Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
39e Jaargang.
Vrijdag 24 Juli 1925.
No. 30.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOO^D
GODSVERLANGEN.
Er bestaat onder ons een groot ge
vaar, dat oprechte zoekers-naar-God
worden afgestooten, zoodat zij hun hart,
met al zijn onrustigmakende twijfel-
pijnen, voor ons sluiten. Zij voelen ge
meenlijk zoo weinig „Anklang" bij ons,
omdat wij, in de uitingen van ons gees
telijk leven, het maar al te veel doen
voorkomen, of het vinden van God zoo'n
zeer eenvoudige zaak is, en of de ge
meenschap met Hem een altijd-door
maar ongeschokt-present, aanwezig
iets is.
En, ach! Wat is de werkelijkheid van
het waarachtig-geestelijk leven, over 't
algemeen, toch anders, en 'tzou goed
zijn, als wij wat meer bedachten, dat
wij die werkelijkheid 't zuiverst vinden
weerkaatst in Gods Woord en niet in
al, wat de menschen daarvan weten te
vertellen. Daarom, o mensch, als gij
kent de nijpende angsten, die de laatste
vraag aller vragen, ons kan drijven door
de ziel, de vraag naar het„ken ik
God als ook m ij n God", laat u nim
mer verblinden door wat gij meent te
zijn de heerlijke schittering der zalige
verzekerdheid van het leven met God
bij dezen of bij dien, wantWie zal u
zeggen tenslotte, of die zalige verzekerd
heid daar werkelijk aanwezig is of
vreeselijke gedachtemaar in schijn
Neem nooit een neven-mensch, wie hij
ook zijn mag, tot maatstaf in de dingen
des geestelijken levens. Grijp naar het
goddelijke Woord, daarin alleen
wordt ons het ware licht ontstoken,
omdat daarin de volle realiteit, ook die
van 't gemeenschapsleven des menschen
met zijn God, wordt geopenbaard. De
Bijbel is, ook in dit opzicht, het eenig-
ware „realistisch" boek ter wereld,
waarin wij nooit genoeg ter school
kunnen gaan.
De 42ste en 43ste psalm geven ons
een aangrijpende uiting van het fel be
wogen menschelijk zielsbestaan. Daarin
hooren wij het angstig menschenhart
heimwee-vol zuchten, klagen, kermen,
hijgen, schreien, schreeuwen naar zijn
God, zijn God, dien het maar niet missen
ka n en dien het, in sommige momenten
des levens, toch missen moet, toch
mist. En let nu eens op de echo van
dit alles, alle eeuwen door. Zou 't te
veel gezegd zijn, als er ons iemand
kwam beweren, dat juist deze psal
men gerekend moeten worden tot de
gene, die Gods volk steeds 't aller-,
allerliefste waren Wij zouden hem
waarschijnlijk niet tegenspreken. Want,
wij weten dat immers allen wel bij er
varing. Nog steeds is 'tzoo. Waar en
wanneer ook maar dit „lied van het
hijgend hert" wordt aangestemd, steeds
gaan de diepste tonen in ons mee
klinken en ontwaken de innigste roer
selen des harten Dat is, bij ons allen,
de echo op deze zeer ontroerende zang
van het menschenhart, de zang van het
verlangen naar God. Dus: wij kennen
dat verlangen God zij gedankt, a 1 s
wij 't waarlijk kennen. Want 't hart, dat
dat verlangen kent en 't, in hart's
grootste vrees, ook uitschreeuwt, bewijst
daarmee, dat 't welhaast bezwijkt van
angst bij de gedachte, dat ons arme-
menschen-hart het hier in de wereld
zonder God zou moeten stellen. Wat
'n zalige ziels-angst is dat, als daar de
diepste hartsklop hijgen gaat naar God,
schreeuwen naar God, zooals een hert,
haast stervend van dorst, zijn klagelijke
roep om water uitjammert. Dat beest
moet water hebben, of't sterft. En, denk
'tu in, dat klaaglijk-schreeuwend men
schenhart moet God hebben, Hem alleen,
den levenden God, of het sterft in het
dor en mat, van groote droogte bran
dend land der Godverlatenheid.
