Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 39e Jaargang. Vrijdag 17 Juli 1925. No. 29. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. MEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD werd deze week niet door ons ont vangen. Geestelijk leven. Advertentie's. Woensdag 22 Juli naar Goes voor onze Vrije Universiteit Brieven uit Z.-VIaanderen. KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. w. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: Advertentieprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaard3traat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80. De Administratie. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Het is reeds geruimen tijd geleden, dat ik op een avond in de week een preek hoorde over de woordenIk leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij, en wat ik nu leef, dat leef ik door het geloof van den Zoon van God, die zich voor mij overgegeven heeft. Nu was mij die tekst niet heelemaal vreemd. Ik had er ook wel eens over nagedacht. Misschien was dit een reden voor mij om nauwkeurig te lui steren. En dit kan ik wel dadelijk zeggen, mijn moeite werd ruimschoots beloond. Het zou mij niet mogelijk zijn om heel die preek weer te geven, maar de indruk is mij bijgebleven. De man, die haar hield, sprak vlot. Hij gaf in eenvou dige en duidelijke woorden zijn gedachten. Hij versmaadde blijkbaar alle klinkende frasen, er was geen opzet om op de eene of andere wijze de menschen tot verbazing te brengen. Zijn volzinnen waren goed gestyleerd. Als het anderen gegaan is als mij dan hoorden wij onwillekeurig. Hij ontweek de moeilijkheden niet, hij maakte er zich niet af, maar hij liet ons merken, dat hij eerst goed had overwogen, wat hij ons zeide. Ofschoon de Apostel verklaart, dat hij door de wet aan de wet gestorven was, dat gij met Christus gekruist was, toch mag hij zeggen En ik leef. Hier ligt een paradox. Een gestorvene, een gekruiste leeft. Uwe verwondering klimt nog, als gij hem hoort zeggendoch niet meer ik. Hij is ondergegaan. Een ander leeft in hem. Heeft dan zijn persoon plaats gemaakt voor Christus Ja, dat is zoo. Het staat er zoo duidelijk, dat er niet aan getwijfeld kan worden. Hij zelf leeft niet meer: hem is het leven ontnomen gelijk hij van te voren heeft getuigd. Kan nu een ander in iemand leven, die zelf dood is? Niet waar, dit klinkt ongelooflijk en toch zijn het woorden van gezond verstand en van een helder oordeel. Maar wij zijn er nog niet. En wat ik nu leef in het vleesch, dat leef ik door het geloof van den Zoon Gods, die zich voor mij overgegeven heeft. Zoo leeft hij dan toch. En zie, dit was nu het treffende in die preek, dat ons in kernachtigen vorm deze waarheid gegeven werd. Terwijl de prediker voortging, werd het ons steeds duidelijker en wij zeiden ja, zoo heeft de Apostel het inderdaad bedoeld. Indertijd heb ik gelezen het boek van prof. Gunning, over de idéé der persoonlijkheid en ik herinner mij, dat het mij inspanning heeft ge kost om te verstaan, wat deze geleerde daarover ten beste heeft gegeven en zoodra men zich een juiste voorstelling wil vormen van de per soonlijkheid van een mensch ondervindt men hoe bezwaarlijk dit is. En toch is het noodig om een helder inzicht te hebben in wat wij op 't oog hebben, als we spreken over het geestelijk leven. Ik wil niet zeggen, dat alleen wie een wijsgeer is, er over kan oordeelen, want dan zou er het voor allen, die het niet zijn, maar treurig uitzien, maar wel geef ik er mee te kennen, dat we er ons rekenschap van moeten geven, dat het geestelijk leven niet ligt aan den uitersten omtrek, maar zijn zetel heeft in het centrum. De wedergeboorte heeft niet allereerst betrekking op de vermogens, maar op den mensch zelf. Voorwaar, voorwaar zeg ik u tenzij iemand wedergeboren wordt uit water en geest, hij kan het koninkrijk der hemelen niet zien. De mensch wordt wedergeboren, hij ontvangt het geestelijk leven. Maar hij ontvangt het in gemeenschap met Christus. Vroeger was hij het zelf, die liefde, hij was de kracht, welke zijn leven in beweging zette, hij de spil, waarom zijn leven zich bewoog bij het doel, waarop zijn leven zag, maar dit is nu geheeJ anders. Hijzelf ging onder en een ander nam de plaats in. Dit is zeer duidelijk, als we letten op den Apostel Paulus. Voorheen leefde