Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. uit het woofrd 39e Jaargang. Vrijdag 17 April 1925. No. 16. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. THOMAS MET HEN NIET. Thomas is volstrekt de man niet, dien velen van hem gemaakt hebben. Vooral in wereldsche kringen, waarin men hem niet dan slechts bij name kent, heeft men van hem eene voorstelling, die geheel in strijd is met de waarheid en die hem grootelijks onrecht doet Hij geldt daar als een ongeloovige van professie, wiens voortreffelijkheid ge legen is in zijn sceptischen aard en critischen blik. De andere discipelen waren lichtgeloovige menschen, wien men alles op de mouw kon spelden. Maar Thomas liet zich zoo gemakke lijk niet beetnemen. Hij onderzocht de dingen eerst op degelijke en grondige wijze. Hij wilde wel gelooven, maar al leen op secure en soliede gronden. Daaruit werd zijn woord geborenIn dien ik in zijne handen niet zie het teeken der nagelen, en mijnen vinger steek in het teeken der nagelen, en steek mijne hand in zijne zijde, ik zal geens zins gelooven. Hij dacht er daarom niet aan de verhalen der opstanding aan te nemen dat liet hij over aan vrouwen en zwakhoofden. En zoo is Thomas bij de lieden der wereld een soort held, die om zijn manmoedig ongeloof dient geprezen en verheerlijkt. Maar deze Thomas is niets minder dan een ongeloovige, zooals bijvoorbeeld de Sadduceën ongeloovig waren en zooals nog duizenden en tienduizenden ongeloovig zijn in onze dagen. Neen, hij was een discipel, een waar en op recht discipel des Heeren, een gegevene door den Vader aan Christus. Achter zijn ongeloovig spreken en handelen klopte een warm discipelhart. Een hart dat den Heere innig liefhadzoo in nig, dat Thomas op den laatsten gang naar Jeruzalem, toen hij voor het leven van Jezus vreesde, uitriepLaat ons met Hem gaan, opdat wij met Hem sterven. Een hart, dat ook nu om zijn Heiland zoo diep treurde, dat het hem juist daardoor onmogelijk was ineens uit zijn droefheid uit te komen en mee te juichen in den jubel van den Paasch- dag. Waar de „ongeloovige Thomas" tot een spreekwoord en klap geworden is bij velen, moeten wij het wel ver staan dat deze Thomas, niettegen staande zijn ongeloof, een echt disci pel des Heeren was, die in niets ge meenschap had met de ongeloovigen van toen en later, die Gode en zijnen Gezalfde gram zijn. Dezen willen niet gelooven, maar Thomas kon niet ge looven, hoe gaarne hij 't zou willen. Wij zeggen dit niet om Thomas in zijn ongeloovigheid geheel vrij te pleiten of te verontschuldigen dat zij verre Zijn ongeloovigheid moet hem als een ernstige en zware zonde worden aan gerekend en dat temeer naardien hij in zijn ongeloovigheid bleef volharden toen de andere discipelen met groote en bezielde blijdschap de opstanding van Jezus hem verkondigden. Hij geloofde het woord niet, dat Jezus gesproken had. Dat was wel de kwaal van allen. Zij hadden gehoord wat Jezus gezegd had, maar zij hadden er geen acht op geslagen, er niet behoor lijk aandacht aan gewijd, zij hadden het niet tot hun bewustzijn laten doordrin gen, want zij wilden het zoo niet. Maar bij Thomas was dit in hooge mate het geval. Van de anderen lezen wij, dat zij indachtig werden het woord dat de Heere gesproken had. Doch Thomas, ofschoon hij het toch ook gehoord had, liet zich er niet door leidenhet had voor hem geen kracht en deed hem geenerlei nuttigheid. Thomas was ook eigenzinnig en hoog moedig in zijn ongeloof. Al de discipelen en discipelinnen hadden zich beijverd om hem van de waarachtigheid van 's Heeren opstanding te overtuigen. Zij hadden het op allerlei wijze en ma nier met hem geprobeerd De een wees hierop en de ander daarop Zij trachten allen naar vermogen hem te doen deelen in hunne blijdschap Maar er was niets met hem aan te vangen Hij werd er maar ongeloovig tegen in. Hij werd er door geprikkeld om voor waarden te stellen, die onbetamelijk