FEUILLETON-
KERKNIEUWS.
als je ze zooveel stof hebt, dat je wel drie
brieven kunt vullen. Zoo gaat het me thans.
Graag had ik je wat van Vlaanderen verteld
over de vlakke akkers, die het zaad ontvingen
en nu als opengerold, de lekkere lentelucht
langs zich voelen stroomen.
Over akker-leeuwerikken, die luid genoeg
fluiten om de aandacht te trekken, maar zoo
hoog stijgen, dat om ze te ontdekken, je oogen
vooral niet minder moeten zijn dan je gehoor.
Daar zijn ook in onze rijke polders de reeds
dichtgroene velden met winterkoren het kool
zaad, dat er allerwege zoo goed, althans voor
een dominés oog voorstaat.
Maar ik moet op ernstiger dingen bedacht
zijn in dezen brief. Voor enkele weken sprak
ik over een preekschets in Praktikaik vond
ze wat erg armelijk. Ik gaf als mijn oordeel,
dat elke predikatie bediening des Woordsmoet
zijnterwijl deze schets blijk gaf dat de text
als kapstok gebruikt werd.
Nu gevoelt Praktika zich lichtelijk ontstemd
door mijn stukje
„De Zeeuwsche beoordeelaar wijst op
de sdhamelheid van de prediking in Noord-
Holland, maar ongetwijfeld wordt hij zelf
met medelijden als een „licht mannetje"
beschouwd door den Zeeuwschen predi
ker, die in een predikatie een waar
heid achter de waarheid ontvouwt, waar
over de eerste niet weet mee te praten.
„Nu meent onze Zeeuwsche beoordeelaar:
Preekten ze in Noord-Holland zooals wij
hier in het Axelsche, dan zou het met het
kerkelijk leven in N. Holl. even goed zijn
als hier."
Maar het percentage van de geboren Noord-
Hollanders boven 't IJ, die zich tot de Geref.
prediking voelen aangetrokken haalt de vier
nog niet.
„Op grond van een en ander kan m.i.
de raad van de „Zeeuwsche Kerkbode" ons
niet helpen om een antwoord te vinden
op de vraag: hoe kan men een gemeente
als die van Purmerland kerksch maken?
Hierop kan slechts antwoorden, wie een
dergelijke gemeente kerksch gemaakt heeft."
„Tegelijk met deze duw naar links krijg
ik enz."
Ik geloof niet, Amice, dat Praktika mijn be
doeling gevat heeft. Want werkelijk geen „duw
naar links", maar een trekking naar rechts be
doelde mijn wenk. Een predikant is dienaar
des Woordsen dat Woord heeft hij te ontslui
ten. „Tot de Wet en tot de getuigenis"
Wat de bewuste Zeeuwsche prediker betreft,
die den Zeeuwschen beoordeelaar zelf als „een
licht mannetje" aanmerkt; het kan wel zijn.
Maar ik vind die opmerking tamelijk zielig. Ik
heb met geen enkel woord over den schrijver
dier schetsen gesproken. Ik heb eerlijk een
breed stuk van de schets aangehaald, en toen
als mijn oordeel niet gezegd: Wat is die
schrijver „een licht mannetje" maar wat voldoet
zulk een exemplaire schets weinig aan den
eisch van ontvouwing van het Woord.
En zoo weinig heb ik „mij en het Axelsche"
als voorbeeld genoemd, dat ik integendeel ge
wezen heb nog niet eens op de Geref. preeken
van ds. Knap, maar b.v. op de Overdenkingen
van wijlen dr. Jonker.
We moeten pogen, Amice, objectief te blijven,
en geen dooddoeners te gebruiken.
Wat overigens dien Zeeuwschen predikant
betreft, dien schrijver signaleert als te preeken
over „de knoopen en de knoopsgaten van een
kleedingstuk van den geloovige". Ten eerste
geloof ik dat die predikers ook in onze Oud-
Geref. gemeenten nog o zoo veel zeldzamer
zijn, dan men in N.-Holl. denkt.
DOOR
HUGO KING MANS.
Gl)
Mevrouw Tree beek had even het onderwerp
aangeroerd, maar woest was de repliek geweest
„Praat me er niet van. Als uw God een God
van liefde en ontferming is, dan neemt Hy een
moeder haar kind, haar alles niet af".
Er was geen praten tegen en vol droefheid
in het hart, had mevrouw Treebeek gezwegen.
Dat was de vrouw van haar zoon en zy was
nog minder dan een heiden
Medelijdend keek zy haar schoondochter aan.