hij zichzelf. Hoewel hij onberispelijk voor de menschen was, hoewel hij ijverde voor den godsdienst, toch waren de motieven, welke hem voort dreven zelfzuchtig, toch had hij zich zelf op 't oog. Zijn leven was voor hem zelf. Doch later veranderde het geheel. Van 't oogenblik af, dat hij op den weg naar Damascus neer viel en aan Jezus vroeg, wat wilt gij dat ik doen zal, leefde hij niet meer voor zichzelf, hij vroeg niet: wat wil ik, maar wat begeert gij. Ge merkt van hem verder niets meer, hij bestaat als 't ware niet meer, hij is van zijn plaats verdreven, geheel naar achteren gedrongen, en met hem ging zijn vroeger leven geheel ten gronde. Gij vindt in hem den vroegeren Saul niet meer terug. Het oude is voorbijgegaan. De geschiedenis van zijn eigen leven is geëindigd. Er volgt geen enkele blad zijde meer. Het is voor altijd uit. Christus is zijn leven. Ziedaar, het geheim van zijn geheele verandering, welke ons altijd weer treft. Zulk een verandering kan niet het gevolg zijn van een vernieuwing, welke alleen plaats heeft in sommige vermogens, maar is slechts mogelijk, wanneer zij den geheelen mensch omvat. Ofschoon we volkomen tot haar recht wenschen te laten komen de waarheidChristus leeft in mij, toch moeten we ook eveneens er op letten, dat hij, die zegt, ik leef, doch niet meer ik, zijn persoonlijkheid houdt. Hij is ook nog, nadat hij opgehouden heeft te leven. Zijn menschelijk wezen is gebleven, en dit verandert dan ook niet. Gelijk hij een mensch was van te voren, zoo is hij het nog en hij blijft dit nog. De zonde kan in ons veel verderven en verwoesten, maar zij kan ons ons wezen niet ontnemen. Het geestelijk leven dringt zich tusschen ons en de zonde, het dringt tot in onzen persoon door, maar het ontneemt ons niet, wat ons wezenlijk behoort. Als mij toe gestaan wordt, het menschelijk leven te verge lijken bij een spinneweb, dan kunnen wij zeggen, dat al de draden samenkomen in het midden punt, waar de menschelijke persoon zijn gestel heeft. Die persoon is het, die beide de ziel en het lichaam heeft. Wij erkennen, dat wij het verband, 't welk er tusschen ons en onze ziel en lichaam is niet nader kunnen aanduiden, maar dat het bestaat is voor geen tegenspraak vatbaar. Nu onderscheiden wij in onze ziel drie vermogenshet kan-, het begeer- en het gevoelvermogen, maar hoewel deze onder scheiding volkomen geoorloofd is, toch moeten wij vasthouden, dat ze hun eenheid vinden in ons ik. De mensch heelt verstand, wil en gevoel en hij heeft er de beschikking over. Zij zijn in hem zelf vereenigd. Het is duidelijk, dat ook de zonde zich doet gelden in deze vermogens en dat ze deze heeft verdorven, wij komen er nog op terug maar zij heeft het wezen dezer vermogens onaange tast moeten laten. Daar heeft zij niets aan kunnen veranderen. Zij moge de werking hebben kunnen belemmeren, maar de vermogens zijn gebleven. Onze godgeleerden hebben gezegd: De zonde heeft de hoedanigheden in het tegen deel omgezet. Voor het licht, dat oorspronkelijk in ons was, kwam de duisternis. Ons verstand was eens een helder verlicht vertrek gelijk, zoodat we alles zagen, gelijk het was, doch het tegenovergestelde is thans waar. Het licht werd in ons gebluscht en daaruit volgt, dat er niets van de zuivere kennis overgebleven is. Wij kennen God niet, wij kennen ons zelf niet, wij kennen ook de ons omringende wereld niet meer. Het helderst komt dit natuurlijk uit in hen, over wie de Zon der gerechtigheid nog niet is opgegaan. Aan de eene zijde zegt de ApostelOver niets hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard, want zijn onzienlijke dingen worden sedert de schepping der wereld uit de schepselen verstaan en doorzien beide zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, opdat zij niet te ontschuldigen zouden zijn, en aan de andere zijde, dat de bemoeienissen Gods met de men schen er toe leiden zouden, opdat zij Hein zouden zoeken of zij Hem immers tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. De openbaring Gods in Zijn werken was krachtig en duidelijk genoeg aan haar ligt het dus niet doch het re sultaat was geheel teleurstellend. Zij,de heidenen, zijn nooit verder gekomen dan tot een altaar met het opschrift: Den onbekenden God. Daarom heeft onze belijdenis recht, als zij zegt, dat al het licht in ons duisternis is ge