Evolutie of Schepping.
DADERS DES WOORDS.
Het gezinsgebed.
Een zwak hart
UIT DE PERS.
„Te Vondeling*'.
En dit altijd weer in aanraking komen met
het lijden zonder het te kunnen wegnemen is
ook een oorzaak van droefenis in dagen, waar
in de zon eiken morgen opgaat aan een helde
ren hemel, en waarin zoovelen het goede der
aarde genieten. Bouma.
Bij meerderheid van stemmen is men in
Amerika bezig uit te maken of de mensch ge
schapen is, dan of hij naar Darwins theorie
afstamt uit een dier.
De Monkey—case, d.i. de Apenquaestie werpt
in het land aan den overkant van den Oceaan
heel wat stof op.
Als de berichten waar zijn Mijnheer van
Kluyve onze bekende hoofdonderwijzer in
Middelburg waarschuwde ons als jongens reeds
om bij berichten uit Amerika altijd 50 procent
korting toe te staan als de berichten waar
zijn, bestaat de jury uit twaalf leden, op twee
na allen boerenéén lid moet niet eens kunnen
lezen.
't Zal wel spot zijn.
't Is ook al te dwaas.
Gelukkig worden ten onzent dergelijke
quaesties niet op die wijze opgelost. Die manier
is beneden de waardigheid van ons christelijk
geloof. Ge vangt er niemand door, eerder het
tegendeel. Er ligt in die Amerikaansche dwaas
heid echter wel een waarschuwing: Waarheid
wordt niet bij meerderheid van stemmen uit
gemaakt.
Alle force majeure, alle overmacht, bij het
brengen tot een overtuiging is uit den boozeook
in de opvoeding. Voor een eerlijk, warm, klem
mend betoog is de jongelingsziel ontvankelijk
maar van wetenschappelijk decreteeren houdt
zij niet.
Het ware zoo gewenscht, dat in onze kringen,
vooral van jongere studeerende menschen de
boeken van onze Christelijke natuurkundigen
meer werden gelezen.
Meer dan ze zelf wel weten dat voor hun
kinderlijk geloof goed is, wordt men door de evo
lutie—ideeën, die overal in hun studiewerken
heengeweven blijken, aangetrokken en beïn
vloed.
Voor wie studiewerken als Bavincks „Wijs
begeerte der Openbaring" wat te zwaar zijn,
kunnen de boeken van Bettex al zooveel licht
verspreiden dat ze vele apodictische uitspraken
der evolutionisten leeren wegen.
Met krachtuitspraken zooals men bezig is in
Amerika er te formuleeren schiet men niets op.
Gefundeerdheid in de Heilige Schrift en trouw
onderzoek onzer belijdenisschriften, dat is wat
ons volk noodig heeft om tegen den wassenden
stroom van 't ongeloof pal te kunnen staan.
Daarop schenkt God zijn zegen.
En dit onderzoek moet in de jeugd reeds
beginnen. Waarmee zal de jongeling zijn pad
zuiver houden?
Wanneer de jongeling het zuivere pad houdt
naar Gods Woord, dan is er hope voor de
toekomst, waarvan hun jeugd de belofte is.
v. D.
XX.
Morgengebed.
O barmhartige Vader, wij danken U, dat
Gij dezen nacht zoo getrouwelijk voor ons
gewaakt hebt, en bidden U, dat Gij ons
wilt sterken met Uwen Heiligen Geest, die
ons voortaan geleide
dat wij dezen dag (mitsgaders al de dagen
onzes levens) mogen besteden tot alle ge
rechtigheid en heiligheid
en wat wij in onze handen nemen, dat
onze oogen altijd zien, om Uwe eere te
verbreiden, alzoo, dat wij al den voorspoed
onzes voornemens van Uwe milde hand
alleen verwachten.
En opdat wij zulke genade van U ver
krijgen, wil ons (naar Uwe belofte) ver
geven alle onze zonden, om het heilig lijden
en bloedvergieten van onzen Heere Jezus
Christuswant zij zijn ons van harte leed.
Verlicht ook onze harten, opdat wij, alle
werken der duisternis afgelegd hebbende,
als kinderen des lichts in een nieuw leven
mogen wandelen, in alle Godzaligheid.
