Heij.
DADERS DES WOORDS.
Kerk en Radio.
Brieven uit Z.-VIaanderen.
Brieven uit een ver land.
KERKNIEUWS.
te plaatsen in de classe Axel 360 exemplaren
classe Goes ook 860 classe Tholen 170; classe
Zierikzee 300classe Almkerk 230classe
's Hertogenbosch 250 en de classe Klundert 300.
We hopen dat we binnen korten tpd zullen
mogen meedeelen daar is geen exemplaar meer
te krpgen, want alles is uitverkocht.
In de rubriek Kerknieuws van 17 April, heeft
men kunnen lezen dat de Radio-commissie te
Bloemendaal vergaderde met de door de classis
Haarlem benoemde commissie. En dat daar
o.m. besloten werd nog eens, om het hoogge-
wicht daarvan, nader te letten op de kerkrech
terlijke zijde en de beteekenis van de Radio
in dienst der Evangelisatie, en de genomen
conclusies in de kerkelijke bladen te publiceeren.
Ook kwam er bij de kerkeraden in een ver
zoek van de Ned. Chr. Radiovereeniging.
De zaak van de Radio staat dus wel in 't
midden der kerkelijke belangstelling.
We willen daarom ook daarover onze ge
dachte laten gaan.
En geven dan eerst wat we daarover vonden
in Friesch Kerkblad.
Radio-godsdienst."
Ds. L. J. van Leeuwen en ds. L. J. S. Crousaz
zijn van oordeel, dat het bezwaar van sommi
gen, als zou de Radio de menschen van het
kerkgaan afhouden, overdreven is. Zijgelooven,
dat de zieken en zwakken er van profiteeren
zullen en zoo thuis de bediening des Woords
ook volgen kunnen, terwijl weer enkele anderen,
die gewoonlijk zich niet om God of godsdienst
bekommeren, met de boodschap des Evangelies
in aanraking komen. Maar die aan het kerkgaan
gewoon zijn, zullen er de onderlinge samen
komsten niet om verzuimen, omdat een kerk
dienst toch zooveel meer biedt dan een opge
vangen radio-preek.
Maar in Amerika is er de bovenbedoelde
bezorgdheid wel. Het leven en de zielsgesteld
heid der menschen daar zijn nu niet precies
het spiegelbeeld van wat hier gevonden wordt.
Daarbij is in Amerika het aantal zendstations,
dat de kerkgebouwen bezitten, en waardoor
niet-kerkgangers thuis de preeken draadloos
opvangen kunnen, voortdurend stijgende.
Nog eensin bepaalde gevallen kan dat ver
blijdend zijn, maar er wordt daar ginds toch
een ernstig gevaar in de kerkelijke zendstations
gezien en men spreekt reeds typeerend van een
zekeren „radio-godsdienst".
Zoo vindt ds. M. Coock, van Oak Harbor
(Wash.), het noodig in „De Hope", een Ame-
rikaansch Christelijk weekblad, de volgende
waarschuwing te plaatsen
Het is altijd zoo geweest, dat Satan iedere
nieuwe uitvinding of ontdekking, hoe goed die
ook in zichzelf was, gebruikte om ellende en
zonde in de wereld te brengen, of de kinderen
Gods af te trekken.
Zoo zijn al de uitvindingen en ontdekkingen
van den lateren tijd in dienst gesteld van den
oorlog en het geweld, en, in plaats van tot
behoud en nut van den mensch te dienen, aan
gewend tot zijn vernietiging. De auto, die een
nuttige en in vele opzichten noodzakelijke uit
vinding is, wordt door den Booze gebruikt om
de menschen in plaats van naar de kerk, voorbij
de kerk te brengen, en genotzucht komt in de
plaats van godsdienst. De auto heeft velen, die
ver weg wonen, in de gelegenheid gesteld, ter
kerk te komen, maar ook zeer velen afgetrokken.
En nu is daar de radio.
„O, we behoeven niet meer naar de kerk te
gaanwij kunnen de mooiste preeken van de
beste leeraars hier in huis hooren over de
radio. Veel beter en mooiere preeken dan wij
in de kerk van onzen eigen dominéé te hooren
krijgen".
Zoo redeneert men en blijft thuis.