worden. Wij komen hierop terug. Bouma. In een in Zeeland verschijnend blad, jaren geleden, ik weet niet eens of het nog bestaat, kon men 's Zaterdagsavonds vergast worden op advertentie's die voor weinig geld geplaatst werden en luidden als volgt „5 cents voor A. P. X,. die" en dan volgde er een of andere hatelijkheid ten op zichte van een daad, die althans naar 't oordeel van den inzender niet door den beugel kon. Het was geen christelijk blad. Les idéés marchent; de denkbeelden avan ceeren beteekent dit. We werden in De Heraut vergast op twee advertentiën Vragen mij voorgelegd enz. Uitgave W. ten Have, Amsterdam. Waarschuwing. Werken van Dr. V. Hepp, door mij uitgegeveny worden voor elk aannemelijk hod van de hand gedaan. En in 't volgend No. van 12 Juli na de aan kondiging van den 5en druk van de o. i. te vroeg gekomen brochure kerkelijke ruzie heeft met een straatruzie dit gemeen, dat ze altoos veel toeschouwers trekt, en door zoo'n volksoploop veel belangrijker schijnt dan ze misschien is lezen we: Prof. Hepp (met vette letters) schrijft in De Reformatie van 3Julio.m.: Over de kwestie-Geelkerken zwijgt ons blad en hlijjt het zwijgen enz. enz. Intusschen wijdt hij er 2 kolom 118 regels aan. De laatste regels zijn omlijnd en staan even eens met vette letters. We mengen ons om de in onzen brief genoemde reden in de kwestie- Geelkerken zelf niet. Doch deze advertentie's deden mij denken aan de vijfcents rubriek in het provinciale blaadje een kwart eeuw geleden. Zou het niet beter zijn, ons als uitgevers er buiten te houden Er is toch ook nog zoo iets als openbaar fatsoen. Als één lid lijdt lijden alle leden medeen we combineeren zoo graag. Hoe rustiger de gemoederen in 't centrum blijven, hoe geruster leven wij menschen aan de grenzen hebben. Wij peripheric bewoners hebben nog al achting, nog al veel achting zelfs voor al onze professoren. En kunnen het daarom niet zoo erg lijden, dat ze op die manier „in de krant" komen. Onze Professoren zijn, men bedenke het, ge lukkig nog „gemeen goed" van al onze Geref. menschen. En daarom ergeren zij zich als ze zulke advertenties zien, die niet maar alleen hatelijk schijnen. Dien weg moet het niet op. En daar is één gemakkelijk en afdoend middel voor Onze kerkelijke bladen nemen ze alleen op ontdaan van zulke persoonlijke onaangenaam heden. v. D. DADERS DES WOORDS. De V. U. had ditmaal in Zwolle een bijzonder goed geslaagde jaarvergadering. Er was een groote opkomst van pl.m. 1200 personen; er heerschte een toon van warme bezieling. Verschillende factoren werkten daartoe mee. De leiding was nu opgedragen aan den man, die de laatste weken stond in het centrum der belangstelling van ons geheele volkover wien fiolen van smaad waren uitgegoten, maar aan wien daarom ook ons volk zich met te warmer liefde hechtte. De uitslag van de verkiezingen voor de Tweede Kamer, met eenige vrees tegemoet ge zien, gaf reden tot blijdschap en bemoediging. Lag in deze beide dingen voor menigeen aanleiding naar Zwolle te gaan om de jaarver gadering der Vereeniging voor Hooger Onder wijs op Ger. grondslag bij te wonen, zoo kan er ook van deze samenkomst, waar zoogoede woorden werden gesproken, een rijke zegen uitgaan om in alle deelen van ons land de beteekenis onzer V. U. beter te doen kennen en te doen verstaan ook de roeping, die we tegenover haar hebben. Het verslag, dat in de bladen is verschenen, kunnen we in onze Kerkbode niet overnemen. Plaatsgebrek verbiedt dat. Maar op een enkel punt daaruit willen we dan hier nog de aan dacht vestigen. Allereerst iets uit de openingsrede van den voorzitter, Z.Exc. H. Colijn. Hij releveerde dat van l April 1923 tot 1 Mei 1925 het aantal begunstigers met ruim 2000 en dat der leden met ruim 100 afnam. Dat kan ontmoedigen. Maar tegenwind behoeft niet al tijd van ontmoediging vergezeld te gaan. De zucht over dezen tegenspoed geslaakt, moet gepaard gaan met het onwrikbare voornemen om zich in 's Heeren kracht, tot vernieuwde inspanning aan te gorden. Dezen teruggang moeten we onder de oogen zien. Een zorge- looze dwaas zou zijn, wie ontkennen wilde dat er wat hapert. Maar ook, een pessimistische dwaas zou zijn, die oordeelde dat er levens gevaar was voor de V. U. We moeten de oor zaak opsporen van het verslappen der liefde en ons beijveren, dat de band van ons volk aan de