het gebed te doen opgaan. Wanneer we de aandacht vragen voor de groote beteekenis der kerk en de roeping om voor haar te bidden, doen we dat niet omdat, naar ons oordeel het besef daarvan onder ons zou ontbreken. We zijn integendeel overtuigd dat dit besef onder ons nog krachtig leeft. En die overtuiging rust waarlijk niet op losse gronden. Openbaar is toch hoeveel wordt opgebracht voor de instandhouding van ons kerkelijk leven. Dat is waarlijk niet gering. En dat geschiedt alles gewillig en veelal ook met vreugde. Daarbij komt dat de kerkediensten in ons gewest, voorzoover we daarvan hooren, met trouw worden bezocht. En wat betreft de voorbede voor de kerkedienaren erkennen we met dankbaarheid, vaak zelf ondervonden te hebben, dat dit gebed werd opgezonden en verhoord. De erkenning daarvan maakt echter niet overbodig, de waarschuwing te doen uitgaan, dat we moeten houden wat we hebben en dat ook hier een nog voortvaren tot de vol maakt mogelijk en noodig is. Laten we toezien dat we houden wat we hebben. In vele kringen buiten ons kerkelijk leven neemt de waardeering van de kerk snel af. Voor de religie, den godsdienst voelt men daar o zooveel, maar de kerk zoo oordeelt men heeft voor dat alles niet veel te beteekenen buiten kerkelijke vroomheid is eigenlijk je ware. De kerk, dat is het instituut met de gesloten ramen en de duffe atmosfeer. En een enkele van de cellen, waaruit ons eigen kerkelijk leven is opgebouwd, begint ook al eenige symptomen, van dat ziekteverschijnsel te toonen. Het is dus wel noodig dat we hier op onze hoede zijn en onder ons levendig blijve het besef van de groote beteekenis dier kerk, die Christus op aarde heeft ingesteld. Laten we voortvaren tot de volmaaktheid. Dat er gebeden wordt voor de kerk en haar dienaren, dat staat vast. Maar dat er in de gezinsgebeden veel voor haar gebeden wordt, dat is toch minstens wel twijfelachtig. Tenminste alweer in die gezinnen waar het morgen- en avondgebed ontbreekt en vóór en na het eten gebruik gemaakt wordt van de reeds besproken formuliergebeden. Daarin toch ontbreekt zelfs elke zweem van voorbede voor de kerk en haar dienaren. Maar dat mag dan zoo niet blijven. Voor het geheele gezin, en over heel het ge zinsleven heeft de kerk zoo groote beteekenis. En de kinderen mogen ook wel leeren mee bidden voor de leeraars, die hen te onderwijzen hebben en de ouderlingen, die op hen toezicht hebben te oefenen. Of het waar is weten we niet, maar men zegt weieens, dat in de ge zinnen soms in ongunstigen zin gesproken wordt over de onderwijzers en evenzoo over de pre dikanten en ouderlingen. We hopen dat dit niet waar zal zijn, want daar is al geen zekerder middel om den invloed ten goede, die er van dezen op de kinderen zou kunnen uitgaan, tegen te werken dan zoo onverstandig te handelen. Maar zeker kan er omgekeerd een invloed ten goede uitgaan, wanneer de kinderen hun vader of moeder ook hooren bidden voor degenen, die hen onderwijzen en verzorgen en wanneer ze dat gebed leeren meebidden. Dat we dan van het morgen- en avondgebed leeren in onze voorbede ook te gedenken de kerk en haar dienaren. In de rubriek Kerknieuws van 19 Juli j.l. was het onderstaand bericht te lezen Door den kerkeraad van Amsterdam is in zijn gehouden vergadering besloten de proef inperking-rond-preeken met October a.s. op te heffen en weder als vroeger de predikanten naar toerbeurt in de verschil lende diensten te doen doorgaan. Dat bericht had voor alle Gereformeerde kerken in ons vaderland iets verontrustends, zooals het voor een mensch een zorgvolle boodschap is, wanneer hem wordt meegedeeld dat het met z'n hart niet in orde is. De kerk van Amsterdam immers wordt wel eens ge noemd de mater Salem, de moeder der kerk, of ook, men zegt, dat daar eigenlijk het hart van het Gereformeerd kerkelijk leven klopt. En we meenen, dat men dat in Amsterdam ook wel gaarne hoort. Maar dan schrikken zelfs wij hier in Zeeland wel wat op, wanneer we ver nemen dat het met „ons hart" niet goed gaat, dat het althans niet sterk genoeg is om den pas van vooruitgang te kunnen verdragen. We hebben daarom ook zeer gewaardeerd de poging, die ds. C. Lindeboom deed in N.