FEUILLETON- KERKNIEUWS. als je ze zooveel stof hebt, dat je wel drie brieven kunt vullen. Zoo gaat het me thans. Graag had ik je wat van Vlaanderen verteld over de vlakke akkers, die het zaad ontvingen en nu als opengerold, de lekkere lentelucht langs zich voelen stroomen. Over akker-leeuwerikken, die luid genoeg fluiten om de aandacht te trekken, maar zoo hoog stijgen, dat om ze te ontdekken, je oogen vooral niet minder moeten zijn dan je gehoor. Daar zijn ook in onze rijke polders de reeds dichtgroene velden met winterkoren het kool zaad, dat er allerwege zoo goed, althans voor een dominés oog voorstaat. Maar ik moet op ernstiger dingen bedacht zijn in dezen brief. Voor enkele weken sprak ik over een preekschets in Praktikaik vond ze wat erg armelijk. Ik gaf als mijn oordeel, dat elke predikatie bediening des Woordsmoet zijnterwijl deze schets blijk gaf dat de text als kapstok gebruikt werd. Nu gevoelt Praktika zich lichtelijk ontstemd door mijn stukje „De Zeeuwsche beoordeelaar wijst op de sdhamelheid van de prediking in Noord- Holland, maar ongetwijfeld wordt hij zelf met medelijden als een „licht mannetje" beschouwd door den Zeeuwschen predi ker, die in een predikatie een waar heid achter de waarheid ontvouwt, waar over de eerste niet weet mee te praten. „Nu meent onze Zeeuwsche beoordeelaar: Preekten ze in Noord-Holland zooals wij hier in het Axelsche, dan zou het met het kerkelijk leven in N. Holl. even goed zijn als hier." Maar het percentage van de geboren Noord- Hollanders boven 't IJ, die zich tot de Geref. prediking voelen aangetrokken haalt de vier nog niet. „Op grond van een en ander kan m.i. de raad van de „Zeeuwsche Kerkbode" ons niet helpen om een antwoord te vinden op de vraag: hoe kan men een gemeente als die van Purmerland kerksch maken? Hierop kan slechts antwoorden, wie een dergelijke gemeente kerksch gemaakt heeft." „Tegelijk met deze duw naar links krijg ik enz." Ik geloof niet, Amice, dat Praktika mijn be doeling gevat heeft. Want werkelijk geen „duw naar links", maar een trekking naar rechts be doelde mijn wenk. Een predikant is dienaar des Woordsen dat Woord heeft hij te ontslui ten. „Tot de Wet en tot de getuigenis" Wat de bewuste Zeeuwsche prediker betreft, die den Zeeuwschen beoordeelaar zelf als „een licht mannetje" aanmerkt; het kan wel zijn. Maar ik vind die opmerking tamelijk zielig. Ik heb met geen enkel woord over den schrijver dier schetsen gesproken. Ik heb eerlijk een breed stuk van de schets aangehaald, en toen als mijn oordeel niet gezegd: Wat is die schrijver „een licht mannetje" maar wat voldoet zulk een exemplaire schets weinig aan den eisch van ontvouwing van het Woord. En zoo weinig heb ik „mij en het Axelsche" als voorbeeld genoemd, dat ik integendeel ge wezen heb nog niet eens op de Geref. preeken van ds. Knap, maar b.v. op de Overdenkingen van wijlen dr. Jonker. We moeten pogen, Amice, objectief te blijven, en geen dooddoeners te gebruiken. Wat overigens dien Zeeuwschen predikant betreft, dien schrijver signaleert als te preeken over „de knoopen en de knoopsgaten van een kleedingstuk van den geloovige". Ten eerste geloof ik dat die predikers ook in onze Oud- Geref. gemeenten nog o zoo veel zeldzamer zijn, dan men in N.