Maar ik zou wel eens willen weten, of men
als men het radio-toestel op een of andere kerk
heeft „afgestemd" en het geluid is niet duidelijk,
maar niet besluit om te luisteren naar de „jazz
muziek", die juist zoo goed te hooren is op
dat oogenblik. En ik zou ook wel eens willen
weten, wat voor godsdienst er langs den weg
van radio gekweekt wordt. Wij hebben nog
niet lang genoeg de radio om proefondervin
delijk te kunnen aantoonen, wat soort godsdienst
de „radio-godsdienst" is, maar wij hebben ge
noeg ondervinding van het menschelijke ras
opgedaan, om te kunnen voorspellen, wat soort
godsdienst het noodzakelijkerwijze moet zijn.
Die radio-godsdienst is zelfzuchtig. Natuurlijk
veroordeelen wij niemand, die zijn eigen kerk
niet vergetend, zoo nu en dan een ander pre
diker over de radio hoort, (hoewel ook hier
het gevaar van onschriftuurlijke preeken te
hooren, zeer groot is), maar wij spreken van
diegenen, die denken, dat een radiopreek geheel
in de plaats kan komen van kerkbezoek. Die
zoo denken, hebben een zelfzuchtig idee van
den godsdienst.
„Maar kunnen wij dan niet even goede preeken
hooren over de radio?"
Zeker! En misschien wel betere. Maar men
gaat niet naar de kerk, om een preek te hooren.
Er gebeurt meer in een kerk op den Zondag
dan het houden van een preek. Er wordt b.v.
gebeden. En dat niet door den dominéé alleen,
maar door de gansche Gemeente. Wanneer de
leeraar bidt, dan is hij de mond der gemeente,
die in en door hem bidt.
En 't gebed dat men over de radio hoort, is
het gebed van en voor de Gemeente, die den
dienst per radio de lucht inzendt, en niet het
gebed dat door en voor de Gemeente wordt
opgezonden, waartoe men behoort. De gemeen
schap der heiligen, die zoo kostelijk uitkomt
in het gemeenschappelijk, gemeentelijk gebed,
kan nooit tot recht komen over de radio. Wie
zich tevreden stelt met radio-godsdienst, be
rooft zich van den grooten zegen, die aan het
gemeentelijk gebed verbonden is.
Zoo iemand geraakt ook langzamerhand het
gevoel van saamhoorigheid kwijt, dat zoo nood
zakelijk is om een goed gemeentelid te zijn.
De lotgevallen van de broederen raken hem niet
meer, hij weet er niet meer vanen omdat hij
er niet meer van weet, kan hij ook niet meer
voor hen meebidden.
Ook het welvarende der Gemeente raakt op
den achtergrond van zijn denken. Hij heeft
immers zijn radio, en heeft niet anders te doen,
dan wat knopjes rond te draaien en hij kan
zijn zelfzuchtig godsdienstig gevoel tevreden
stellen, met wat in een andere kerk gezegd
wordt, terwijl zijn eigen kerk zijn tegenwoor
digheid en zijn gebed mist.
En dan de collecte. Men kent misschien de
geschiedenis van den Schot, die naar een gods
dienstoefening over de radio zat te luisteren.
Hij had reeds eenigen tijd zitten luisteren, toen
hij plotseling de radio afdraaide.
„Waarom doe je dat?" vroeg zijn vrouw.
„De dienst is toch nog niet over?"
„Neen", was het antwoord, „maar nu halen
ze de collecte op, en daar moet ik niet bij zijn".
De radio-godsdienst is goedkoop. De instal
latie kost wel geld, maar daar heb je dan ook
veel genot voor, en bovendien heb je je Zon-
dagschen dienst gratis. Geen collecte, gewoon
of bijzonder; je houdt je dierbaar geld in je
zak. Een zelfzuchtige godsdienst.
En ook zelfzuchtig-gemakkelijkJe kan je
kopje koffie zitten drinken, languit in je schom
melstoel liggen, in je overhemdsmouwen en
met je makkelijke pantoffels aan, met de ge-
illustreerde weekbladen over den vloer ver
spreid, zoo echt huiselijk, terwijl je naar de
preek luistert, die door de lucht tot je komt.
Terwijl, als je naar de kerk gaat, je moet klaar
maken, aankleeden, in een min of meer onge
makkelijke bank moet zitten, stil moet zijn, en
maar moet aanhooren, wat de voorganger te
zeggen heeft, of het je aangenaam is of niet.
