Heij. DADERS DES WOORDS. Kerk en Radio. Brieven uit Z.-VIaanderen. Brieven uit een ver land. KERKNIEUWS. te plaatsen in de classe Axel 360 exemplaren classe Goes ook 860 classe Tholen 170; classe Zierikzee 300classe Almkerk 230classe 's Hertogenbosch 250 en de classe Klundert 300. We hopen dat we binnen korten tpd zullen mogen meedeelen daar is geen exemplaar meer te krpgen, want alles is uitverkocht. In de rubriek Kerknieuws van 17 April, heeft men kunnen lezen dat de Radio-commissie te Bloemendaal vergaderde met de door de classis Haarlem benoemde commissie. En dat daar o.m. besloten werd nog eens, om het hoogge- wicht daarvan, nader te letten op de kerkrech terlijke zijde en de beteekenis van de Radio in dienst der Evangelisatie, en de genomen conclusies in de kerkelijke bladen te publiceeren. Ook kwam er bij de kerkeraden in een ver zoek van de Ned. Chr. Radiovereeniging. De zaak van de Radio staat dus wel in 't midden der kerkelijke belangstelling. We willen daarom ook daarover onze ge dachte laten gaan. En geven dan eerst wat we daarover vonden in Friesch Kerkblad. Radio-godsdienst." Ds. L. J. van Leeuwen en ds. L. J. S. Crousaz zijn van oordeel, dat het bezwaar van sommi gen, als zou de Radio de menschen van het kerkgaan afhouden, overdreven is. Zijgelooven, dat de zieken en zwakken er van profiteeren zullen en zoo thuis de bediening des Woords ook volgen kunnen, terwijl weer enkele anderen, die gewoonlijk zich niet om God of godsdienst bekommeren, met de boodschap des Evangelies in aanraking komen. Maar die aan het kerkgaan gewoon zijn, zullen er de onderlinge samen komsten niet om verzuimen, omdat een kerk dienst toch zooveel meer biedt dan een opge vangen radio-preek. Maar in Amerika is er de bovenbedoelde bezorgdheid wel. Het leven en de zielsgesteld heid der menschen daar zijn nu niet precies het spiegelbeeld van wat hier gevonden wordt. Daarbij is in Amerika het aantal zendstations, dat de kerkgebouwen bezitten, en waardoor niet-kerkgangers thuis de preeken draadloos opvangen kunnen, voortdurend stijgende. Nog eensin bepaalde gevallen kan dat ver blijdend zijn, maar er wordt daar ginds toch een ernstig gevaar in de kerkelijke zendstations gezien en men spreekt reeds typeerend van een zekeren „radio-godsdienst". Zoo vindt ds. M. Coock, van Oak Harbor (Wash.), het noodig in „De Hope", een Ame- rikaansch Christelijk weekblad, de volgende waarschuwing te plaatsen Het is altijd zoo geweest, dat Satan iedere nieuwe uitvinding of ontdekking, hoe goed die ook in zichzelf was, gebruikte om ellende en zonde in de wereld te brengen, of de kinderen Gods af te trekken. Zoo zijn al de uitvindingen en ontdekkingen van den lateren tijd in dienst gesteld van den oorlog en het geweld, en, in plaats van tot behoud en nut van den mensch te dienen, aan gewend tot zijn vernietiging. De auto, die een nuttige en in vele opzichten noodzakelijke uit vinding is, wordt door den Booze gebruikt om de menschen in plaats van naar de kerk, voorbij de kerk te brengen, en genotzucht komt in de plaats van godsdienst. De auto heeft velen, die ver weg wonen, in de gelegenheid gesteld, ter kerk te komen, maar ook zeer velen afgetrokken. En nu is daar de radio. „O, we behoeven niet meer naar de kerk te gaanwij kunnen de mooiste preeken van de beste leeraars hier in huis hooren over de radio. Veel beter en mooiere preeken dan wij in de kerk van onzen eigen dominéé te hooren krijgen". Zoo redeneert men en blijft thuis. Maar ik zou wel eens willen weten, of men als men het radio-toestel op een of andere kerk heeft „afgestemd" en het geluid is niet