-Holl. denkt. DOOR HUGO KING MANS. Gl) Mevrouw Tree beek had even het onderwerp aangeroerd, maar woest was de repliek geweest „Praat me er niet van. Als uw God een God van liefde en ontferming is, dan neemt Hy een moeder haar kind, haar alles niet af". Er was geen praten tegen en vol droefheid in het hart, had mevrouw Treebeek gezwegen. Dat was de vrouw van haar zoon en zy was nog minder dan een heiden Medelijdend keek zy haar schoondochter aan. O, als zy maar eens wilde hooren, als dit ver lies haar maar eens tot God brachtDan was uit verlies winst geboren. En als het ook Al- bert maar eens tot inkeer brachtHy leed wel onder het sterven van zjjn kindje, maar dat was niet voldoende. Het was een droef tooneel in het huis, hier. Daar lag een kindje dood, om den anderen dag te worden begraven. Daar was een moeder, in wanhoopsstemming, alle grond onder de voeten missend. Daar was een vader, haar zoon, die ver van zjjn vrouw afstond, zy had het al heel spoedig bemerkt, al liet hy het, terwille van zyn moeder, niet zoo blyken, en die nu nog dacht aan zyn zaak, die er boven op moest komen, naar hy zei Yol smart dacht zy aan haar man, die Albert zoo door en door had gekend Hier waren de vruchten van een leven zonder God en een leven, dat alleen op ging in een zoeken naar rykdom en aanzien, naar een goede positie De vruchteneen buwelyk zonder liefde, een wegzinken in Mam- mondienst, een zich weggooien en een zich ver gapen aan den schyn En ten laatste de straffende hand Gods, die zich niet straffeloos laat beleedigen, omdat Hy wordt aangetast in Zyn Majesteit en Heiligheid De straffende hand Gods, die een kind ontnam, het kind, waarop de moeder al haar zinnen had gezet. Zy zat in de huiskamer en keek naar haar schoondochter, die in radelooze smart daar neer zat, zonder een woord te zeggen. Albert was zoo even thuis geweest, even maar. Toen was hy weer weggegaan. Het kwam zyn moeder En als er zulk een witte raaf mocht gevonden worden, welnu dan maakt hij zich aan dezelfde fout schuldig, die ik meende te moeten aan wijzen in bedoelde preek. Beiden vergeten den voor alle predikanten onschatbaren raad van den kernachtigen exegeet Beugel Te totum applica ad textum Rem totam applica ad te. Wat ik als mijn meening verkondigde, was eigenlijk niet anders dan herhaling van dien goeden raad, ook voor den man van de waar heid achter de waarheid goed. En een les be helzend voor alle hoorders tevens. Want Beugels woorden beteekenen Richt je zelf geheel naar den text Pas heel zijn inhoud op je toe. Ik neem afscheid van Praktika met nog een ander woord van Beugel in zijn Praefatio, dat nog duidelijker is: „De text zelf leertu, indien gij wijs zijt, alle dingen". Ik ontving van een broeder een vriendelijk schrijven naar aanleiding van mijn laatsten brief over plotseling invallende texten. Hij vraagt„Heeft het wel zijn nut zoo dik wijls te schrijven over de ziekelijkheid van Zeeland Is dat zoo veel erger dan in andere provinciën? De schrijver die veel reist heeft juist in Zee land heel veel gezond leven gevonden. Ge ziet, Amice, dat hij volkomen bevestigt wat ik ook reeds zeide in mijn vorigen briefDe sterke splitsing, die er hier in Zeeland is, is oorzaak dat we veel minder met zulke ziekelijkheid te stellen hebben, dan men in het Noorden wel denkt". Terecht vervolgt de schrijver: „Laten we toch niet altijd die ziekten zoo aanhalen, men zou soms daardoor ver geten God te danken voor het vele goede, dat Hij ons als verbeurde zegeningen schenkt." Hij haalt dan een geval aan van een zuster, die jaren lang een gezond kerkelijk leven leidde. Ook een ontwikkelde zuster die een examen gepasseerd had, waarbij naar kennis van ge loofsleer en Schrift een ernstig onderzoek was ingesteld. Tijdens een krankheid zag die zuster al haar zonden als een lang register voor zichmaar ze zag ook hoe de Heere Jezus voor haar al die zonde aan het kruis gedragen heeft. Het was haar tot een rijken troost. Niet dat ze zich op die eene gebeurtenis nu voortaan verliet, maar 'twas voor haar een mijlpaal, een van zulke, waarvan de dichter zingt „'kZal gedenken hoe voor dezen, Ons de Heer' heeft gunst bewezen". Ik meen, dat zulke dingen niet slechts niet- ziekelijk, maar zeer gezond zijn, Amice. Kwamen ze maar wat meer voorwant het is niet anders dan het schoone beeld dat ook in het Avondmaalsformulier den geloovigen voorgehou den wordt: Het handschrift onzer zonden aan Christus' kruis gehecht. Ik weet niet of de schoone rede „Over de Bevinding* van Prof. T. Hoekstra, die hij in Goes een jaar of 5 geleden en in Axel voor een paar jaar hield al geheel uit de herinnering der Zeeuwen weg is. Anders weet ge hoezeer de professor ook op dingen als die de schrijver noemde, als op een gezond blijk van geestelijk leven nadruk legde. Misschien komt die rede nog wel eens in druk. Ik had je nog willen spreken over den brief van Datema, die het klaar speelt om in nor male tijden dertig gezinnen per week te bezoeken. Maar ik heb geen ruimte meer. Voor die dertig gezinnen per week sta ik in mijn wijde Z.-Vl. ten oosten verbaasdMijn arme fietsEn er zijn zelfs nog heel wat dominé's die niet fietsen. Z. v. D. voor dat hy het huis niet vinden kon en daarom maar heen ging Zy had getracht een ern stig gesprek met hem aan te knoopen, maar hij ontweek het. Daaruit concludeerde zij, dat hy tamelyk op weg was, geheel onverschillig te worden, wat haar zoo smartte, dat byna slape- looze nachten haar deel waren geweest, sinds zy in Amsterdam was gekomen. Zy had gewor steld, als Jacob aan den Jabok, geworsteld met God. Zy had Hem gesmeekt, Albert terug te brengen van dezen verderfelyken dwaalweg. Hy was er toch machtig toeHy had Johan toch ook gebracht daar, waar een mensch, wil het goed met hem zyn, moet komen. Ja, maar, zoo overlegde het binnen in haar, Johan was een zoeker naar het goede, terwijl Albert daaraan niet denkt, bewust een gesprek er over ont- wykt. Maar die overlegging duurde niet lang. God was immers machtig, om Albert te ver anderen van een onverschillige in iemand, die oprecht zoekt En zoo rees daar uit de woning, waarin met God niet werd gerekend, een gebed op uit de woning, waarin God was gekomen met Zyn slaande hand, kon het zyn om een dwalend schaap terecht te brengen. Naar de begraafplaats werd gedragen het lykje van het kindje. En toen de moeder voor het laatst haar schat zag, moest zy worden ondersteund, want te hevig was de smart „Gaat u nog niet weg", smeekte zy in den loop van den dag. „Neen, ik blyf voorloopig nog." „Dan is het goed." Het verheugde Mevrouw Treebeek, dat het haar werd gevraagd. Haar tegenwoordigheid werd dan toch nog gewaardeerd. XXXXI. De Kerstklokkeu hadden geluid. Het: Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hy Zyn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe, was van de kansels verklonken en de boodschap des Evangelies was weer gebracht. Het oude jaar spoedde ten einde. Nog enkele uren en het zou begraven worden in het graf der eeuwen Het was stil in de kleine ziekenzaal van het ziekenhuis op den Coolsiugel te Rotterdam. Twaalf slagen had de St. Laurenstoren doen BEROEPEN TE Dwingeloo (Dr.)H. W. H. van Andel, caud. te De Bilt. ScheemdaR. J. de Boer, cand. te Zwartsluis. Serooskerke (\V.)A. B. W. M. Kok te Wommels. De LierG. O. Donner te Emrnen. VreeswijkJ. H. Binnema te Kielwinderveer. HillegersbergJ. Meijer te Fijnaart. AANGENOMEN NAAR Beetgum (Fr.)P. Boes, cand. te Marken. BEDANKT VOOR Strijen (Z. H.), Zuidwolde (Dr.) en Ihrhove (Oost- Friesland) P. Boes, cand. te Marken. NiezijlH. Haspers te Koudekerk aan den Rijn. Reitsum, Lollum en Waaxens H. R. Pel te Stadskanaal. Kolluin D. v. Dijk te Groningen. WerkendamP. v. Dijk te Zaamslag. Afscheid en Intrede. Bedum. Zondag nam ds. H. Hummelen vanBedum afscheid van zijn gemeente met een predikatie over Hab. 3 2. Vervolgens richtte hij woorden van af scheid tot gemeente en kerkeraad, waarna hij toege sproken werd o.m. door den heer Velthuis, namens kerkeraad en gemeente door ds. Mom-ik van Thesinge namens classis, door ds Enserink van Zuidwolde en door den heer H. Geertsema van Onderdendam. Ds. Hummelen werd toegezongen Psalm 1214 en 134 3. Zwartewaal. Zondag werd de beroepen voorganger, de heer J. v. d. Lugt bevestigd door ds. Mol met een predikatie over Matth. 