Je kan den dominéé, als je in de kerk zit, niet
uitschakelen, maar de radio wel.
Dit alles kweekt een luien, zelfzuchtigen,
slappen godsdienst, en iemand die denkt op
deze wijze zijn ziel te voeden, zal spoedig ont
dekken dat zijn arme ziel verhongert en ver
smacht.
Want men komt niet alleen in de kerk, om
wat te ontvangen, maar ook om er wat te
brengen. Men brengt er zijn tegenwoordigheid,
zijn belangstelling, zijn liefde, zijn broederlijk
heid, zijn geld, zijn lied, zijn gebed. En het is'
hij, die zoo naar de kerk gaat, die gezegend
wordt. Naarmate wij offeren in al die dingen,
worden wij gezegend. Maar wie zelfzuchtig
komt, om alleen wat te ontvangen (en dat ont-
vangene soms niet eens waardeert), mist dien
zegen. Aan wie zoo Gods huis bezoekt, kan
de radio-godsdienst nooit voldoening geven,
maar is ze een armelijk surrogaat.
LXXVI.
Amice.
In het Afscheidswoord van onzen hoogge-
achten Redacteur ds. Bouma, dat gelukkig nog
niet in alle opzichten een afscheidswoord be
hoeft te zijn, wij zullen hem op zijn oude
plaats, naar we hopen, nog menigmaal als
Friesche brievenschrijver kunnen hooren, troffen
mij om hun kortheid de laatste woorden „ik
ga heen".
Het wekte in mij tal van herinneringen op.
Als Zeeuw heb ik, ook in de jaren, dat ik
buiten onze provincie woonachtig was, met
belangstelling kennis genomen van den inhoud
van onze Zeeuwsche Kerkbode.
En zoo valt het niet al te moeilijk, mij enkele
namen voor den geest te halen, van hen, die
week aan week ons met de vruchten van hun
pen dienden.
Met verandering van een enkel woord kunnen
we het den dichter nazeggen
„Hoevelen zijn weg, die wij zeer hebben
bemind".
Voor onze herinnering rijst de gestalte van
den grijzen Littooijden Voortrekker van ons
Zeeuwsche Geref. kerkelijk leven.
Streng dogmaticuswe wisten er alles van,
die zijn leerlingen waren op Catechisatiehem
eiken Zondag hoorden op den donkeroverlui-
felden kansel in de hooge smalle kerk van
St. Barbara. Het was niet omdat in zijn borst
de Calvinistische beginselen wankelden, dat
zijn bij zoo zeer vele beminde stem in den
ouderdom wat beefde.
In zijn schrijven logisch in betoogtrantsoms
wat scherp in polemieken.
Het was den tijdlaat ik maar zeggen,
van Petrus en Paulus, die de Synode van
Jeruzalem nog niet hadden beleefd.
De tijd van twee harten, die wel den drang
in zich hebben één te worden, maar zich over
de manier dier vereeniging nog niet te best
kunnen verstaan.
Diep respect voor persoon en arbeid hadden
zij voor hem, die stoeren arbeid, en vastheid
van principes naast deze geleerdheid en innige
godsvrucht, wisten te waardeeren, en dit konden
uit langdurig discipelschap en nadere bekend
heid.
A, B en C waren bekende letters in onze
hoofdstad, maar de wandelaars langs de Mid-
delburgsche grachten in de avondschemering
van den voorsabbath behoefden zoo krachtigen
profetischen geest niet om in het drietal Littooij,
Oosten, v. d. Velden, dat ze dan en daar, al
toos in druk gesprek ontmoetten, een komende
hechte eenheid te zien.
Dr. Wagenaar was voor ons jongeren wat
bloeiden het Vereenigingsleven in Middelburg
in velerlei opzicht een openbaring. Redenaar,
historicus, litterator, teekenaar, we zagen hem
op de Middelb. Synode met zijn linkerhand
typische Synode koppen teekenen hij wist
zich niet bespied vanaf de galerij Hij gaf
ons met een nieuwen Vereenigingsnaam, een
Vaandel, waarvan we het door hem gemaakte
ontwerp enthousiast bewonderden.
Er werd waar in huis naast het Z. Kerkblad
ook de Zuider-Kerkbode kwam tusschen oud
en jong even druk gepolemiseerd, als die beide
bladen het deden.
