Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 39e Jaargang. Vrijdag 19 Juni 1925. No. 25. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD PAL STAAN VOOR DE VRIJHEID IN CHRISTUS. Daarom, broeders, zijn wij geen kin deren van een dienstmaagd, maar van de vrije, zoo eindigde de Apostel hoofd stuk 4. Vrij, bevrijd uit slaafsche banden van dienstbaarheid, zijn wij in den staat der vrijheid. Te voren dienstbaar onder wet, vloek en dood, zijn zij nu vrij. En wel kinde ren der vrije. Er is feitelijk maar één vrije. De gemeente des Heerende bruid des Heerenhet Jeruzalem om hoog. Alleen door het geloof in onzen Heere Jezus Christus zijn wij kinderen der vrije. In Christus Jezus zijn wij al leen vrijin Hem alleen waarlijk vrij. Vrij van wet, vloek en dood, vrij ook van het verderf. En dit alles voor eeuwig. Vrij van de wet. Paulus wees daarop Gal. 3 25 Nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder den tucht meester en 4 5 opdat Hij degenen die onder de wet waren loskoopen zoude, opdat wij de aanneming tot zonen ver krijgen zouden. Van den vloek der wet, Gal. 3 13. Christus heeft ons losgekocht uit den vloek der wet, door vloek voor ons te worden. Maar ook van dood en verderf, want een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet verderven, maar het eeuwige leven hebben. Ware geloovigen zijn kinderen der vrije, in Christus ingelijfd, leden van zijn lichaam. Die vrijheid des christens is duur ge kocht. Vergankelijke dingen, goud of zilver, konden hier niet baten. Met goud of zilver, door aardsche macht, door groote woorden is deze vrijheid niet te koopen. Ook niet door boete of berouw, door vasten of door bidden, door tranen of handenwringen. Dan niets van den mensch, dan niets uit deze wereld. Alleen door het bloed van Jezus Christus, den Zoon van God. Maar juist daarom is uw vrijheid, ge loovigen, een volkomen vrijheid. Door Christus verworven en niet door een mensch, kan ook geen mensch die vrij heid begrenzen ofbeperken Volkomen, maar daarom ook in alles onderscheiden van bandeloosheid, het spotbeeld van vrijheid. Vrij van wet en vloek en verderf, is er lust en liefde om Gods wet te doen. Vrijen zijn geen dienstknechten, zijn zonenverkeeren ook als zonen in het huis huns Vaders. Er is een arbeiden uit liefdeeen willen verkeeren in het huis des Vaders een geleid worden door den Heiligen Geest als kinderen Gods. Verworven door Christus' bloed, ja door zijn dood, door zijn gehoorzaam heid tot den dood des kruizes, is deze vrijheid volkomen en kan ze door nie mand worden weggenomen Door Chris tus' opstanding en hemelvaart is ze verzekerd voor zijn kerk, voor zijn ge meente en voor allen die tot haar zullen worden vergaderd. Zoo is er de vrijheid, duur gekocht, maar is er ook de roeping der gemeente om voor die vrijheid pal te staan. Wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen, of laat u niet wederom een juk der dienstbaarheid opleggen. Een juk legt men dieren op, het last dier. Hier wil men 't menschen, geen slaven, maar vrijen opleggen, vrijen, vrijgekochten door den Heer der heeren Die 't doen of willen doen zijn de dwaalleeraars. Het slavenjuk, dat zij willen opleggen is het juk van de onder houding van besnijdenis, feestdagen, spijswetten e.a. Deze dwaalleeraars prediken deze dingen als noodzakelijk tot zaligheid. Om gerechtigheid en zaligheid te ver krijgen moeten al deze wetten nauw keurig onderhouden worden. Israël kende de beteekenis van het woord „juk". Denkt aan 't verzoek van Reha- beam om 'tjuk lichter te maken. Petrus toornde op 't convent te Jeruzalem tegen de Farizeeuwsche Christenen, die weer een juk wilden opleggen, dat de vaderen niet hadden kunnen dragen, 't Is feite lijk een opnieuw knechten den Zoon weer tot knecht maken. Christus heeft gerechtig- en zaligheid verworven. Daar komen nu de dwaal leeraars en