Geef ook Uwen zegen tot de verkondi
ging van Uw Goddelijk Woord. Verstoor
alle werken des duivels. Sterk alle getrouwe
Kerkedienaars en Overheden Uws Volks.
Troost alle vervolgde en benauwde har
ten, door Jezus Christus, Uwen lieven Zoon,
die ons beloofd heeft, dat Gij ons alles,
wat wij U in Zijnen Naam bidden, zeker
lijk geven zult, en daarom ons alzoo heeft
bevolen te biddenOnze Vader enz.
Avondgebed.
O, barmhartige God, eeuwig licht, schij
nende in de duisternis, Gij die den nacht
der zonden en alle blindheid des harten
verdrijft
naardien Gij den nacht verordend hebt
om te rusten, gelijk den dag om te arbeiden
zoo bidden wij U, geef dat onze lichamen
in vrede en stilheid rusten, opdat zij daarna
bekwaam mogen zijn den arbeid, dien zij
dragen moeten, door te staan.
Matig onzen slaap, dat die niet onorde
lijk zij, opdat wij aan lichaam en ziel
onbevlekt mogen blijven, ja dat onze slaap
zelfs geschiede tot Uwe eere.
Verlicht de oogen van ons verstand, op
dat wij in den dood niet ontslapen, maar
altijd verwachten onze verlossing uit deze
ellendigheid.
Bescherm ons ook tegen alle aanvechting
des duivels ons in Uw heilig geleide nemende.
En naardien wij dezen dag niet door
gebracht hebben, zonder tegen U grootelijks
gezondigd te hebben, zoo bidden wij U,
wil onze zonde bedekken door Uwe
barmhartigheid, gelijk Gij alle dingen op
aarde met de duisternis des nachts bedekt,
opdat wij daarom van Uw aanschijn niet
verstooten worden.
Geef ook rust en troost aan alle kranken,
bedroefden en aangevochtene harten, door
onzen Heere Jezus Christus, die ons alzoo
heeft leeren bidden: Onze Vader enz.
In het morgen- en avondgebed zoo zagen
we tot dusver spreekt zich uit een heerlijk
besef van afhankelijkheid en ellendeeen be
wustzijn ook van de roepingwaarmee de
Christen in dit leven geroepen wordt om alle
de dagen zijns levens te besteden tot alle ge
rechtigheid.
We gaan door met voor een ander gedeelte
de bijzondere aandacht te vragen en wel voor
dit
Geef ook Uwen zegen tot de verkondi
ging van Uw Goddelijk Woord. Verstoor
alle werken des duivels. Sterk alle getrouwe
kerkedienaars en overheden Uws volks.
Vier dingen verdienen hier onze opmerk
zaamheid lo. dat hierin spreekt het bewustzijn
van de roeping tot voorbede2o. dat voorwerp
van die voorbede moet zijn de kerk met haar
dienaren; 3o. dat eveneens voorwerp van die
voorbede moeten zijn de Overheden de$ volks
en 4o. dat in die voorbede zoo ernstig rekening
gehouden wordt met het woelen en werken van
den duivel.
Daar is een roeping tot voorbede. Het volk
Gods is een koninklijk priesterdom en de pries
terschap had de opdracht ook voorbiddend
werkzaam te zijn.
Kan het overbodig geacht worden daarbij
wat nader stil te staan, omdat door alle Chris
tenen die roeping wordt verstaan en betracht
We zouden het heerlijk vinden als het alzoo
zijn zou. Maar we vreezen toch dat, wie dat
zou meenen den toestand te idealistisch zou
zien.
In onze samenkomsten in de kerk zal de
voorbede wel niet vergeten worden. Al kan
ze, bij het aandringen van sommige op een
vooral kort gebed, wel eens hier en daar in 't
gedrang komen een plaats, grooter of kleiner,
zal in het gemeentelijk gebed wel altijd worden
gegeven aan de voorbede.
Maar we hebben het hier over de huiselijke
gebeden. Onder die huiselijke gebeden wordt
maar al te vaak een bijzonder morgen- en
avondgebed gemist. Zal dus de roeping tot
voorbede nog eenigermate tot haar recht komen,
dan moet dat geschienen in het gebed vóór en
na het eten.