Wat het ééne soms deed door stoeren inhoud,
werkte het andere dikwijls door petillanten,
geestig vlotten stijl. En uit den schok der
gevoelens ontsprong naar we meenden ook
voor ons dikwijls de waarheid.
Daarnaast verschijnt het eerwaardig beeld
van een man als Hulsebos uit Vlissingenwe
lazen hem liever Vrijdagsavonds om zeven als
het blad kwam dan wij, catehisanten, hem
hoorden Dinsdagsmorgens om zeven, nog sla
perig, in het nauwe kamertje met de walmende,
onwelriekende petroleumlampen op den Peper-
dijk.
Hoevelen zijn weg
Ook deze dingen hoe jong nog zijn
reeds oud.
Later Bouma.
Die de eenheid der kerken, de eenheid ook
van beide Kerkboden beleefdemaar ook
den geharnasten Littooij, den vurigen Wagenaar
de oogen had toe te drukken en die deze beide
kinderen Gods, welke den een al vroeg, den
ander wat later, maar niet minder in hun ge
meenschappelijk geloof, en in hun beider hoogen
geestesadel had leeren kennen, naar hun laatste
gemeenschappelijke rustplaats te Middelburg
heeft begeleid.
Het zouden de laatsten zijner mederedacteu
ren niet zijn, aan wier doodsponde en aan
wier graf hij moest staan.
God nam ook van ons blad den eminenten
Kerkhof weg.
Thans sprak Bouma zijn afscheidswoord als
Redacteur. En al is dit nog niet het einde
moge het nog in jaren geen einde zijn, toch
is het 't begin van 't einde.
Het ééne geslacht gaat en het andere komt.
Er kan om dit gaan soms groote droefheid
in het hart ontstaan. En er kan bij wie komt,
bij wie geroepen is te komen, groote vreeze
voor de toekomst rijzen.
We hebben het niet gezocht, en we hadden
het gaarne anders gewild. Zooals ds. Bouma
kiesch en sober aangaf.
Doch één ding mogen we gelooven, dat ons
Blad ook onder 's Heeren zegen in niet geringe
mate meegewerkt heeft tot het heil van ons
Zeeuwsch kerkelijk leven.
En dat die zegen des Heeren ook op ons
blad zelve rust.
Want het doel van de Kerkbode is toch ten
slotte niet anders dan te dienen de bevestiging
en de komst van Zijn koninkrijk.
En zoo kan er bij het gevoel van verant
woordelijkheid, die drukt een stille hope zijn,
dat God het een nieuw geslacht dat komt en
tot den arbeid van een vorig geslacht ingaat
aan Zijn hulp niet zal ontbreken.
Wanneer dat nieuw geslacht maar kennen
en beleven blijft, wat onze vaderen kenden en
beleefden
Welzalig hij die al zijn kracht
En hulp alleen van U verwacht
Die kiest de welgebaande wegen.
Ook de welgebaande wegen hunner aloude
Geref. belijdenis, op welke we hopen dat ons
blad, ook bij het verstaan van een jongeren
tijd, tot in verre jaren een trouwe Leider moge
zijn.
Z. v. D.
III.
Eerst nadat ds. Roether, mijn oom, in Görlitz
predikant geworden was, ben ik zelf met de
gemeente in aanraking gekomen en wel in de
vakanties. Indien ik het mij goed herinner, is
dat in de Paaschvacantie van het jaar 1881
voor 't eerst geschied, toen ik 10 jaren oud
was, en daarna verscheidene keeren meer.
Daardoor ontwaakte hoe langer des te meer
in mijn hart het verlangen naar vrede met God
en de liefde tot Zijn Woord. Maar al vond ik
thuis, 2 uren sporens van Görlitz gelegen, ook
geen bepaalden tegenstand, zoo toch ook geen
steun in dat opzicht, vooral niet op het gym
nasium bij mijne schoolvrienden en mijne do
centen. Heel eventjes kwam ik in 1859 ook
voor 't eerst naar Breslau en leerde ook daar
de gemeente kennen. Maar van eene besliste
keuze kon toch volstrekt nog niet gesproken
worden. Met het oog op mijnen vader, die
zelf telegraafambtenaar was, wilde ik eerst bij
de posterijen de hoogere loopbaan inslaan,
deinsde echter ten slotte er van terug, om mij
reeds van te voren ten opzichte van den
Zondagsarbeid eenen strop om den hals te
leggen. Want innerlijk was ik niet gerust, had
noch vrede in de wereld noch vrede door het
bloed des kruises en zoo besloot ik tot de studie
der theologie als het ware voor me zelf, om
uit alle tweeslachtigheid tot helderheid en tot
den vrede des harten te geraken. Zoo kwam
ik Paschen 1890 na het eindexamen naar Breslau
aan de universiteit en in nauwere verbinding
met de gemeente aldaar. Het laatste werd
voor mij van de grootste beteekenis. De col
leges gaven mij in mijnen zielstoestand meer
steenen dan brood, terwijl ik in den omgang
der gemeenteleden, waarvan een deel familie
van ons was, vond, wat ik innerlijk noodig had.