13 3. Des avonds verbond de heer J. v. d. Lugt zich aan de gemeente met de woorden uit 2 Corinthe 3 5. Toespraken volgden, waarna gezongen werd Ps. 124 3. Zwammerdam. Zondag werd ds. G. J. Wissink be vestigd door den consulent, ds. J. Dam van Bode graven, met een predikatie over 1 Timotheus 0 1314. Den nieuwen leeraar werd Ps. 134 3 toege zongen. Ds. Wissink deed des avonds intrede met een leer rede over 2 Petrus 3 18a. Na de gebruikelijke toe spraken, richtte ouderling C. van Muiswinkel Mzn. namens kerkeraad en gemeente een woord van welkom tot ds. Wissink. Zuidhorn. Na bevestigd te zijn door ds. H. Schol ten, em. predikant te Zuidhorn, deed ds. N. Y. van Goor Zondag intrede met een leerrede over 2 Cor. 4:7. Ds. van Goor sprak over de heerlijkheid van den Dienst des Woords als een groote schat, maar in aarden vaten, ziende op de zwakheid van den Dienaar. Echter met een heerlijk doel. Hij richtte ten slotte eenige hartelijke woorden tot ds. Scholten, den kerkeraad, 't dag. bestuur der gemeente (mede tegen woordig) :t hoofd der school, ds. Van Erkel, Herv. pred. te Noordhorn, en ten slotte tot de gemeente, en inzonderheid tot de jeugd. Ouderling Bakker sprak namens kerkeraad en gemeente. Ds. Scholten heette ds. v. Goor welkom namens de classis. Ver volgens sprak nog ds Van Erkel. Vrijhoeve :s Grevelduin-Capelle. Zondag werd ds. J- Snoek in het ambt bevestigd door prof. dr. '1'. Hoek stra, van Kampen, met een leerrede over Joh. 19 30 middelste gedeelte. In den namiddagdienst deed ds Snoek intrede met een predikatie over Psalm 71 10 De gebruikelijke toespraken volgden. Vledder. Zondag werd ds. A. A. van Opstal beves tigd door ds. Dijkstra, van Diever, met. een predikatie over Spr. 27 23. Des middags verbond ds. Van Opstal zich aan zijn gemeente met. een leerrede over 2 Cor. 12 10b. Gebruikelijke toespraken volgden. Ds. W. liingnalda f. Te Scheveningen is over leden, 67 jaar oud, ds. W. Ringnalda, emeritus pre dikant van Haarlem, laatstelijk wonende te Den Haag. Ds. Ringnalda, geboren 2 Maart 1858, werd in 1882 candidaat tot de bediening des Woords en aanvaardde voor het eerst zijo ambt op 10 Sept.. 1882 in de Ned. Herv. Kerk te Loon op Zand. Vervolgens werd hij op 26 Sept. 1886 predikant te Harmeien, op 1 Juni 1890 te Groningen, op 29 April 1894 te Oude water, en op 3 Mei 1896 bij de Geref. Kerk (C) van Haarlem, die hij, ook na de ineensmelting, tot 14 April 1918, toen hij eervol emeritaat ontving, heeft mogen dienen. Deze gemeente leerde hem kennen en waardeeren als een leeraar, die steeds trouw op zijn post, was. Geen Zondag ging er voorbij, of ds. Ringnalda beklom den kansel, al was het dan ook dat in de laatste hooren. Het jaar was voorby Gretha Treebeek waakte by het bed van een patiënt, die den morgen van het nieuwe jaar allicht niet meer halen zou. Maar dat was voor den patient, een jonge man in de kracht van zyn leven, geen verlies. Want hy wist zich geborgen. Hij had zuster Treebeek zyn levensgeschiedenis verteld, by stukjes en beetjes. En Gretha had weer geleerd, dat een zoeker naar God Hem ook vindt, vaak op ongedachte wyze. Maar toch vindt omdat