duidelijk, maar niet besluit om te luisteren naar de „jazz muziek", die juist zoo goed te hooren is op dat oogenblik. En ik zou ook wel eens willen weten, wat voor godsdienst er langs den weg van radio gekweekt wordt. Wij hebben nog niet lang genoeg de radio om proefondervin delijk te kunnen aantoonen, wat soort godsdienst de „radio-godsdienst" is, maar wij hebben ge noeg ondervinding van het menschelijke ras opgedaan, om te kunnen voorspellen, wat soort godsdienst het noodzakelijkerwijze moet zijn. Die radio-godsdienst is zelfzuchtig. Natuurlijk veroordeelen wij niemand, die zijn eigen kerk niet vergetend, zoo nu en dan een ander pre diker over de radio hoort, (hoewel ook hier het gevaar van onschriftuurlijke preeken te hooren, zeer groot is), maar wij spreken van diegenen, die denken, dat een radiopreek geheel in de plaats kan komen van kerkbezoek. Die zoo denken, hebben een zelfzuchtig idee van den godsdienst. „Maar kunnen wij dan niet even goede preeken hooren over de radio?" Zeker! En misschien wel betere. Maar men gaat niet naar de kerk, om een preek te hooren. Er gebeurt meer in een kerk op den Zondag dan het houden van een preek. Er wordt b.v. gebeden. En dat niet door den dominéé alleen, maar door de gansche Gemeente. Wanneer de leeraar bidt, dan is hij de mond der gemeente, die in en door hem bidt. En 't gebed dat men over de radio hoort, is het gebed van en voor de Gemeente, die den dienst per radio de lucht inzendt, en niet het gebed dat door en voor de Gemeente wordt opgezonden, waartoe men behoort. De gemeen schap der heiligen, die zoo kostelijk uitkomt in het gemeenschappelijk, gemeentelijk gebed, kan nooit tot recht komen over de radio. Wie zich tevreden stelt met radio-godsdienst, be rooft zich van den grooten zegen, die aan het gemeentelijk gebed verbonden is. Zoo iemand geraakt ook langzamerhand het gevoel van saamhoorigheid kwijt, dat zoo nood zakelijk is om een goed gemeentelid te zijn. De lotgevallen van de broederen raken hem niet meer, hij weet er niet meer vanen omdat hij er niet meer van weet, kan hij ook niet meer voor hen meebidden. Ook het welvarende der Gemeente raakt op den achtergrond van zijn denken. Hij heeft immers zijn radio, en heeft niet anders te doen, dan wat knopjes rond te draaien en hij kan zijn zelfzuchtig godsdienstig gevoel tevreden stellen, met wat in een andere kerk gezegd wordt, terwijl zijn eigen kerk zijn tegenwoor digheid en zijn gebed mist. En dan de collecte. Men kent misschien de geschiedenis van den Schot, die naar een gods dienstoefening over de radio zat te luisteren. Hij had reeds eenigen tijd zitten luisteren, toen hij plotseling de radio afdraaide. „Waarom doe je dat?" vroeg zijn vrouw. „De dienst is toch nog niet over?" „Neen", was het antwoord, „maar nu halen ze de collecte op, en daar moet ik niet bij zijn". De radio-godsdienst is goedkoop. De instal latie kost wel geld, maar daar heb je dan ook veel genot voor, en bovendien heb je je Zon- dagschen dienst gratis. Geen collecte, gewoon of bijzonder; je houdt je dierbaar geld in je zak. Een zelfzuchtige godsdienst. En ook zelfzuchtig-gemakkelijkJe kan je kopje koffie zitten drinken, languit in je schom melstoel liggen, in je overhemdsmouwen en met je makkelijke pantoffels aan, met de ge- illustreerde weekbladen over den vloer ver spreid, zoo echt huiselijk, terwijl je naar de preek luistert, die door de lucht tot je komt. Terwijl, als je naar de kerk gaat, je moet klaar maken, aankleeden, in een min of meer onge makkelijke bank moet zitten, stil moet zijn, en maar moet aanhooren, wat de voorganger te zeggen heeft, of het je