Toen heb ik ook ds. Edward nog eenige keeren
gehoord, zonder door de reeds in den 2den
brief beschreven omstandigheden in persoonlijke
aanraking met hem te komen. In den geest
zie ik hem nog niettegenstaande zijn hoogen
leeftijd, een fiere gestalte, in gekleed pak en
met den hoogen hoed, een echte Schot en
Puritein tevens met eenen stoeren, haast stren
gen trek in zijn gelaat. Hij leek soms meer
een man der wet dan van het evangelie. En
toch hebben allen, die hem vroeger van nabij
hadden leeren kennen, betuigd, dat hij teeder
en liefdevol kon zijn als de beste moeder.
Misschien heeft de ongelukkige verwijdering
hem later als het ware haar stempel opgedrukt.
Maar een schriftuitlegger en bidder bij uitne
mendheid, diep en belijnd, warm en toch nuch-
teren ook in de prediking. Nog heden spijt
het mij, dat ik dien gezegenden man niet per
soonlijk heb mogen ontmoeten. Maar juist
van ds. Roether en allen, die tot de familie
behoorden, wilde hij toen niets meer weten.
Reeds in den eersten winter begon ik met mijne
longentoppen sukkelen en moest voor eenen
korten tijd Breslau verlaten. In 1891 trad ik
met toestemming van mijne ouders, uit de
staatskerk uit en over tot de gemeente. Dit
moest voor den rechter geschieden en ben ik
bij die gelegenheid nog in een klein vertrek
gelijktijdig met eenen moordenaar geweest, die
juist zijn testament liet beschrijven. In 1890 en
'91 heb ik door bemiddeling van mijnen oom
ook nog de beide eerste Duitsche christelijke
studenten conferenties mogen bijwonen in
Nieskij, eene Hernnhutterplaats kort bij Görlitz.
En die zijn mij ten grooten zegen geweest.
Van de Universiteit Breslau was ik de eenigste
deelnemer.
De gemeente had behalve een heel korte bij
haar stichting opgestelde samenvatting van de
hoofdleerstukken de catachismen, de belijdenis
en de kerkorde van Westminster tot haar fon
dament, helaas allen in eene minder gelukkige
Duitsch-Amerikaansche vertaling. Voor de ge
meente in 't algemeen kwam van deze ge
schriften eigenlijk de kleine catechismus in
aanmerking. Nog als student heb ik eenige kin
deren der gemeente eenen korten tijd naar den
kleinen catechismus onderwezen. Het was nA
de droevige splitsing in den overgangstijd eer
deuitgeworpenen weer tot kerkformatie kwamen.
Nu rees ook de vraag op aangaande mijne
toekomst en de voortzetting van mijn studie.
Oom Roether, die ook enkele collecte-reizen
naar Schotland en Nederland gedaan had,
schreef' aan prof. Bavinck en Paschen 1892 deed
ik mijn intrede als student te Kampen en wel
de eerste dagen als gast in het huis van den
genoemden hoogleeraar. Nog herinner ik me
beest, hoe ik voor 'teerst in de Burgwalkerk
opging en daar plm. 1500 menschen als eene
kerk van Christus vergaderd zag. Al kon ik
zoowat niets verstaan (omdat ik nooit Neder-
landsch geleerd had en 'took in Kampen uit
sluitend in de praktijk leerde), het was voor
mij toch eene onvergetelijke godsdienstoefening.