Hy is een getrouw God, Die niet laat varen het werk Zyner handen. Had zy het ook zelf niet ondervonden De wereld is vol zoekers, dit ziekenhuis weet er van mee te praten. Want wat een idealen zyn hier achtergelaten En wat een hoop en verwachting is hier den bodem ingeslagen Geen nood Want de twaalf slagen van den St. Laurens hebben het zoo even verkondigd, dat dit leven verdwyut. Maar ook, dat dan komt de eeuwig heid. En dan houdt alle zoeken op En als men dan is geweest, als deze patiënt, die rustig wacht tot God hem roept dan is het in orde. By het bed van dezen mau, dat over enkele uren een sterfbed zal zyn, vouwt Gretha Tree beek de handen en bidtHeere, geef my steeds meer getrouwheid, zooals myn vader getrouw was De gryze Dom, die zou kunnen vertellen een historie van eeuwen, had zich ook laten gelden ook hy had twaalf slagen doen trillen door de etherische luchtdeelen. In het doktershuis op den Maliesingel zaten Theo en Ida. Bezorgd had hy zyn vrouwtje enkele malen aangestaard. „Vermoeit het je niet, nu al zoo lang op te bly ven P" had hy gevraagd. En zy antwoordde: „Neen, het vermoeit niet, het sterkt". Hy begreep haar. Het jaar, het eerste jaar van hun trouwen, was heengesneld. En God had zoo bovenmate gezegend Zy wilde het plechtige uur niet missen, liet uur, waarop God moest worden verheerlykt en waarop Theo, als priester van het kleine gezin, de handen zou vouwen en danken voor alles, wat uit onver diende genade was geschonken. Toen leunde zy het hoofd tegen zyn schouder en zeide: Wat zyn wy toch gelukkig! De laatste trein de bewoners van Buurt- jaren lichamelijke zwakte hem het preeken moeilijk maakte. En toch, wanneer hij eenmaal op den preek stoel stond, voelde hij geen smart of pijn meer, doch verkondigde met jengdig vunr de boodschap zijns Zenders. De kranken vonden in hem een vriendelijk trooster, die ook in dezen arbeid getrouw was als weinigen, terwijl van zijn catechisaties één roep uitging. Hij onderwees de jeugd de Gereformeerde leer tot in den diepsten groncl. Als praeses van den kerkeraad wist hij steeds de teugels in handen te houden. Een en al vriendelijkheid en heuschheid, kon hij toch dikwijls op scherpe en rake wijze van antwoord dienen. Hij was een slagvaardig man. Tijdens zijn emeritaat rustte hij geenszins. De Kerk van Amerongen ondervond zijn steun gedurende geruimen tijd. Later ging hij naar Rijswijk wonen, terwijl hij in den laatsten tijd te 's-Gravenhage ver toefde. Een ernstige ziekte sloopte zijn al niet sterk lichaam en maakte een einde aan dit rijke leven. Ds. J. G. Kunst, predikant, te Arnhem, vierde zijn zilveren ambtsjubileum. Hij werd 1 Sept. 1873 te Rotterdam geboren, be zocht het Erasmiaansch Gymnasium en werd in 1894 tot de Vrije Universiteit toegelaten. Na in October 1899 het candidaatsexamen met goed gevolg afgelegd te hebben, werd hij op 26-jarigen leeftijd door een van zijn leermeesters, prof. Geesink, die zelf in deze plaats in het ambt had gestaan, te Schipluiden tot het dienstwerk ingeleid. Twee en een half jaar latei- verliet ds. Kunst deze kleine Kerk en vertrok hij van het Delfland naar de Veluwe. Op 15 Nov. 1903 deed hij in de groote gemeente te Nijkerk zijn intrede. Hij diende deze Kerk met ds. A. Middelkoop zeven volle jaren. Toen volgde een beroep naar de Kerk van Barendrecht, welke gemeente hij tot 1916 diende, toen Arnhem hem beriep, welke roeping hij volgde. Den lOen December van genoemd jaar deed hij daar zijn jntrede. Met de vloot mee. De Kerkeraad van Amster dam-Zuid heeft het verzoek van het Departement van Marine, om zijn predikant dr. J. G. Geelkerken ter beschikking te stellen voor den duur van een reis van