aangenaam is of niet. Je kan den dominéé, als je in de kerk zit, niet uitschakelen, maar de radio wel. Dit alles kweekt een luien, zelfzuchtigen, slappen godsdienst, en iemand die denkt op deze wijze zijn ziel te voeden, zal spoedig ont dekken dat zijn arme ziel verhongert en ver smacht. Want men komt niet alleen in de kerk, om wat te ontvangen, maar ook om er wat te brengen. Men brengt er zijn tegenwoordigheid, zijn belangstelling, zijn liefde, zijn broederlijk heid, zijn geld, zijn lied, zijn gebed. En het is' hij, die zoo naar de kerk gaat, die gezegend wordt. Naarmate wij offeren in al die dingen, worden wij gezegend. Maar wie zelfzuchtig komt, om alleen wat te ontvangen (en dat ont- vangene soms niet eens waardeert), mist dien zegen. Aan wie zoo Gods huis bezoekt, kan de radio-godsdienst nooit voldoening geven, maar is ze een armelijk surrogaat. LXXVI. Amice. In het Afscheidswoord van onzen hoogge- achten Redacteur ds. Bouma, dat gelukkig nog niet in alle opzichten een afscheidswoord be hoeft te zijn, wij zullen hem op zijn oude plaats, naar we hopen, nog menigmaal als Friesche brievenschrijver kunnen hooren, troffen mij om hun kortheid de laatste woorden „ik ga heen". Het wekte in mij tal van herinneringen op. Als Zeeuw heb ik, ook in de jaren, dat ik buiten onze provincie woonachtig was, met belangstelling kennis genomen van den inhoud van onze Zeeuwsche Kerkbode. En zoo valt het niet al te moeilijk, mij enkele namen voor den geest te halen, van hen, die week aan week ons met de vruchten van hun pen dienden. Met verandering van een enkel woord kunnen we het den dichter nazeggen „Hoevelen zijn weg, die wij zeer hebben bemind". Voor onze herinnering rijst de gestalte van den grijzen Littooijden Voortrekker van ons Zeeuwsche Geref. kerkelijk leven. Streng dogmaticuswe wisten er alles van, die zijn leerlingen waren op Catechisatiehem eiken Zondag hoorden op den donkeroverlui- felden kansel in de hooge smalle kerk van St. Barbara. Het was niet omdat in zijn borst de Calvinistische beginselen wankelden, dat zijn bij zoo zeer vele beminde stem in den ouderdom wat beefde. In zijn schrijven logisch in betoogtrantsoms wat scherp in polemieken. Het was den tijdlaat ik maar zeggen, van Petrus en Paulus, die de Synode van Jeruzalem nog niet hadden beleefd. De tijd van twee harten, die wel den drang in zich hebben één te worden, maar zich over de manier dier vereeniging nog niet te best kunnen verstaan. Diep respect voor persoon en arbeid hadden zij voor hem, die stoeren arbeid, en vastheid van principes naast deze geleerdheid en innige godsvrucht, wisten te waardeeren, en dit konden uit langdurig discipelschap en nadere bekend heid. A, B en C waren bekende letters in onze hoofdstad, maar de wandelaars langs de Mid- delburgsche grachten in de avondschemering van den voorsabbath behoefden zoo krachtigen profetischen geest niet om in het drietal Littooij, Oosten, v. d. Velden, dat ze dan en daar, al toos in druk gesprek ontmoetten, een komende hechte eenheid te zien. Dr. Wagenaar was voor ons jongeren wat bloeiden het Vereenigingsleven in Middelburg in velerlei opzicht een openbaring. Redenaar, historicus, litterator, teekenaar, we zagen hem op de Middelb. Synode met zijn linkerhand typische Synode koppen teekenen hij wist zich niet bespied vanaf de galerij Hij gaf ons met een nieuwen Vereenigingsnaam, een Vaandel, waarvan we het door hem gemaakte ontwerp enthousiast bewonderden. Er werd waar in huis naast het Z. Kerkblad ook de Zuider-Kerkbode kwam tusschen oud en jong even druk gepolemiseerd, als die beide bladen het deden. Wat het