17 Juni daarna was ik met vele studiemakkers
in Amsterdam, om de historische eerste zitting
van de synode der vereenigde kerken uit de
Afscheidingen Doleantie in de Keizersgrachtkerk
bij te wonen. Het was dus de tijd van buiten
gewoon opbloeien op kerkelijk, theologisch en
staatkundig gebied. Wat een geweldig verschil
met de toestanden ten onzent. Hier leerde ik
ook eerst den Heidelberger catechismus kennen
nog heden ben ik overtuigd, dat het een
historische fout was, hier den Westminster-
catechismus en dan nog in eene onduitsche
vertaling in te voeren inplaats van de Heidel
berger en liefhebben. Maar ook toen reeds
viel mij het in 't oog loopende onderscheid op
tusschen beide catechismen ten opzichte van
het vierde gebod in de evangelisch-geestelijk-
reformatorische verklaring bij den Heidelberger
en de wettisch-scholastisch-Puriteinsche van
den Westminster, ofschoon ik toen nog niet
er toe kwam, om nader er over te denken.
Helaas ook in Kampen sukkelde ik met mijne
gezondheid. Febr. '93 reisde ik met koorts naar
huis en kon eerst in den herfst naar Kampen
terugkeeren. In '94 deed ik het eerste, in '95
het tweede examen en ontving onmiddellijk
daarna het beroep van de kleine oud-Geref.
Kerk te Laar in Bentheim.
De text van mijn eerste krans- en tegelijk van
mijn examen-preek door dr. Bavinck, den
voorzitter van dien kransavond, als haast te
dogmatisch gekenmerkt, was Eph. 2:8, 9,
waarover ik met dezelfde overtuiging en blijd
schap des harten ook gesproken heb op den
Zondag, toen ds. v. Dijk en Veldkamp verleden
jaar mij gehoord hebben. Nooit zal ik den
Kampertijd vergeten, mijne leermeesters en
studiemakkers, de Burgwalkerk, de pastores loei
en andere christelijke vrienden aldaar. Daar zijn
banden gelegd door den Heere, die uit de
eeuwigheid haar oorsprong hebben en daarom
ook tot in eeuwigheid zullen voortduren.
In Laar deed ik mijn intrede met eene pre
diking over 1 Kor. 123, 24, na des voormid
dags door mijnen hooggeachten leermeester dr.
H. Bavinck in mijn dienstwerk ingeleid te zijn.
En nu nog, bijna 30 jaren na dien 24sten Nov.
1895, mag ik door 's Heeren onverdiende ge
nade nog hetzelfde heerlijke Evangelie van den
gekruisigden Christus verkondigen, naar ik mag
zeggen, (Gode zij dank er voor!) nog beslister,
nog duidelijker, nog centraler dan het toen het
geval kon zijn. Al die jaren wilde ik niets
weten en wil ook, zoolang ik leef, niets weten
dan alleen Jezus Christus en dien Gekruisigd
als eenen volkomen Zaligmaker voor volkomen
verloren zondaren tot losprijs van Gods vrij
machtige genade
Hermann Graefe.
Görlitz, 1 April 1925.
TWEETAL TE
Borger11. Brouwer te Herwijnen
D. Feenstra, cand. te Woudsend
BEROEPEN TE
SuawoudeH. R. Pel te Stadskanaal (Pekelderweg)
Ilemelum (Fr.): B. Telder, cand. te Utrecht;
NiezijlH. Steen te Zoutkamp
Tienhoven (U.)J. C. Houtzagers, cand. te De Bildt;
VianenB. Telder, cand. te Utrecht.
AANGENOMEN NAAR
Pijnacker-Nootdorp A. Dercksen, cand. te Gouda
St. Pancras-Heer HugowaardH. W. H. van Andel,
cand. te De Bildt;
Suawoude: H. 11. Pel te Stadskanaal;
Grijpskerke J. Dijkstra, cand. te Warns
SilvoldeM. Wielemaker, cand. te Koudekerke.
BEDANKT VOOR
Stellendam, Zweeloo (Dr.), Sleeuwijk, Borger en Reeu-
wijk-SluipwijkA. Dercksen, cand. te Gouda
Groningen G. 11. Knijper te Haarlem
Doetichem, Aarlanderveen, St. Laurens, Tienlioven,
Vianen, Zoetermeer-Zegwaart, Ternaard, Dwin-
gelo, Oegstgeest., Domburg-Westkapelle en Uit
hoorn H. W. H. van Andel, cand. te De Bildt
Serooskerke A. B. W. M. Kok te Wommels
De Lier G. O. Donner te Emmen
Vreeswijk J. H. Binnema te Kielwindeweer