Zalige schreeuw, als een menschen-
ziel schreeuwt tot God, gelijk 't hert
naar de waterstroomenZalige ziel,
want in zoo'n ziel heeft de levende God
zelf de pijn van dat klaaglijk-schreeuwen
gewekt en Hij verwekt nimmer pijn dan
om die pijn te kunnen heelen door zijn
zaligmakende medicijn. Er kan geen
vreugd van Godsgemeenschap hier ge
smaakt zonder de diepgang gemaakt
te hebben door de afgronden der God
verlatenheid. Ja, wat meer zegt, 't k a n
ook zijn, dat God 't noodig oordeelt
een ziel te voeren langs de, voor ons
bewustzijn, o zoo smartenvolle gang, die
gaat van Godsgemis door Godsverlan
gen tot Godsbezit, een gaan van bezits-
vreugde tot verliezens-angst en van
verliezens-angst tot bezits-vreugde
Maar is er dan Gods-verlies moge
lijk Maarmoet een menschenkind
dan, in de zalige verzekerdheid van
Godsgemeenschap, sidderen van angst
voor de toekomstige mogelijkheid van
verlies dezer zaligheid Gij weet, als ik,
dat God alleen intrek komt nemen in
een menschenziel om die nimmer meer
te verlaten. Het Godsverlies is, objec
tief bezien, een goddelijke onmogelijk
heid. Uw hart, o mensch Gods! worde
niet ontroerd: Gij kunt uw God niet
verliezen, van nu tot in der eeuwigheid
nietMaar, en dit is de bestaanswer
kelijkheid van o zoo velenons hart
wordt nu zoo vaak w 1 ontroerd, fel
bewogen, heftig aangegrepen. Precies
is ons hart, als het schip voor anker.
Het ligt vast, ja, wanthoe diep ligt
niet de machtige greep van het anker!
Maar o, wat kan de storm het slingeren
en o, dan die vrees, dat het anker
mocht bezwijken Welnu: een scheeps-
anker kan bezwijken. Maar 't ziels-
anker der schepelingen onder Jezus'
hoede, nimmer, nimmer meer. Als wij
dat maar altijd konden vasthouden,
ook al gaan de stormen nog zoo hoog.
Maar wij weten 't welóók een Petrus,
met den Meester vlak voor zich,
schreeuwde 't nog uit in zijn angst van
vergaan.
Kon hij vergaan Neen Maar hij
vreesde te vergaan. Petrus, de rots
man, en hij schreeuwde 'tuit, in zijn
vrees. Maarhij schreeuwde, in zijn
angst, om zijn Meester, zijn Heer, zijn
God. Zijn vrees, was twijfel, zijn schreeuw
Geloof, de kracht van zijn diepste ziels
verlangen naar God.
Wie zijn ziel maar waarlijk kent, zal
die ziel ook hooren klagen, kermen,
roepen. Onze ziel, ze is uit God ge
boren, ze hijgt terug naar het land van
haar oorsprong Zalig als God onze ziel
doet schreeuwen van heimweetrekkin-
gen naar Hem
Hij is de God, die heimwee verkeeren
kan en wil en zal, in vreemaarop
Z ij n wijs. En dat heimwee maken tot
vrede, kan alleen in het teeken des
kruises Al uw heimwee en verlangen
is reeds, principieel, gemaakt tot een
eeuwige vrede, tot een gestild verlangen.
Jezus Christus, Hij is, aan het kruis,
ook van zijn Vader verlaten geweest,
opdat gij nimmermeer van God ver
laten zoudt worden, en toch, o wonder!
in dit leven zijn en blijven de angsten
der Godverlatenheid, de pijnen van 't
Godsgemis, de vreezen voor 't Gods-
verlies. Hoe kan dat zijn, dat eene,
allerheerlijkste en dat andere, aller
vreselijkste? Dat is het teeken des
kruiseshet verbindt Hemel en aarde,
God en mensch, het draagt uit boven
deze aarde en geeft deel aan hemel-
heerlijkheid Maar de opgaande lijn der
smartelijke wereldevenwijdigheid, dat is
de lijn der aardsche verzondigdheid
Daarom, o menschenziel, Gode zij
dank Hemelvrede, reeds hier op aarde,
u bereid, maar, om der zonde wil, tot
aan den dood toe, zal er steeds een
deel vredesverlangen, Godsverlangen
in blijven. Maar, ook dat is weer een
zegenWant dat verlangen houdt ons
wakker. Wie niet altijd door verlangen
blijft naar de geliefde, heeft nooit waar
lijk liefgehad. Eerst in den dag der
volkomenheid, zal alle verlangen teniet
gedaan worden, als wij kennen zullen,
gelijk ook wij gekend zijn.