zeggen, wilt gij deel hebben aan de gerechtigheid en zaligheid, dan moet gij beginnen met te onderhouden de wet van Mozes, verrijkt en aange vuld door de inzettingen der ouden. Paulus zegt, luistert gij da rnaar, dan wordt gij wederom bevangen met het juk der dienstbaarheid Altijd zijt gij dan bevangen met vrees, met slaafsche vrees, of door nauwkeurige betrachting van al de voorschriften der wet wel voldaan wordt aan den eisch der ge rechtigheid. Het doen der wet wordt dan weer de grond van gerechtigheid. Die dwaalleeraars, die luisteraars doen volgen in het verloochenen van Chris tus' offer en gerechtigheid Paulus ont maskert deze dwaalleeraars en waar schuwt er tegen. Er is niets nieuws onder de zon Door alle eeuwen heen hebben dwaal leeraars dwaalgevoelens omtrent Chris tus en zijn verlossingswerk voorgestaan en uitgedragen. En deze dwaalgevoe lens vinden bij vele menschen, jong en oud, steeds waardeering. De neiging van „ons" menschen is nu eenmaal werkheilig Verdienen door zelf doen Volkomen gerechtigheid en zaligheid alleen door het geloof, kost te veel zelfverlooche ning. Komt den mensch, de wereld tegemoet, wijzigt uw meening een wei nig» en gij zult er duizenden voor Jezus winnen Laat uw belijdenis zwemmen, duldt wat de leer betreft vrijheid, alleen stelt streng uw eisch voor christelijk leven. En nu, als eertijds ziet ge, welke kring bepaalt welke die eischen zijn, en legt ze aan anderen op Bevangen is zoo de blik, in den tredmolen der eindige dingen zijn onze voetstappen Voor de volmaaktheid en volkomen heid van Christus' gerechtigheid is er geen oog meer, evenmin voor de vrij heid in Christus Paulus heeft lief zijn medechristenen, ziet met smart hoe sommigen misleid zijn en dwalen in leer en leugen Waarschuwt in ernst, in tra nen, en wil arbeiden tot Christus weer een gestalte in hen krijgt, en zij door het geloof weer staan in de vrijheid, en pal staan voor de vrijheid Pal staan voor de vrijheid. Wij moe ten ze dus bewaren en verdedigen Ze is voor ons verworven door Jezus. De vijand wil ze rooven, ze ons ontnemen. Nu moeten wij ze bewaren Gelijk Adam den hof moest bewaren, zoo moeten wij bewaren de geestelijke schatten en goederen ons toebetrouwd en geschonken Onze doodvijanden de duivel, de wereld en ons eigen vleesch houden niet op ons aan te vechten Satan komt met zijn ingeving zijn woord tegenover Gods Woord. De wereld komt met haar levensbe schouwing, haar levenswetten, haar op vatting van vrijheid en vroomheid. Twee opvattingen die van de wereld en de kerk naast elkander om te over wegen En de zonde in ons zet een deur open voor satan, en doet ons gaarne luisteren naar de opvatting der wereld Immers onze ziel met al haar vermo gens is van nature gebonden geknakt is onze ziel, verduisterd ons verstand. Maakte Christus nu vrij door zijn offer en door zijn Geest, bewaart dan die vrijheid door Christus' Geest in u te laten werken. Staat dan in de vrijheid, staat pal, onbeweeglijk. De christen is een vrije. Den ouden mensch, de slavennatuur legt hij af. Is koning en wil priester zijn. Niets belet hem zijn God te dienen. Fier heft hij 't hoofd omhoog. Laat zich nooit knech ten, door geen mensch Wil eigen vrij heid opofferen, als 't geldt de eere Gods, de zaligheid van den mensch. Maar ook dan blijft hij koning, is hij echt priester, en bewaart zijn geloof Doen wij de wereld verstaan dat ook voor haar de vrijheid alleen in Christus is. Eeuwige banden der duisternis voor allen buiten Christus. En danken wij God, wanneer wij door het geloof in de vrijheid leerden staan. Wie in Jezus blijft, blijft in de vrijheid, eens op de nieuwe aarde volkomen het bezit tot eeuwigheid, van alle verlosten. Terneuzen. S. Groeneveld Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Geestelijk leven. KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80. Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid be vangen. Gal. 5:1. In de dagen tusschen Paschen en Pinksteren worden we in onze gedachten onwillekeurig geleid tot de schoone en treffende beelden, welke in Oud- en Nieuw Testament voorkomen om ons de waarde te doen verstaan van de rijke weldaden ons in Christus geschonken. Algemeen bekend is het tafereel door Ezechiël ons geteekend en dat gewoonlijk aangeduid wordt als dat van het doodenveld. Een leids man bracht den profeet in een vallei, waar vele doodsbeenderen verspreid lagen. Hier was blijkbaar vroeger een veldslag geleverd. De legers, die hier slaags waren geweest, waren verder getrokken zonder dat zij de gevallenen begraven hadden. Dit werk hadden zij over gelaten aan de roofvogelsde kraaien, de raven en de gieren. Er was dan ook niets van over gebleven behalve de beenderen, die verdord waren. Ezechiël ziet het met een zekere ont zetting. Nog meer verbaasd ziet hij op, als hem de vraag gedaan wordtzullen deze beenderen leven? Het is dan ook ongehoord. In wiens hoofd komt het op om zulk een vraag te doen. De mensch heeft over alles nagedacht en heeft allerlei vragen gedaan. Hij heeft zich ook bezig gehouden met de gestorvenen en aldoor ge vraagd zullen zij leven en hij is geneigd om daarop een bevestigend antwoord te geven. Hij heeft altijd vermoed, dat het met den dood niet uit is en hij heeft zoovele gronden gezocht en gevonden, dat hij de verwachting koestertwij blijven bestaan. Maar wie vraagt, of er ook iets te wachten is van het lichaam, dat na het sterven zich ontbindt en geheel tot stof terugkeert Zoover zijn zelfs de stoutste denkers onder ons niet gegaan. Het is zelfs nooit in iemand opgekomen. Wij kunnen ons voorstellen, dat zulk een vraag den profeet treffen moest met ongekende kracht. Zijn antwoord is treffend. Hij belijdt zijn on wetendheid. Het is een voorrecht, wanneer een mensch zich bewust is, dat hij niet alles weet, dat hij op elke vraag geen antwoord weet. Er zou heel wat meer bescheidenheid onder de menschen zijn, indien allen daarvan overtuigd waren en er zou ook heel wat meer begeerte zijn om allereerst licht te ontvangen over die vragen, waarbij wij het hoogste belang hebben. Als we zoover kunnen komen, dat wij inzien wij kunnen op dergelijke vragen geen antwoord geven, maar er is wel één, die ons voorlichten kan. De groote verwarring, welke er thans heerscht in de denkbeelden van velen, zou dan een einde nemen, en wij zouden wijs worden tot zaligheid. Men veroorlooft zich de vrijheid om uit de hoogte uitspraken te doen, welke straks weer op dezelfde wijze verworpen wor den. Zoo wordt hoe langer zoo meer de twijfel gevoed, welke noodzakelijk eindigen moet in het meest onverschillige en brutale ongeloof. De profeet zegt: gij weet het. Ilij wist het niet, maar hij is er zeker van, dat zijn leidsman het wel wist Hij zegt ook nietik wil weieens over deze moeilijke vraag nadenken, ik wil weieens bij mannen, die wijzer zijn dan ik navraag doen, maar hij vestigt zijn oog op Hem, die hem vergezelt, en is geheel bereid om te vernemen, wat deze te zeggen heeft. Zoo moet het bij een ieder onzer gaan. Wij moeten er toekomen om met de groote levensvragen te gaan tot den grooten Profeet, die ons den wil Gods ter onzer zaligheid volkomen heeft ge openbaard. Ezechiël krijgt zooals U weet volledige in lichting. Hij aanschouwt de waarheid met zijn eigen oogen, zoodat elke aarzeling geheel over wonnen wordt bij hem. Hem wordt last gegeven om te profeteeren en gelijk men weet begint er door de inwerking van 's Heeren geest leven en beweging te komen, zoodat ten slotte de dooden weder een geregeld leger vormen. Altijd weder heeft men onderzocht naar de beteekenis van dit aangrijpend tafereel en er zijn verschillende verklaringen van gegeven. Het best kan ik mij vinden in het gevoelen van hen, die oordeelen, dat hier allereerst