waren Hij deed de discipelen pijn met uitdrukkelijk te verklaren dat hij hun getuigenis voor niets achtte, als zijn eigen zintuigen en waarneming deze niet aannemelijk en geloofwaardig maakten. Hij alleen wist het beter dan zij allen Thomas zondigde ook hierin, dat hij zich aan den omgang en de samen komsten der discipelen onttrok Wij kunnen het ons best voorstellen dat hij zich niet bijzonder opgewekt ge voelde om met de blijde vrienden des Heeren omgang te hebbeneigen droef heid stond hem daarvoor te zeer in den weg. Maar toch deed Thomas niet goed met zich te onttrekken hij sneed daardoor de gelegenheid af om mede getroost te worden, hij bedroefde de discipelen en vermeerderde eigen smart. Zoo zien we hem dan eenzaam rond dolen in den duisteren nacht van zijn ongeloof, waarin het licht der blijdschap niet kon opgaan. En daarom miste hij ook de zalige blijdschap, die het voor recht der anderen werd als Jezus aan den avond van den eersten dag der week in hun midden stond en hen be groette met zijn troostvolVrede zij ulieden Deze Thomas mag daarom wel tot waarschuwing zijn Goed doet, wie zich aan hem spiegelt, op hem ziet als op een baken in zee. Zijn er nog niet velen, die maar al te weinig acht nemen op het Woord des Heeren Zij zijn zoo onopmerk zaam, ook waar dat Woord hun in 't algemeen dierbaar is en zij dat heb ben gekozen tot een lamp voor hunnen voet. Telkens blijkt het, dat zij slechts rekening met dat Woord houden, in zooverre het met hunne meeningen, voorstellen en wenschen in overeen stemming is. Zoo blijft menige schat voor hen ver borgen, genieten zij niet den vollen troost van Gods heiligen en gaan zij niet met blijdschap in den weg des Heeren. Er is zooveel duisternis en mismoedigheid, omdat zij 't Woord niet over zich laten hcerschen. Met name ook strijde toch een iegelijk tegen zijn ongeloof en eigenzinnigheid. Dit is wel 't minst bij Thomas te ver ontschuldigen, dat hij niet krachtig tegen zijn ongeloof gestreden heeft Hij gaf er, in verband met zijn persoonlijkheid, aanleg cn karakter, veel meer aan toe. Wij zouden haast zeggen, dat hij zich zeiven in zijn ongeloof behaagde In zijn ongeloof keurde hij zich voortref felijker dan zijne broederen. Maar achter al die uitnemendheid ging zijn geloof schuil, ergerde hij de broederen en bedroefde hij den Heere. O, dat ongeloof! Dat ongeloof in zijn waanwijsheid en hoogmoed, in zijn drog redenen en misleidingHet poogt zich als slachtoffer voor te stellen, dat beklaagd moet, terwijl het getuchtigd en gestraft dient te worden. Strijd tegen dit kwaad. Bid den Heere, dat Hij het uit uw hart wegneme. Zijt niet ongeloovig, maar geloovig. Want in dien gij niet gelooft, gij zult niet be vestigd worden. En laat u dan ook door Thomas waarschuwen om nooit den omgang met Gods volk af te breken Thomas onttrok zich, en heeft daardoor zich zeiven bittere uren bereid En de hooge blijdschap der discipelen, toen Jezus in hun midden kwam ontging hem geheel Zoo is het menigeen na Thomas gegaan, die eigenzinnig zich van de^vromen en hun blijmoedig geloofsgetuigenis af keerde en alléén in het duister dwalen bleef. Maar zoo ga het u niet, welke reden gij ook meent in u zeiven daar toe te hebben of door den Vorst der duisternis u wordt opgedrongen. In dien weg wordt nooit iets gewonnen, maar altijd verlies geleden. Zie, zegt de Apostel, de rechtvaardige zal uit het geloof leven, en zoo iemand zich ont trekt, mijne ziel heeft in hem geen be hagen Geve God, dat wij 't in oprechtheid hem kunnen nazeggen Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen die gelooven, tot behouding der ziel. JOzRKELIJK LEVEN. Onze Zending. ZEEUWSCHE RKBODE Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80. En Thomas, een van de twaalven, was met hen niet, toen Jezus (daar) kwam. Joh. 20 24. Van der Veen. Het gaat met onze Zending goed. Het gaat zelfs boven onze verwachting. Toen onze