-H. Kerkblad van 19 Juni, om ons wat gerust te stellen door de meedeeling, dat het niet zoo ernstig was als het leek. Toch heeft zijn artikel niet alle vrees bij ons weggenomen. Hij erkent ookAmsterdam deed een stap terug. Nu is dat nog het ergste niet. Er is ook een reculer pour mieux sauter. Ern stiger dunkt ons, wat hij verder daarin schrijft, dat de gemeente daar voor kort nog maar voor het eerst gewezen werd op den noodtoestand der groote-stadskerkdat haar nog nooit de bezwaren tegen het handhaven van de ééne ongedeelde kerk waren voorgehouden en nooit de lichtzijden getoond van een kerkelijk leven, dat niet door de massaliteit wordt gedrukt. Hierbij is ook een bedenkelijk verschijnsel, dat men in Amsterdam zelfs zonder die toelichting, niet tot dat inzicht kwam. Dat mocht anders toch wel verwacht worden. Als dus in Amsterdam werkelijk klopt het hart van ons kerkelijk leven, mogen we wel hopen, ook met het oog op ons zelf, dat spoe dig verbetering intreedt. Een hart ontleent niet zijn beteekenis aan zijn omvang, maar aan de intensiteit, waarmee het werkt. Keuze van een ander hart is uiteraard buiten gesloten. Anders zouden we er toe neigen zulk een ander hart te kiezen. En als we dan zien dat de kerksplitsing in den Haag haar beslag kreeg, en daar al deze goede vrucht draagt dat uitbreiding van het aantal dienaren des Woords, met een tweetal zelfs, binnen korten tijd te wachten is, dan zouden we met onze keus ook spoedig klaar zijn en zeggenlaat dan in den Haag maar het hart van ons Gereformeerd kerkelijk leven kloppen. Heij. Ligthart heeft eens gezegd, dat menig kind in zyu eigen huis te vondeling gelegd is. Dat is een hard woord. Want wat vinden we nu onbehoorlijker dan dat de ouders zich van hun kinderen ontdoen, ze te vondeling leggen. We halen er dan gewoonlijk het voorbeeld van de dieren by, die zoo teer en zoo trouw voor hun jongen zorgen. Een mensch moet dan ook wel dalen beneden het dier, wanneer hy zich aan zijn ouderlijke plichten zoekt te onttrekken. Ligthart velde dat harde vonnis, toen hij het had over de moeders, die het te lastig vinden, om haar eigen kinderen te zoogen. Die eigen levenskracht toch maar liever niet aan het kind geven, die bezoeken en bezoeksters niet willen prijs geven ten behoeve van een zuigeling, die stipt op tyd zijn beurt moet hebben. Zy stellen concert en schouwburg, reis en vermaak hooger dan de zorg voor het kind. Zij geven de kinderen dan maar over aan vreemden en nemen er het hunne van. Zoo'n kind is inder daad in zijn eigen huis te vondeling gelegd. Ik voel me al dadelijk gelukkig, dat ik mag zeggen, dat in de kringen van de menschen, die leven naar het Woord Gods, deze fout minder inheemsch is. We kunnen wel zeggen, dat daar de meeste moeders er pry's op stellen, het kind de moedermelk te geven en ik herinner hierbij nog even aan het heerlijk voorbeeld, dat onze Koningin indertijd gaf, tot groote beschaming van vele hooge, zoogenaamde beschaafde kringen. Evenwel, het is met de moedermelk niet klaar, op hoe hoogen prijs de toewijding van de moeder in dezen ook moet worden gesteld. Zij volgt daarbij den drang van haar natuur en het is een teeken van onnatuurlijkheid, van overbeschaving, als men in sommige kringen zulks wel een beetje plat vindt Maar vader en moeder samen zjjn nog tot heel wat meer ge roepen. Ook nog op heel wat ander manieren kan men zjjn