Zien we dan op dit punt nog weer eens naar
de formuliergebeden, die aan de tafel doorgaans
gebruikt worden dan kan niet anders gecon
stateerd v/orden dan dat ze ook in dit opzicht
teleurstellen. Verder dan een voorbede begrepen
in het woordje „onsu brengen ze het niet. Met
dat „ons" is, gelijk we indertijd aanwezen de
„bedezang voor het eten" zelfs niet karig; het
komt daar wel zeven maal in voor, maar
beter dan die afmattende herhaling zou ge
weest zijn een duidelijker aanwijzing van hen,
voor wie dan ook gebeden wordt. En opmer
kelijk is dat in den „Dankzang na het eten"
ter plaatse waar men redelijkerwijze een voor
bede mocht verwachten, die ontbreekt.
Daar immers wordt gesproken van „menig
mensch eet brood der smarte". Nu zou voor de
hand liggen dat hier een voorbede volgde voor
die ellendigen, die brood der smarte eten. Maar
niets ervan. Het gaat met dezen priester-bidder
als met den priester en leviet in de bekende
gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan,
hij ziet den ellendige, constateert van uit de
verte even diens nood en gaat door. Want
dan volgt er alleen een opmerking dat men
toch zelf mild en wel gevoed is. Het „ons"
schijnt zich alzoo te beperken tot den engen
kleinen kring van het gezin. Als die „ons" maar
wel en mild gevoed zijn, dan schijnt er niets
meer te bidden overig.
Dat de voorbede dus zeer veel te wenschen
overlaat, wanneer men alleen deze formulier
gebeden gebruikt, kan moeilijk ontkend worden.
We willen daarmee niet buitengeslotenachten,
dat vele broeders en zusters, deze gebeden
biddende, daarbij denken aan een grooteren
kring van menschen dan in hun eigen gezin
gevonden worden, en óók denken aan ellen
digen buiten hun eigen „mild en welgevoed
gezin", maar van de spankracht van het den
ken zou toch minder gevorderd worden, wan
neer dat, als verzamelwoord dienst doende,
„ons" in zijn deelen werd ontleed en de
voorbede zou dan allicht directer en inniger
worden.
Alzoo meenen we dat er groote reden is
er op te wijzen, hoe het morgengebed ons
herinnert aan die roeping tot voorbede, en
leert dat het niet goed met ons staat, wanneer
dat bewustzijn niet bij ons leeft.
Wanneer er dan ook zouden zijn onder onze
lezers, die nooit anders gebruiken zouden dan
de formuliergebeden vóór en na het eten, willen
we hun de vraag doen, of zij kunnen blijven
meenen, dat zij alzoo naar behooren zich kwijten
van hun heerlijke priesterlijke roeping.
En mogen ze dan met die vraag ernst maken.
Laat ons, om den ernst van het verzuim in
dezen te verstaan, maar denken aan de reeds
genoemde gelijkenis van den barmhartigen
Samaritaan. Het is toch wel een scherpe
veroordeeling, die de Heere daarin geeft over
de onbarmhartige, onpriesterlijke nalatigheid
van den priester en den leviet. Laat het helder
voor ons besef wezen, dat aan ons bidden een
zeer belangrijk element ontbreekt, wanneer de
voorbede daarin gemist wordt. Wie dat ge
voelt en gaarne zich zou bekeeren van die
zonde van nalatigheid, gebruike dan, zoo hij
niet in vrij gekozen woorden bidden durft,
het morgen- en avondgebed.
Als een tweede zaak, die onze opmerkzaam
heid verdient, noemden we, dat de voorbede
hier opgaat voor de kerk en haar dienaren in
de woorden: „Geef ook uwen zegen tot de
verkondiging van uw goddelijk Woord. Sterk
alle getrouwe kerkedienaars".
Er is wel een dubbele reden om ook dit
stuk van het gebed wat nader in te denken,
zooals daaruit spreekt het bewustzijn der groote
beteekenis van de kerk en haar arbeid cn van
de roeping om daarvoor het gebed te doen
opgaan.
Wanneer we de aandacht vragen voor de
groote beteekenis der kerk en de roeping om
voor haar te bidden, doen we dat niet omdat,
naar ons oordeel het besef daarvan onder ons
zou ontbreken. We zijn integendeel overtuigd
dat dit besef onder ons nog krachtig leeft. En
die overtuiging rust waarlijk niet op losse
gronden. Openbaar is toch hoeveel wordt
opgebracht voor de instandhouding van ons
kerkelijk leven. Dat is waarlijk niet gering.