H.M. „Tromp" en „Heemskerk" naar de Azoren, ingewilligd en het gevraagde verlof verleend. Dit verzoek werd met algemeene stemmen door den Raad toegestaan, omdat hij daarmee wilde uitspreken den arbeid ten dienste van de geestelijke verzorging onder onze militairen te waardeeren, en ook naar vermogen op deze wijze wilde steun verleenen, AGENDUM van de veertiende algemeene verga dering der Vereeniging van predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland, te houden Woensdag 15 en Donderdag 16 April 1925 te Utrecht. De samenkomst van Woensdagmiddag wordt ge houden in een der zalen van het Hotel de 1'Europe, Daarna wordt vergaderd in het Jaarbeursgebouw. Woensdag 15 April 1925. 1. Opening des namiddags half twee. 2. Ingekomen stukken. 3. Notulen der vorige vergadering. 4. Verslagen. 5. Voorstellen en Bestuursverkiezing. 6. Referaat van prof. dr. V. Hepp van Amsterdam over: De theologische denkbeelden van Karl Barth. 7. Bespreking van het referaat. Pauze. 8. Opening van het gezellig samenzijn om half zeven, 9. Sluiting uiterlijk om half tien. Donderdag 16 April 1925. 10. Opening om negen uur. 11. Referaat van ds. H. S. Bonma van Leeuwarden over: De Bediening des Woords en onze kinderen. 12. Bespreking van het referaat. Pauze van twaalf tot één uur. 13. Referaat van den heer C. Smeenk overDe predikant en het sociale leven. 14. Bespreking van het referaat. 15. Sluiting uiterlijk om vier uur. TWEEDE JAARVERSLAG van de Evangelisatie en Zondagsschoolvereeniging „Jachin", uit gaande van de Gereformeerde Kerk te Vlis- singen. Afdeeling Evangelisatie. Een blik op het laatst verstreken vereenigingsjaar brengt ons als van zelf tot de lofuiting Loof den wolde rekenen den tyd met den treinenloop was sinds lang voorby gesneld. In het huis van meester Vlietstra zaten ze te wachten tot het kleine dorpstorentje voor het laatst in dit jaar zich zou doen hooren De By bel lag opengeslagen by den 953ten Psalm. En de oogen van den ouderling rustten op de woorden, die hy straks zou voorlezen Komt, laat ons den Heere vroolyk zingen, laat ons juichen den rotssteen onzes heilsKomt laat ons aanbidden en nederbukken, laat ons knielen voor den Heere, die ons gemaakt heeft. Want Hy is onze God, en wy zyn het volk zyner weide, en de schapen Zyner hand. Heden, zoo gy zyn stemme hoort Daar sloeg de Westertoren van Amsterdam Een twee drie Langzaam en plechtig Mevrouw Treebeek schoof het gordyn van haar slaapkamer weg en staarde naar het lucht ruim. Haar gedachten vlogen van Rotterdam naar Utrecht en vandaar naar Buurt wolde. Daar waren ze, haar kinderen. Verstrooid waren ze, maar niet als schapen, die geen herder hadden Twee zoekers waren er onder die drie geweest. Maar ze hadden oprecht gezocht naar den eenigen troost, beide in leven en sterven. En zy hadden gevonden Nu stond zy in haar slaapkamer in het huis van haar oudste. Hy had er vandaag over ge sproken, dat een jaar van hard werken voor den boeg lag, want hy moest eigenlyk geheel opnieuw beginnenNaar de kerk was hy dien avond niet geweest, ging hy niet meer, had zy wel gemerkt. Trouwens, in huis was er geen sprake van eenig godsdienstig leven Dat was haar zoon, opgevoed in de vreeze des Heeren Ook hy was een zoeker. Maar hy zocht ge heel verkeerd. En nog meer dan tot nu toe zou hy ervaren, dat het ydel was, een fata morgana Alleen, als hy kwam, waar haar andere kin deren waren, dau zou het met Albert in orde komen. Zy staarde naar het firmament, waar myriaden sterren flonkerden, getuigenis afleggend van de trouw des levenden Gods, den Schepper van Hemel en aarde. En dat zien was een gebed EINDE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2