het uitzicht gegeven wordt op de herleving en herstelling van Israël, dat destijds in de Ba bylonische ballingschap verkeerde. Later is dan ook het volk Gods teruggekeerd naar het land der vaderen en heeft er stad en tempel herbouwd. Doch daarmee was de beteekenis niet uitgeput. Israëls terugkeer beantwoordde niet aan de verwachting, welke Ezechiëls profetie had gewekt. De ware bezieling bleef uit. Wel kwam de eeredienst in den tempel in groot aanzien, doch de innerlijke vernieuwing van het hart liet veel te wenschen over. Naar Zijn belofte gaf God aan Zijn volk den doorluchtigen Pinksterdag waarop de Geest Gods in milde stroomen werd uitgegoten over alle vleesch en de zonen en dochteren des volks profeteerden, de jongelingen zagen ge zichten en de ouden droomden droomen, ja zelfs dienstknechten en dienstmaagden deelden in den rijken zegen. Bij de uitwendige, gods dienstige herstelling van 't volk kwam nu de levendmaking van Israël en de volken, welke van eeuw tot eeuw is doorgegaan en zij zal doorgaan tot het einde der dagen. Geheele, volledige vervulling komt dan ook nog, als allen die in Jezus ontslapen zijn terug- keeren met Hem en de geloovigen uit hunne graven opstaan tot het eeuwig leven om in lichaam en ziel hun God dag en nacht in Zijn tempel te dienen. Dan eerst Komt dit profetisch woord tot zijn rust. Allereerst wil ik op grond van dit woord uit Ezechiël vaststellen, dat naar de H. Schrift het geestelijk leven in den mensch niet aan wezig is. Hij wekt het. Er is niets van aanwezig. Ziedaar wat de kerk van Christus dan ook aldoor gepredikt heeft en nog predikt. Tegen deze stelling zijn velen in verzet gekomen. Zij kunnen er zich niet mee vereenigen. Zij willen er niet aan. En dit is nog zoo. Alleen wie onvoorwaardelijk buigt voor Gods Woord, aanvaardt deze harde en voor ons vernederende waaiheid. Zij komen er toe om er mede in te stemmen, wijl het gezag van den grooten Profeet voor hen volstrekt isVoorwaar, voorwaar zeg ik uTenzij iemand wedergeboren wordt uit water en geest, hij kan het Koninkrijk Gods niet ingaan. Wij erkennen, dat dit een streng oordeel over den mensch is, over ai zijn heerlijkheid, maar het verliest nu eenmaal nooit iets van zijn kracht. In den weg van evolutie is er nu eenmaal nooit iets te wachten. Hoe zullen we kunnen ontwikkelen, wat niet aan wezig is. Hier gaan dan ook de geesten uit elkander. Het is óf wedergeboorte óf ontwikke ling. Een derde is er niet. Hier ligt het uitgangs punt en hier begint ook de verwarring. Wij nemen aan, dat een mensch een zedelijk wezen is, en de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de mensch deze zedelijke vermogens kan ont wikkelen en dat hij het in dit opzicht ver kan brengen. Wij zijn er dankbaar voor. Wij zouden niet gaarne het oog sluiten voor het vele goede, dat er nog in het menschelijk leven gevonden wordt. Wij zien daarin de bewarende goedheid onzes Gods, welke aan de doorbreking der zonde allerlei hindernissen in den weg le^ en wij eeren Hem daarvoor. Anders toch zou de ontaarding zoo krachtig doorgaan, dat alle dragelijk leven onder ons ondoenlijk zou zijn De mensch is ook nog godsdienstig. Wij ge- looven dat de mensch het zaad der religie in zich draagt, dat bij het opgroeien onder vele invloeden zich ontplooit. Daarom verwonderen we ons er niet over, dat er in onze dagen een toenemende belangstelling in den godsdienst valt op te merken. Het is geheel naar den aard van ons geslacht. Het verschijnsel is niet vreemd. Maar wij laten ons niet verleiden om gods dienstig en geestelijk leven te vereenzelvigen. Zij zijn niet gradueel, maar wezenlijk van elkander te onderscheiden. En omdat men dit onderscheid voorbijziet, ontstaat ook hier zoo'n schrikkelijke verwarring, dat velen den weg niet meer vinden kunnen. Aan den rijken

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1