En dat geschiedt alles gewillig en veelal ook
met vreugde. Daarbij komt dat de kerkediensten
in ons gewest, voorzoover we daarvan hooren,
met trouw worden bezocht. En wat betreft
de voorbede voor de kerkedienaren erkennen
we met dankbaarheid, vaak zelf ondervonden
te hebben, dat dit gebed werd opgezonden
en verhoord.
De erkenning daarvan maakt echter niet
overbodig, de waarschuwing te doen uitgaan,
dat we moeten houden wat we hebben en
dat ook hier een nog voortvaren tot de vol
maakt mogelijk en noodig is.
Laten we toezien dat we houden wat we
hebben.
In vele kringen buiten ons kerkelijk leven
neemt de waardeering van de kerk snel af.
Voor de religie, den godsdienst voelt men daar
o zooveel, maar de kerk zoo oordeelt men
heeft voor dat alles niet veel te beteekenen
buiten kerkelijke vroomheid is eigenlijk je ware.
De kerk, dat is het instituut met de gesloten
ramen en de duffe atmosfeer. En een enkele
van de cellen, waaruit ons eigen kerkelijk
leven is opgebouwd, begint ook al eenige
symptomen, van dat ziekteverschijnsel te toonen.
Het is dus wel noodig dat we hier op onze
hoede zijn en onder ons levendig blijve het
besef van de groote beteekenis dier kerk, die
Christus op aarde heeft ingesteld.
Laten we voortvaren tot de volmaaktheid.
Dat er gebeden wordt voor de kerk en haar
dienaren, dat staat vast. Maar dat er in de
gezinsgebeden veel voor haar gebeden wordt,
dat is toch minstens wel twijfelachtig. Tenminste
alweer in die gezinnen waar het morgen- en
avondgebed ontbreekt en vóór en na het eten
gebruik gemaakt wordt van de reeds besproken
formuliergebeden. Daarin toch ontbreekt zelfs
elke zweem van voorbede voor de kerk en haar
dienaren. Maar dat mag dan zoo niet blijven.
Voor het geheele gezin, en over heel het ge
zinsleven heeft de kerk zoo groote beteekenis.
En de kinderen mogen ook wel leeren mee
bidden voor de leeraars, die hen te onderwijzen
hebben en de ouderlingen, die op hen toezicht
hebben te oefenen. Of het waar is weten we
niet, maar men zegt weieens, dat in de ge
zinnen soms in ongunstigen zin gesproken wordt
over de onderwijzers en evenzoo over de pre
dikanten en ouderlingen. We hopen dat dit
niet waar zal zijn, want daar is al geen zekerder
middel om den invloed ten goede, die er van
dezen op de kinderen zou kunnen uitgaan, tegen
te werken dan zoo onverstandig te handelen.
Maar zeker kan er omgekeerd een invloed ten
goede uitgaan, wanneer de kinderen hun vader
of moeder ook hooren bidden voor degenen,
die hen onderwijzen en verzorgen en wanneer
ze dat gebed leeren meebidden.
Dat we dan van het morgen- en avondgebed
leeren in onze voorbede ook te gedenken de
kerk en haar dienaren.
In de rubriek Kerknieuws van 19 Juli j.l. was
het onderstaand bericht te lezen
Door den kerkeraad van Amsterdam is
in zijn gehouden vergadering besloten de
proef inperking-rond-preeken met October
a.s. op te heffen en weder als vroeger de
predikanten naar toerbeurt in de verschil
lende diensten te doen doorgaan.
Dat bericht had voor alle Gereformeerde
kerken in ons vaderland iets verontrustends,
zooals het voor een mensch een zorgvolle
boodschap is, wanneer hem wordt meegedeeld
dat het met z'n hart niet in orde is. De kerk
van Amsterdam immers wordt wel eens ge
noemd de mater Salem, de moeder der kerk,
of ook, men zegt, dat daar eigenlijk het hart
van het Gereformeerd kerkelijk leven klopt. En
we meenen, dat men dat in Amsterdam ook
wel gaarne hoort. Maar dan schrikken zelfs wij
hier in Zeeland wel wat op, wanneer we ver
nemen dat het met „ons hart" niet goed gaat,
dat het althans niet sterk genoeg is om den
pas van vooruitgang te kunnen verdragen.