Ker ken ds. Merkelijn zonden naar Magelang, wisten we natuurlijk niet, wat er gebeuren zou. Wij kenden ons terrein nauwelijks. Enkelen wisten er iets van, omdat zij ds. Horstman ontmoet hadden, die te Temangoeng werkte en die hun eenige inlichting gegeven had. Maar de overigen wisten van Magelang niets af. Zij wisten niet eens nauwkeurig, waar het op Java lag. Doch zoodra het vast stond, dat ds. Merkelijn der waarts zou gaan, veranderde het. Wij raad pleegden de kaart, wij lazen de berichten over zijn reis, wij letten op wat hij ons, van de om geving, waar hij zich gevestigd had meedeelde Wij kwamen zoover, dat wij ons eenigszins een voorstelling konden vormen van land en luiden. Het bleek al spoedig, dat ds. Merkelijn van aanpakken wist en wat nog meer zegt, dat God hem daar de deuren opende. Hij kreeg er con tact met de bevolkingen de Zegen des Heeren kroonde zijn pogingen. Scholen verrezen er en onderscheiden broeders en zusters vertrokken uit ons land om er Javanen en Chineezen te onderwijzen. Steeds luidden de berichten gun stig en wij hadden oorzaak tot dank en blijd schap. Het >s goed, dat een der onderwijzers een boekje geschreven heeft, dat ons een duidelijke inlichting geeft over den arbeid, welke daar verricht is en het is ook goed, dat velen dit werkje kochten en lazen. Wanneer iemand het nog niet heeft, dan raad ik aan om het te be stellen. Het is een honderd bladzijden groot en leest prettig. Bovendien zijn er aardige plaatjes in, welke het gemakkelijk maken om te ver staan, wat ons voorgehouden wordt. De Firma Littooij Olthoff te Middelburg zenden het gaarne. De prijs is slechts 60 cent. Doordien God onzen broeder Merkelijn ken nelijk bekwaamd heeft en zijn werk goedgunstig is, breidt zich zijn arbeid uit. Telkens komt het uit, dat hij met zijn tegenwoordige helpers niet genoeg kan doen. Hij dringt er reeds lang op aan, dat wij een tweeden missionairen dienaar des Woords beroepen, die hem terzijde kan staan. Doch dit kost geld en onze Kerken hebben reeds heel wat finantiëele uitgaven. Wij komen er, God zij dank, tot dusver wel. De offervaardigheid neemt van jaar tot jaar toe. Als zij ons vroeger gezegd zouden hebben, dat wij in 'tjaar 1925 een uitgave van ruim 20 duizend gulden zouden hebben, dan zouden we gedacht hebbendat gaat niet en thans zilten we daarover niet in. De kerken brengen het op en naar we mogen hopen, kan er nog wel iets bij. Maar een tweede predikant. Dit was geen kleinigheid. Wij hadden den moed niet om daartoe over te gaan. Hieraan moet het toegeschreven, dat men in Indië de gedachte kreeg, dat daarvan wel niets komen zou. Althans dien indruk krijgt men, als men leest, wat ds. van Dijk in zijn blaadje Keboemen schrijft. In het nummer van December '24 staatOp de Classisvergadering in Juni te Djogja kwam de vraag aan de orde of de Kerken van Europeanen ook gezamenlijk een eigen Zendingstaak aanvaarden zouden. Ik had daarvoor nog al gepleit in het Kerkblad van de lioll. Kerken en Indië. Ik had daarbij'toog op den arbeid onder de Chineezen, die om afzonderlijke verzorging roept. Ik meende, dat de Kerken hier ook wel bij machte zouden zijn om dien arbeid behoorlijk te verzorgen, daar de Gen. Zendingskas voor dat werk f 4500 per jaar subsidie mocht uitkeeren. Maar de Classis heeft niet gewild. Er waren een paar der kerken, die van een gemeenschappelijke actie der kerken niet wilden weten. Zij waren van oordeel, dat althans de kerken op de zen dingsterreinen beter ieder haar eigen zendings werkzaamheden konden regelen. Maar op de vergadering van miss. predikanten, welke wij in Aug. te Djogja hielden, kwam toch ook weer naar voren de behoefte aan een arbeider onder de Chineezen. Ds. Merkelijn heeft voor zulke menschen al een Chineezen helper in dienst. En ds. van Andel zal er wel licht ook binnenkort een aanstellen. Ook ds. Pos heeft al een keer voor Chineesch sprekende Chineezen het