kinderen geestelijk te vondeling leggen. Ik wijs daarbij in de eerste plaats op wat men de kinderen laat leeren. Ja, men stuurt ze naar de school en daarmee uit. Men kan er nu verder geen notitie van nemen, wat de kin deren daar leeren. Er zijn ouders, die van geen huiswerk willen weten. Die er liefst geen gezeur mee hebben, dat de kinderen in huis ook nog wat moeten leeren. Laat de meester daar maar voor zorgen. Vooral, wanneer nu de school neutraal is of heet, behoeft het dunkt my geen betoog, dat de kinderen door zulke ouders geestelijk worden te vondeling gelegd. Zy be kommeren er zich niet over, wie dat kind vindt en meeneemt. Vooral geldt dat, wanneer men van de school niet alleen verwacht, dat zy het kind zal onderwijzen, maar ook nog zal op voeden. En dat doet de school toch, ook al verwachten wy van haar, dat zy in de eerste plaats zal wezen onderwijsinrichting. Geestelijk „te vondeling gelegden" zou ik ze ook willen noemen, die, als ze maar even de schooljaren te boven zijn, door vader en moeder worden losgelaten. Ze gaan de straat op, als het werk af is. Ze hebben hun vrienden en vriendinnen. Vader en moeder zyn in de keuze daarvan niet gekend en hebben goed te vinden, wat zoonlief of dochterlief goedvindt thuis te brengen. Ge ziet het dan ook niet zelden, dat uit zulke kinderen heel iets anders groeit dan men zou verwacht hebben, wanneer men lette op het gezin, waaruit ze kwamen. Zeker, de Heere verhindert hier veel kwaad. Hjj doet ook invloeden werken, die ten zegen zijn, zoodat we meermalen moeten zeggen, dat ouders, die zich om hun kinderen weinig bekommerden, brave kinderen hebben, maar dat neemt niet weg, dat de ouders in gebreke gebleven zyn en schuldig staan. Zy hebben zich voor hun kinderen niet geïnteresseerd, maar ze laten begaan. Zou het voor ons niet de moeite waard zyn, de ontwikkeling van onze kinderen een beetje bij te houden? Ik denk hierbij vooral aan de boeken, die ze lezen. Die moeten we zelf ook eenigermate kennen. Als wy ze maar laten gaan en ons niet bekommeren om de boeken, die de kinderen lezen, dan leggen wy ze al weer te vondeling. Ik weet wel, 't is moeilijk en onze moderne zuigelingen zyn gauw zoo ver, dat ze tegen moeder kunnen zeggen „Och, moeder, daar hebt U geen verstand van. Dat is tegenwoordig anders". Maar ik vind dan een moeder mal die zich aan de praat van zulke zuigelingen stoort. Beter is, zelf mee op de hoogte te blyveu en de kinderen maarniet al te gauw aan de keuze van eigen lectuur over te geven. Dat is ook te vondeling leggen. Dan trekken wy ons terug en we geven ons kind over aan de macht van het boek. Op nog één punt wil ik wyzen. Naast de school, de vrienden, de lectuur, is ook de werkkring, waarin ons kind komt, van zoo hoog gewicht. Ouders, die hun kinderen moeten laten dienen, mogen niet rusten, vóór ze hun kinderen in gezinnen hebben gebracht, waar ook voor hun geestelijk heil wordt gewaakt. En wie zulke kinderen in zyn gezin ontvangt, laat die toch verstaan de vreeze van de ouders, die hun kind niet te vondeling willen leggen, maar zoo graag hebben, dat er een wakend oog over die kinderen gaat. Beiderzijds aanvaardt men verplichtingen, die met alle nauwkeurig heid moeten worden nagekomen. En niet anders is het, wanneer onze kinderen in fabriek of werkplaats worden gebracht. Vele gevaren om ringen hen daar. Niet alleen op godsdienstig gebied, maar ook zedelijk en maatschappelijk komen ze daar in aanraking met geheel af wijkende meeningen. Daaraan mogen wy ze niet overgeven. We kunnen ze niet uit de wereld en uit de verzoeking wegnemen, maar wy kunnen ze wel wapenen tot den stryd, die hun overal wacht. Als wy het ons maar niet te gemakkelijk maken. Ik geloof, dat het niet te

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2