We hebben daarom ook zeer gewaardeerd de
poging, die ds. C. Lindeboom deed in N.-H.
Kerkblad van 19 Juni, om ons wat gerust te
stellen door de meedeeling, dat het niet zoo
ernstig was als het leek.
Toch heeft zijn artikel niet alle vrees bij ons
weggenomen. Hij erkent ookAmsterdam deed
een stap terug. Nu is dat nog het ergste niet.
Er is ook een reculer pour mieux sauter. Ern
stiger dunkt ons, wat hij verder daarin schrijft,
dat de gemeente daar voor kort nog maar voor
het eerst gewezen werd op den noodtoestand
der groote-stadskerkdat haar nog nooit de
bezwaren tegen het handhaven van de ééne
ongedeelde kerk waren voorgehouden en nooit
de lichtzijden getoond van een kerkelijk leven,
dat niet door de massaliteit wordt gedrukt.
Hierbij is ook een bedenkelijk verschijnsel, dat
men in Amsterdam zelfs zonder die toelichting,
niet tot dat inzicht kwam. Dat mocht anders
toch wel verwacht worden.
Als dus in Amsterdam werkelijk klopt het
hart van ons kerkelijk leven, mogen we wel
hopen, ook met het oog op ons zelf, dat spoe
dig verbetering intreedt. Een hart ontleent niet
zijn beteekenis aan zijn omvang, maar aan de
intensiteit, waarmee het werkt.
Keuze van een ander hart is uiteraard buiten
gesloten. Anders zouden we er toe neigen zulk
een ander hart te kiezen. En als we dan zien
dat de kerksplitsing in den Haag haar beslag
kreeg, en daar al deze goede vrucht draagt dat
uitbreiding van het aantal dienaren des Woords,
met een tweetal zelfs, binnen korten tijd te
wachten is, dan zouden we met onze keus ook
spoedig klaar zijn en zeggenlaat dan in den
Haag maar het hart van ons Gereformeerd
kerkelijk leven kloppen. Heij.
Ligthart heeft eens gezegd, dat menig kind
in zyu eigen huis te vondeling gelegd is.
Dat is een hard woord. Want wat vinden
we nu onbehoorlijker dan dat de ouders zich
van hun kinderen ontdoen, ze te vondeling
leggen. We halen er dan gewoonlijk het
voorbeeld van de dieren by, die zoo teer en
zoo trouw voor hun jongen zorgen. Een mensch
moet dan ook wel dalen beneden het dier,
wanneer hy zich aan zijn ouderlijke plichten
zoekt te onttrekken.
Ligthart velde dat harde vonnis, toen hij het
had over de moeders, die het te lastig vinden,
om haar eigen kinderen te zoogen. Die eigen
levenskracht toch maar liever niet aan het
kind geven, die bezoeken en bezoeksters niet
willen prijs geven ten behoeve van een zuigeling,
die stipt op tyd zijn beurt moet hebben. Zy
stellen concert en schouwburg, reis en vermaak
hooger dan de zorg voor het kind. Zij geven
de kinderen dan maar over aan vreemden en
nemen er het hunne van. Zoo'n kind is inder
daad in zijn eigen huis te vondeling gelegd.
Ik voel me al dadelijk gelukkig, dat ik mag
zeggen, dat in de kringen van de menschen, die
leven naar het Woord Gods, deze fout minder
inheemsch is. We kunnen wel zeggen, dat daar
de meeste moeders er pry's op stellen, het kind
de moedermelk te geven en ik herinner hierbij
nog even aan het heerlijk voorbeeld, dat onze
Koningin indertijd gaf, tot groote beschaming
van vele hooge, zoogenaamde beschaafde kringen.
Evenwel, het is met de moedermelk niet
klaar, op hoe hoogen prijs de toewijding van
de moeder in dezen ook moet worden gesteld.
Zij volgt daarbij den drang van haar natuur
en het is een teeken van onnatuurlijkheid, van
overbeschaving, als men in sommige kringen
zulks wel een beetje plat vindt Maar vader en
moeder samen zjjn nog tot heel wat meer ge
roepen. Ook nog op heel wat ander manieren
kan men zjjn kinderen geestelijk te vondeling
leggen.