Avondmaal bediend. Maar wat op die manier gedaan wordt is hoogst gebrekkig werk. Ds. Merkelijn heeft bij zoo'n gelegenheid in het Chineesch de instellingswoorden uitge sproken. Tenminste hij gelooft, dat hij gezegd heeft, wat daarin staat. Maar zeker weet hij het niet. Want hij kent geen Chineesch en hij kan het ook niet meer leeren. En dat geldt van alle zendelingen onder de Javanen. Maar hoe wil men daar aan werk, waarbij die taal gebruikt wordt, behoorlijk leiding geven en het eenigszins controleeren Daar wilde men nu op onze vergadering dit op vindenMagelang heeft behoefte aan een tweeden missionairen dienaar. In Magelang is ook veel behoefte aan deskundige leiding voor het werk onder de Chineezen. Konden de Zeeuwsche kerken een 2en zen deling beroepen, die de taak van ds. Merkelijn voor een deel voor zijn rekening zou nemen en dan misschien met name het werk, dat ds. Merkelijn nu aan de Chineezen wijdt. Maar de Zeeuwsche kerken schijnen daartoe niet bij machte te zijn en nu oordeelde onze vergade ring, dat het ook zou kunnen, dat Zeeland met den steun der Gen. Kas een zendeling speci aal voor het werk onder de Chineezen beriep. Die zou dan in Magelang wonen en daar de taak ongetwijfeld eenigszins verlichten. En als die man zich dan speciaal toelegde op, wat de arbeid onder de Chineezen vereischt, dan zou den de andere terreinen voor de Chineezen, die daar wonen, ook nog hulp van dien zendeling kunnen hebben. Het lijkt ons toe, dat er voor dit voorstel wel iets te zeggen is, maar dat het meer voordeel oplevert voor den zendingsar- beid te Magelang, dan voor den arbeid onder de Chineezen van het heele terrein. Vooral wanneer ook de Hollandsche gemeente te Ma gelang op dien eenen man hare aanspraak zal hebben. Ik had voor het werk onder de Chi neezen liever iemand, die niet van een der zendende kerken was, die nu reeds elk op haar eigen terrein arbeiden, maar die onafhankelijk van die kerken zich geheel aan het Chineezen- werk kon wijden. En als Friesland er toe wil overgaan om een tweeden zendeling te beroe pen, dan hoop ik, dat men het niet zoo zal doen, dat die man eigenlijk niet voor ons ter rein, maar voor heel Midden-Java wezen zal. Dan zou ons terrein allicht niet bijster veel van zijn arbeid profiteeren. Wij hebben dit schrijven van ds. van Dijk overgenomen, van oordeel, dat de Zeeuwsche kerken er wel nota van mogen nemen. Het is toch de groote vraag, waarop zij ant woord moeten geven. Het is mij alleen te doen om op enkele punten de aandacht te vestigen. Allereerst blijkt er uit, dat men op Java van de gedachte uitgaatDe Zeeuwsche kerken zijn niet bij machte om een tweeden missio nairen dienaar des Woords naar Magelang te zenden. Hoewel het mij duidelijk is op welke wijze aldaar deze algemeene opinie ontstaan is, toch wil ik geen enkele poging op dit oogenblik aanwenden om haar te bestrijden. Ik wijs er alleen op, dat men dit niet uit het oog moet verliezen om juist te oordeelen over het verlangen om een arbeider onder de Chineezen te hebben. Als het een niet kan, dan maar het ander. De Zeeuwsche kerken mogen deze zaak wel ernstig onder de oogen zien, want daar aan hangt voor een groot deel de beslissing. Het tweede, dat de aandacht vraagt is, of wanneer een dienaar des Woords gaat om onder de Chineezen te arbeiden van uit Ma gelang, dit bevorderlijk kan zijn voor den ar beid onder de Javanen. Het lijkt mij met ds. van Dijk toe, dat de arbeid onder de Chinee zen op de hoofdplaatsen op Java minstens den geheelen man opeischt. Als hij op eenigszins behoorlijke wijze zich van deze uitgebreide en gewichtige taak zal kwijten, dan kan hij on mogelijk zich bovendien nog wijden aan een anderen tak van zendingsarbeid. Wij mogen niet denken, dat hij een belangrijk deel van ds. Merkelijns arbeid kan overnemen. Wanneer het bleek, dat hij het werk onder de Chinee-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1