ééne soms deed door stoeren inhoud, werkte het andere dikwijls door petillanten, geestig vlotten stijl. En uit den schok der gevoelens ontsprong naar we meenden ook voor ons dikwijls de waarheid. Daarnaast verschijnt het eerwaardig beeld van een man als Hulsebos uit Vlissingenwe lazen hem liever Vrijdagsavonds om zeven als het blad kwam dan wij, catehisanten, hem hoorden Dinsdagsmorgens om zeven, nog sla perig, in het nauwe kamertje met de walmende, onwelriekende petroleumlampen op den Peper- dijk. Hoevelen zijn weg Ook deze dingen hoe jong nog zijn reeds oud. Later Bouma. Die de eenheid der kerken, de eenheid ook van beide Kerkboden beleefdemaar ook den geharnasten Littooij, den vurigen Wagenaar de oogen had toe te drukken en die deze beide kinderen Gods, welke den een al vroeg, den ander wat later, maar niet minder in hun ge meenschappelijk geloof, en in hun beider hoogen geestesadel had leeren kennen, naar hun laatste gemeenschappelijke rustplaats te Middelburg heeft begeleid. Het zouden de laatsten zijner mederedacteu ren niet zijn, aan wier doodsponde en aan wier graf hij moest staan. God nam ook van ons blad den eminenten Kerkhof weg. Thans sprak Bouma zijn afscheidswoord als Redacteur. En al is dit nog niet het einde moge het nog in jaren geen einde zijn, toch is het 't begin van 't einde. Het ééne geslacht gaat en het andere komt. Er kan om dit gaan soms groote droefheid in het hart ontstaan. En er kan bij wie komt, bij wie geroepen is te komen, groote vreeze voor de toekomst rijzen. We hebben het niet gezocht, en we hadden het gaarne anders gewild. Zooals ds. Bouma kiesch en sober aangaf. Doch één ding mogen we gelooven, dat ons Blad ook onder 's Heeren zegen in niet geringe mate meegewerkt heeft tot het heil van ons Zeeuwsch kerkelijk leven. En dat die zegen des Heeren ook op ons blad zelve rust. Want het doel van de Kerkbode is toch ten slotte niet anders dan te dienen de bevestiging en de komst van Zijn koninkrijk. En zoo kan er bij het gevoel van verant woordelijkheid, die drukt een stille hope zijn, dat God het een nieuw geslacht dat komt en tot den arbeid van een vorig geslacht ingaat aan Zijn hulp niet zal ontbreken. Wanneer dat nieuw geslacht maar kennen en beleven blijft, wat onze vaderen kenden en beleefden Welzalig hij die al zijn kracht En hulp alleen van U verwacht Die kiest de welgebaande wegen. Ook de welgebaande wegen hunner aloude Geref. belijdenis, op welke we hopen dat ons blad, ook bij het verstaan van een jongeren tijd, tot in verre jaren een trouwe Leider moge zijn. Z. v. D. III. Eerst nadat ds. Roether, mijn oom, in Görlitz predikant geworden was, ben ik zelf met de gemeente in aanraking gekomen en wel in de vakanties. Indien ik het mij goed herinner, is dat in de Paaschvacantie van het jaar 1881 voor 't eerst geschied, toen ik 10 jaren oud was, en daarna verscheidene keeren meer. Daardoor ontwaakte hoe langer des te meer in mijn hart het verlangen naar vrede met God en de liefde tot Zijn Woord. Maar al vond ik thuis, 2 uren sporens van Görlitz gelegen, ook geen bepaalden tegenstand, zoo toch ook geen steun in dat opzicht, vooral niet op het gym nasium bij mijne schoolvrienden en mijne do centen. Heel eventjes kwam ik in 1859 ook voor 't eerst naar Breslau en leerde ook daar de gemeente kennen. Maar van eene besliste keuze kon toch volstrekt nog niet gesproken worden. Met het oog op mijnen vader, die zelf telegraafambtenaar was, wilde ik eerst bij de posterijen de hoogere loopbaan inslaan, deinsde echter ten slotte er van terug, om mij reeds van te voren ten opzichte van den Zondagsarbeid eenen