Ik wijs daarbij in de eerste plaats op wat
men de kinderen laat leeren. Ja, men stuurt
ze naar de school en daarmee uit. Men kan er
nu verder geen notitie van nemen, wat de kin
deren daar leeren. Er zijn ouders, die van geen
huiswerk willen weten. Die er liefst geen gezeur
mee hebben, dat de kinderen in huis ook nog
wat moeten leeren. Laat de meester daar maar
voor zorgen. Vooral, wanneer nu de school
neutraal is of heet, behoeft het dunkt my geen
betoog, dat de kinderen door zulke ouders
geestelijk worden te vondeling gelegd. Zy be
kommeren er zich niet over, wie dat kind vindt
en meeneemt. Vooral geldt dat, wanneer men
van de school niet alleen verwacht, dat zy het
kind zal onderwijzen, maar ook nog zal op
voeden. En dat doet de school toch, ook al
verwachten wy van haar, dat zy in de eerste
plaats zal wezen onderwijsinrichting.
Geestelijk „te vondeling gelegden" zou ik ze
ook willen noemen, die, als ze maar even de
schooljaren te boven zijn, door vader en moeder
worden losgelaten. Ze gaan de straat op, als
het werk af is. Ze hebben hun vrienden en
vriendinnen. Vader en moeder zyn in de keuze
daarvan niet gekend en hebben goed te vinden,
wat zoonlief of dochterlief goedvindt thuis te
brengen. Ge ziet het dan ook niet zelden, dat
uit zulke kinderen heel iets anders groeit dan
men zou verwacht hebben, wanneer men lette
op het gezin, waaruit ze kwamen. Zeker, de
Heere verhindert hier veel kwaad. Hjj doet ook
invloeden werken, die ten zegen zijn, zoodat
we meermalen moeten zeggen, dat ouders, die
zich om hun kinderen weinig bekommerden,
brave kinderen hebben, maar dat neemt niet
weg, dat de ouders in gebreke gebleven zyn
en schuldig staan. Zy hebben zich voor hun
kinderen niet geïnteresseerd, maar ze laten
begaan. Zou het voor ons niet de moeite waard
zyn, de ontwikkeling van onze kinderen een
beetje bij te houden? Ik denk hierbij vooral
aan de boeken, die ze lezen. Die moeten we
zelf ook eenigermate kennen. Als wy ze maar
laten gaan en ons niet bekommeren om de
boeken, die de kinderen lezen, dan leggen wy
ze al weer te vondeling. Ik weet wel, 't is
moeilijk en onze moderne zuigelingen zyn gauw
zoo ver, dat ze tegen moeder kunnen zeggen
„Och, moeder, daar hebt U geen verstand van.
Dat is tegenwoordig anders". Maar ik vind
dan een moeder mal die zich aan de praat van
zulke zuigelingen stoort. Beter is, zelf mee op
de hoogte te blyveu en de kinderen maarniet
al te gauw aan de keuze van eigen lectuur
over te geven. Dat is ook te vondeling leggen.
Dan trekken wy ons terug en we geven ons
kind over aan de macht van het boek.
Op nog één punt wil ik wyzen. Naast de
school, de vrienden, de lectuur, is ook de
werkkring, waarin ons kind komt, van zoo hoog
gewicht. Ouders, die hun kinderen moeten
laten dienen, mogen niet rusten, vóór ze hun
kinderen in gezinnen hebben gebracht, waar
ook voor hun geestelijk heil wordt gewaakt.
En wie zulke kinderen in zyn gezin ontvangt,
laat die toch verstaan de vreeze van de ouders,
die hun kind niet te vondeling willen leggen,
maar zoo graag hebben, dat er een wakend oog
over die kinderen gaat. Beiderzijds aanvaardt
men verplichtingen, die met alle nauwkeurig
heid moeten worden nagekomen. En niet anders
is het, wanneer onze kinderen in fabriek of
werkplaats worden gebracht. Vele gevaren om
ringen hen daar. Niet alleen op godsdienstig
gebied, maar ook zedelijk en maatschappelijk
komen ze daar in aanraking met geheel af
wijkende meeningen. Daaraan mogen wy ze
niet overgeven. We kunnen ze niet uit de wereld
en uit de verzoeking wegnemen, maar wy
kunnen ze wel wapenen tot den stryd, die hun
overal wacht. Als wy het ons maar niet te
gemakkelijk maken. Ik geloof, dat het niet te