GodsverlangenGod geve, dat wij
allen 't waarlijk kennen mogen
Maar er is méér Gode zij dank
Hij laat ons van verlangen alleen niet
leven. Daar is ook de herinnering
aan Gods genadige gemeenschap. De
onrustig zich nederbuigende ziel mag
meer dan zich neerbuigen en klaaglijk
verlangen, ze mag zich ook verheffen
en hopen op God, haar steenrots, de
God van haar sterkte. Verlangend zich
uitstrekken naar God, God zelf
zal 't steeds weer maken tot verlangend
zich uitsprekenvoor God. Deziels-
schreeuw is, o heerlijkheidnaar
wezen een ziels gebed Gebed om
licht in duisternis tot den God der
verberging, of Hij nu wordede God
der blijdschap onzer verheuging.
Wees getroost, o verontruste men
schenziel er is geen waarachtig Gods
verlangen zonder bevrediging. God-
zelf, de levende God, Hij alleen kan
maar verlangend maken. Wat buigt
gij u dan neder, naar God schreeuwende
menschenziel en wat zijt gij onrustig
Hoop op God, want gij zult Hem nog
loven: Hij is de menigvuldige ver
lossing uws aangezichts en uw God.
Zalig zijn zij, die verlangen, wantzij
zullen verzadigd worden.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Uit Friesland.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag-
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers littooij Sc olthoff
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 280.
de witte bloesem leveren een kleur-schakeering,
welke aangenaam is. En als de zon daarover
haar gouden licht laat vallen, dan kan men
niet nalaten zulk een gewas te bewonderen.
Enkele dagen geleden was het vooral ook in
den morgen zeldzaam schoon het vlas met zijn
witte of blauwe bloempjes. Het is wel niet
overdadig lang, maar het staat er toch zoo goed
voor. Het is haast overal even dicht en er is
ook geen verschil in lengte. Het begint reeds
zijn frissche kleur te verliezen en straks komen
de menschen om het uit den grond te halen
en het allereerst van zijn vet zaad te ontdoen.
Welk een nuttige plant is het voor ons. Het
zaad toch geeft kostelijke olie, de stengel bevat
het fijne vlas, dat ons het keurige linnen geeft,
waarop onze huismoeders trotsch kunnen zijn
en wat er dan nog overblijft levert brandstof
voor de armen, waarop zij hun eten koken en
waarbij zij zich in den winter verwarmen. De
gerst en de tarwe staan bijna rijp op het veld
en wachten op den sikkel van den maaier.
Hadden de suikerwortelen geleden onder de
koude van 't voorjaar, het is wonderlijk, wat
zij nu te zien geven. Het malsche, breede blad
in zijn rijke ontplooiing zegt het, dat, als het
zoo voortgaat, de wortel een behoorlijk suiker
gehalte in dezen herfst zal hebben. Ja, God is
goed, die mensch en beest behoudt. Maar de
mensch bederft het ook in dit opzicht weer.
Wij wonen hier in een land, waarin de aard
appel welig tiert en het is toch niet mogelijk
om den smakelijken aardappel van voorheen
machtig te worden. De eerstelingen, zooals zij
hier genoemd worden, brengen genoeg op en
kosten een goeden prijs, maar die zich nog
herinnert, hoe de vroegere muizen smaakten,
zucht, dat de hebzucht van den mensch het
leven steeds armer aan echt genot maakt. En
instede dat de mensch het bederf zoekt, waar
het te vinden is, wijt hij het alles aan de ver
keerde inrichting van de maatschappij en meent,
dat hij de misstanden kan wegnemen zonder
den mensch zelf te veranderen. Dit alles moet
steeds meer op bittere teleurstelling uitloopen.
Dat er nog veel goeds op aarde is, hebben
we altijd wel geweten, maar het komt hoe
langer zoo meer aan 't licht. De gelegenheden
om uit te gaan zijn er veel meer dan voorheen
het geval was. Er wordt dan ook heel wat
gebruik van gemaakt. Ouden en jongen willen
in de lange zomerdagen uit. De stedelingen
verlangen om eens buiten te zijn en de platte
landbewoners blijven ook niet thuis. De een
gaat naar het strand der zee, een ander zoekt
de bosschen, een derde geeft de voorkeur aan
de bergen en als de menschen geen rekening
behoefden te houden met de portemonnaie
zouden er waarschijnlijk geen menschen meer
thuis zijn.
Nu het is dan ook uitlokkend om eens het
alledaagsche voor een poos te ontvluchtten en
zich te ontspannen. We misgunnen het dan ook
aan niemand. Als het kan, is het heel goed om
er eens op uit te gaan. Welk een verlichting
is het voor een huisvrouw die eiken morgen
de zorg voor een grooter of kleiner gezin heeft,
dat zij eens voor eenige dagen of weken ont
slagen is van deze zorg. Vele mannen, die een
drukken arbeid hebben, welke veel geestelijke
inspanning vraagt, meenen recht te hebben tot
het Dolce far niënte, en ik wil het niet be
twisten, maar het komt mij voor, dat het voor
menige vrouw nog noodiger is.