strop om den hals te leggen. Want innerlijk was ik niet gerust, had noch vrede in de wereld noch vrede door het bloed des kruises en zoo besloot ik tot de studie der theologie als het ware voor me zelf, om uit alle tweeslachtigheid tot helderheid en tot den vrede des harten te geraken. Zoo kwam ik Paschen 1890 na het eindexamen naar Breslau aan de universiteit en in nauwere verbinding met de gemeente aldaar. Het laatste werd voor mij van de grootste beteekenis. De col leges gaven mij in mijnen zielstoestand meer steenen dan brood, terwijl ik in den omgang der gemeenteleden, waarvan een deel familie van ons was, vond, wat ik innerlijk noodig had. Toen heb ik ook ds. Edward nog eenige keeren gehoord, zonder door de reeds in den 2den brief beschreven omstandigheden in persoonlijke aanraking met hem te komen. In den geest zie ik hem nog niettegenstaande zijn hoogen leeftijd, een fiere gestalte, in gekleed pak en met den hoogen hoed, een echte Schot en Puritein tevens met eenen stoeren, haast stren gen trek in zijn gelaat. Hij leek soms meer een man der wet dan van het evangelie. En toch hebben allen, die hem vroeger van nabij hadden leeren kennen, betuigd, dat hij teeder en liefdevol kon zijn als de beste moeder. Misschien heeft de ongelukkige verwijdering hem later als het ware haar stempel opgedrukt. Maar een schriftuitlegger en bidder bij uitne mendheid, diep en belijnd, warm en toch nuch- teren ook in de prediking. Nog heden spijt het mij, dat ik dien gezegenden man niet per soonlijk heb mogen ontmoeten. Maar juist van ds. Roether en allen, die tot de familie behoorden, wilde hij toen niets meer weten. Reeds in den eersten winter begon ik met mijne longentoppen sukkelen en moest voor eenen korten tijd Breslau verlaten. In 1891 trad ik met toestemming van mijne ouders, uit de staatskerk uit en over tot de gemeente. Dit moest voor den rechter geschieden en ben ik bij die gelegenheid nog in een klein vertrek gelijktijdig met eenen moordenaar geweest, die juist zijn testament liet beschrijven. In 1890 en '91 heb ik door bemiddeling van mijnen oom ook nog de beide eerste Duitsche christelijke studenten conferenties mogen bijwonen in Nieskij, eene Hernnhutterplaats kort bij Görlitz. En die zijn mij ten grooten zegen geweest. Van de Universiteit Breslau was ik de eenigste deelnemer. De gemeente had behalve een heel korte bij haar stichting opgestelde samenvatting van de hoofdleerstukken de catachismen, de belijdenis en de kerkorde van Westminster tot haar fon dament, helaas allen in eene minder gelukkige Duitsch-Amerikaansche vertaling. Voor de ge meente in 't algemeen kwam van deze ge schriften eigenlijk de kleine catechismus in aanmerking. Nog als student heb ik eenige kin deren der gemeente eenen korten tijd naar den kleinen catechismus onderwezen. Het was nA de droevige splitsing in den overgangstijd eer deuitgeworpenen weer tot kerkformatie kwamen. Nu rees ook de vraag op aangaande mijne toekomst en de voortzetting van mijn studie. Oom Roether, die ook enkele collecte-reizen naar Schotland en Nederland gedaan had, schreef' aan prof. Bavinck en Paschen 1892 deed ik mijn intrede als student te Kampen en wel de eerste dagen als gast in het huis van den genoemden hoogleeraar. Nog herinner ik me beest, hoe ik voor 'teerst in de Burgwalkerk opging en daar plm. 1500 menschen als eene kerk van Christus vergaderd zag. Al kon ik zoowat niets verstaan (omdat ik nooit Neder- landsch geleerd had en 'took in Kampen uit sluitend in de praktijk leerde), het was voor mij toch eene onvergetelijke godsdienstoefening. 