V. U. gesterkt worde en blijve, want onze V. U. is voor haar bestaan zoowel geeste lijk als stoffelijk volstrekt afhankelijk van de belangstelling van het eenvoudige Gereformeerde volk. En dan ook nog iets uit de rede van ds. Ferwerda over „Voet bij stuk". Deze merkte daarin opBeoefening der weten schap is voor een Christen geen lichte taak; het is voor wie zich daaraan in de vreeze des Heeren wijden in meer dan één opzicht als een spelen met vuur. En aan zulke gevaren, die wij zelf of niet of ternauwernood kennen, wagen wij onze professoren. Wij dragen aan hen op het gevaarlijke werk, waartoe wij zelf niet in staat zijn. Wij kunnen hen niet missen, willen wij, als Gereformeerden, onze geestelijke zelfstandigheid in het leven handhaven. Maar dit legt ons dan ook de roeping op, dat wij in deze biddend met hen meeleven, want alleen in de kracht van het geloof zullen zij in staat zijn, voet bij stuk te houden. Ook daarin werd alzoo weer gewezen gelijk dat ook in de andere toespraken ge schiedde op den band, die de V. U. aan ons volk bindt en dat volk aan de V. U.op de roeping van allen, die aan de V. U. verbonden zijn te arbeiden in geloofsgemeenschap met het volk en die van ons volk om dezen in hun gebed niet te vergeten. Tot versterking van dien onderlingen band tusschen Universiteit en volk, voorzoover ons gewest aangaat, werd nu de Provinciale Uni versiteitsdag belegd, te houden, zoo de Heere wil, Woensdag 22 Juli a.s. te Goes. Het was voor het Comité een groote teleur stelling dat aan den eerst daarvoor gekozen datum niet kon worden vastgehouden. De be paling van zoo'n datum brengt heel wat hoofd brekens mee. Men wil natuurlijk zooveel moge lijk menschen op de vergadering hebben. En het gaat nog niet zoo gemakkelijk ze daar te krijgen. Vooral niet in ons gewest met zijn wat moeilijke reisgelegenheden. Daar moeten ook nog wel andere bezwaren overwonnen worden, vóór het besluit genomen wordt eens een middag te nemen voor een vergadering. De keuze van een datum is daarom een be langrijk werk. Daarbij moet men er rekening mee houden niet een datum te kiezen, waar aan groote bezwaren zouden verbonden zijn door den arbeid op het land. Nu meenden we een goeden datum gevonden te hebben. Maar ziet een ander heeft daarop al beslag gelegd. We willen ons daardoor echter niet laten ontmoedigen, ook al is de wind ons daarin niet gunstig. Maar we willen daarom onze broeders en zusters te meer opwekken, toch zich te beijveren die samenkomst bij te wonen. Ze wordt gehouden D.V. Woensdag 22 Juli a.s. te twee uur in de Gereformeerde Kerk, Wijngaardstraat te Goes. De sprekers zijn het waard te worden ge hoord; het zijn prof. Grosheide en mr. H. Bijleveld. Ook de onderwerpen prof. Grosheide hoopt te spreken over„De aarde is des Heeren" en mr. Bijleveld over: „Bouwen en bewaren". Vergunne men ons tenslotte er nog op te wijzen dat, waar velen van onze onderwijzers den Woensdagmiddag vrij hebben, het ons bij zonder aangenaam zou zijn, wanneer we ook die broeders en zusters op onze vergadering zouden mogen zien. De zaak van het vrije lager en hooger onderwijs is in den grond één. Heeft de V. U. door haar arbeid en door dien van haar leerlingen krachtig meegewerkt tot den bloei van het Christelijk lager onderwijs, dan is het toch niet teveel gevraagd, dat zij, die bij het lager onderwijs hun levensroeping vonden, krachtige propagandisten zijn voor het Gere formeerd hooger onderwijs. En tot den ijver in die propaganda kan van een samenkomst als die in Goes, krachtige bezieling uitgaan. Broeders en zusters komt dan om U te laten bezielen en straks door geheel Zeeland weer anderen te bezielen, dat zij door hun gebed en gaven blijven dragen of gaan dragen de belangen van onze V. U. en daardoor meear- beiden aan het welzijn van het Christelijk leven in Nederland. Dat in de kerken a.s. Zondag deze vergadering zal worden afgekondigd en aanbevolen, mogen we wel vertrouwen. We nemen dus in ons voornemenD.V. Woensdag 22 Juli naar Goes voor onzen Pro vincialen Universiteitsdag. Heij. LXXXI. Amice. „Daarbuiten is alles zoo prachtig", zegt de eerste regel van een bekend Duitsch vers; en 't is niet alleen voor Duitschland met zijn hooge bergen en zijn breede stroomenzijn golvende vlakten en schoone wouden waar.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1