Maar weet ge, wat mij in deze dagen ge
troffen heeft. Onder de velen, die lijden, die
aan hun kamer of zelfs aan hun leger gebonden
zijn, zijn er, voor wie verandering van lucht
zoo hoog noodig zou zijn. Er wordt in dit op
zicht veel gedaan. Maar nog lang niet genoeg.
Ik denk hier niet aan de rijken, die een ver
pleging kunnen zoeken, zooals zij ze begeeren,
ik denk hier ook niet aan de armen, voor wie
er inderdaad veel gedaan wordt, maar aan hen,
die tot de kleine burgerij behooren. Zij kunnen
de onkosten niet dragen, welke aan een zorg
vuldige verpleging verbonden zijn. De man
verdient genoeg om op een behoorlijke wijze
met zijn gezin te leven, maar, als de vrouw
weken, maanden soms ziek is, dan is hij niet
bij machte om zijn vrouw te brengen in een
omgeving, waar zij onder 's Heeren zegen op
knappen kon. En in dit opzicht wordt er zoo
veel geleden en waar zijn de middelen om dit
lijden te verzachten Ik geloof wel, dat er velen
zijn, die het wel weten, maar er niet over
spreken omdat zij geen kans zien om er ver
andering in te brengen. Wij hebben Gode zij
dank vele inrichtingen, waarin de ellendigen
een toevlucht kunnen vinden, maar herstellings
oorden, waar ook plaats is voor hen, die tot
den middenstand behooren, waar zijn deze
Het is mij vaak opgevallen, en het valt mij
ook hier op, dat er nog zooveel te doen valt,
eer we zeggen kunnen, we zijn er.
Gelijk een hert schreeuwt naai
de waterstroomen, alzoo schreeuwt
mijn ziel tot U, o God
Psalm 422.
B.o Z. Le C.
Hoewel het mijn voornemen was om te
schrijven over 't geestelijk leven, toch wil ik
het niet dadelijk volvoeren, want in de laatste
dagen zijn er zoovele andere dingen, welke
eenigen indruk op mij gemaakt hebben en ik
geloof, dat mijn vrienden en kennissen in Zeeland
daarin belangstellen zullen.
Het kan wel zijn, dat men na het lezen
zeggen zalis het anders niet, maar dan moet
men het maar toeschrijven aan de geheel andere
omgeving, waarin ik thans verkeer, dan in
vroegeren tijd. Zooals velen weten, wonen we
thans buiten en hebben we dagelijks het gezicht
op de ruime velden. Het heeft me wel eenigs-
zins bevreemd, dat het hier ook erg warm kan
zijn. 's Morgens hebben we nog al eens een
bewolkte lucht, maar de zon wint elk uur in
kracht en het duurt niet lang, of de hemel is
helder. In de laatste dagen is er ook niet veel
wind, zoodat het overdag niet alleen heel licht
maar ook heel warm is. Er is eiken dag donder
in de lucht, het blijkt genoeg uit de vele koppen,
welke zich voornamelijk in 't Zuiden vertoonen,
maar het onweder blijft uit. 's Avonds licht
het wel en er zijn hier en daar ook wel buiën
geweest, maar bij ons merken we er weinig
van. De weiden zijn dor en was er enkele
weken volop gras voor het vee, thans wordt
het voedsel schaarsch. Van de week gingen we
voorbij een veld, waar de koeien naar het hek
kwamen, en uit de onrust was het duidelijk,
dat zij wel gaarne een ruime weide zouden
hebben. Op verschillende plaatsen komt tong-
blaar voor, en deze ziekte brengt veel lijden
mee voor de arme beesten Nog een geluk is
er: de slooten hebben nog een behoorlijke
hoeveelheid goed drinkwater. Opmerkelijk vind
ik het, dat waar deze krankte vroeger slechts
na eenige jaren voorkwam, dat zij tegenwoordig
in weerwil van de meerdere middelen ter be
strijding haast niet vóór een jaar wijken wil.
Zie, dat is weer een donkere schaduw in het
leven van de veehouders, die met zooveel
welgevallen neerzien kunnen op hun runderen,
welke een welverdienden roem in heel ons land
en ver daarbuiten hebben.
Het is ook een prachtig gezicht de bloeiende
aardappelvelden. Het donkere groene blad en