17 Juni daarna was ik met vele studiemakkers in Amsterdam, om de historische eerste zitting van de synode der vereenigde kerken uit de Afscheidingen Doleantie in de Keizersgrachtkerk bij te wonen. Het was dus de tijd van buiten gewoon opbloeien op kerkelijk, theologisch en staatkundig gebied. Wat een geweldig verschil met de toestanden ten onzent. Hier leerde ik ook eerst den Heidelberger catechismus kennen nog heden ben ik overtuigd, dat het een historische fout was, hier den Westminster- catechismus en dan nog in eene onduitsche vertaling in te voeren inplaats van de Heidel berger en liefhebben. Maar ook toen reeds viel mij het in 't oog loopende onderscheid op tusschen beide catechismen ten opzichte van het vierde gebod in de evangelisch-geestelijk- reformatorische verklaring bij den Heidelberger en de wettisch-scholastisch-Puriteinsche van den Westminster, ofschoon ik toen nog niet er toe kwam, om nader er over te denken. Helaas ook in Kampen sukkelde ik met mijne gezondheid. Febr. '93 reisde ik met koorts naar huis en kon eerst in den herfst naar Kampen terugkeeren. In '94 deed ik het eerste, in '95 het tweede examen en ontving onmiddellijk daarna het beroep van de kleine oud-Geref. Kerk te Laar in Bentheim. De text van mijn eerste krans- en tegelijk van mijn examen-preek door dr. Bavinck, den voorzitter van dien kransavond, als haast te dogmatisch gekenmerkt, was Eph. 2:8, 9, waarover ik met dezelfde overtuiging en blijd schap des harten ook gesproken heb op den Zondag, toen ds. v. Dijk en Veldkamp verleden jaar mij gehoord hebben. Nooit zal ik den Kampertijd vergeten, mijne leermeesters en studiemakkers, de Burgwalkerk, de pastores loei en andere christelijke vrienden aldaar. Daar zijn banden gelegd door den Heere, die uit de eeuwigheid haar oorsprong hebben en daarom ook tot in eeuwigheid zullen voortduren. In Laar deed ik mijn intrede met eene pre diking over 1 Kor. 123, 24, na des voormid dags door mijnen hooggeachten leermeester dr. H. Bavinck in mijn dienstwerk ingeleid te zijn. En nu nog, bijna 30 jaren na dien 24sten Nov. 1895, mag ik door 's Heeren onverdiende ge nade nog hetzelfde heerlijke Evangelie van den gekruisigden Christus verkondigen, naar ik mag zeggen, (Gode zij dank er voor!) nog beslister, nog duidelijker, nog centraler dan het toen het geval kon zijn. Al die jaren wilde ik niets weten en wil ook, zoolang ik leef, niets weten dan alleen Jezus Christus en dien Gekruisigd als eenen volkomen Zaligmaker voor volkomen verloren zondaren tot losprijs van Gods vrij machtige genade Hermann Graefe. Görlitz, 1 April 1925. TWEETAL TE Borger11. Brouwer te Herwijnen D. Feenstra, cand. te Woudsend BEROEPEN TE SuawoudeH. R. Pel te Stadskanaal (Pekelderweg) Ilemelum (Fr.): B. Telder, cand. te Utrecht; NiezijlH. Steen te Zoutkamp Tienhoven (U.)J. C. Houtzagers, cand. te De Bildt; VianenB. Telder, cand. te Utrecht. AANGENOMEN NAAR Pijnacker-Nootdorp A. Dercksen, cand. te Gouda St. Pancras-Heer HugowaardH. W. H. van Andel, cand. te De Bildt; Suawoude: H. 11. Pel te Stadskanaal; Grijpskerke J. Dijkstra, cand. te Warns SilvoldeM. Wielemaker, cand. te Koudekerke. BEDANKT VOOR Stellendam, Zweeloo (Dr.), Sleeuwijk, Borger en Reeu- wijk-SluipwijkA. Dercksen, cand. te Gouda Groningen G. 11. Knijper te Haarlem Doetichem, Aarlanderveen, St. Laurens, Tienlioven, Vianen, Zoetermeer-Zegwaart, Ternaard, Dwin- gelo, Oegstgeest., Domburg-Westkapelle en Uit hoorn H. W. H. van Andel, cand. te De Bildt Serooskerke A. B. W. M. Kok te Wommels De Lier G. O. Donner te Emmen Vreeswijk J. H. Binnema te Kielwindeweer

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2