O, als zy maar eens wilde hooren, als dit ver
lies haar maar eens tot God brachtDan was
uit verlies winst geboren. En als het ook Al-
bert maar eens tot inkeer brachtHy leed wel
onder het sterven van zjjn kindje, maar dat
was niet voldoende.
Het was een droef tooneel in het huis, hier.
Daar lag een kindje dood, om den anderen
dag te worden begraven. Daar was een moeder,
in wanhoopsstemming, alle grond onder de
voeten missend. Daar was een vader, haar zoon,
die ver van zjjn vrouw afstond, zy had het al
heel spoedig bemerkt, al liet hy het, terwille
van zyn moeder, niet zoo blyken, en die nu nog
dacht aan zyn zaak, die er boven op moest
komen, naar hy zei Yol smart dacht zy
aan haar man, die Albert zoo door en door had
gekend Hier waren de vruchten van een
leven zonder God en een leven, dat alleen op
ging in een zoeken naar rykdom en aanzien,
naar een goede positie De vruchteneen
buwelyk zonder liefde, een wegzinken in Mam-
mondienst, een zich weggooien en een zich ver
gapen aan den schyn En ten laatste de
straffende hand Gods, die zich niet straffeloos
laat beleedigen, omdat Hy wordt aangetast in
Zyn Majesteit en Heiligheid De straffende
hand Gods, die een kind ontnam, het kind,
waarop de moeder al haar zinnen had gezet.
Zy zat in de huiskamer en keek naar haar
schoondochter, die in radelooze smart daar neer
zat, zonder een woord te zeggen. Albert was
zoo even thuis geweest, even maar. Toen was
hy weer weggegaan. Het kwam zyn moeder
En als er zulk een witte raaf mocht gevonden
worden, welnu dan maakt hij zich aan dezelfde
fout schuldig, die ik meende te moeten aan
wijzen in bedoelde preek.
Beiden vergeten den voor alle predikanten
onschatbaren raad van den kernachtigen exegeet
Beugel
Te totum applica ad textum
Rem totam applica ad te.
Wat ik als mijn meening verkondigde, was
eigenlijk niet anders dan herhaling van dien
goeden raad, ook voor den man van de waar
heid achter de waarheid goed. En een les be
helzend voor alle hoorders tevens. Want Beugels
woorden beteekenen
Richt je zelf geheel naar den text
Pas heel zijn inhoud op je toe.
Ik neem afscheid van Praktika met nog een
ander woord van Beugel in zijn Praefatio, dat
nog duidelijker is: „De text zelf leertu, indien
gij wijs zijt, alle dingen".
Ik ontving van een broeder een vriendelijk
schrijven naar aanleiding van mijn laatsten brief
over plotseling invallende texten.
Hij vraagt„Heeft het wel zijn nut zoo dik
wijls te schrijven over de ziekelijkheid van
Zeeland
Is dat zoo veel erger dan in andere provinciën?
De schrijver die veel reist heeft juist in Zee
land heel veel gezond leven gevonden. Ge ziet,
Amice, dat hij volkomen bevestigt wat ik ook
reeds zeide in mijn vorigen briefDe sterke
splitsing, die er hier in Zeeland is, is oorzaak
dat we veel minder met zulke ziekelijkheid te
stellen hebben, dan men in het Noorden wel
denkt". Terecht vervolgt de schrijver:
„Laten we toch niet altijd die ziekten
zoo aanhalen, men zou soms daardoor ver
geten God te danken voor het vele goede,
dat Hij ons als verbeurde zegeningen
schenkt."
Hij haalt dan een geval aan van een zuster,
die jaren lang een gezond kerkelijk leven leidde.
Ook een ontwikkelde zuster die een examen
gepasseerd had, waarbij naar kennis van ge
loofsleer en Schrift een ernstig onderzoek was
ingesteld.
Tijdens een krankheid zag die zuster al haar
zonden als een lang register voor zichmaar
ze zag ook hoe de Heere Jezus voor haar al
die zonde aan het kruis gedragen heeft.
Het was haar tot een rijken troost. Niet dat
ze zich op die eene gebeurtenis nu voortaan
verliet, maar 'twas voor haar een mijlpaal, een
van zulke, waarvan de dichter zingt
„'kZal gedenken hoe voor dezen,
Ons de Heer' heeft gunst bewezen".
Ik meen, dat zulke dingen niet slechts niet-
ziekelijk, maar zeer gezond zijn, Amice. Kwamen
ze maar wat meer voorwant het is niet
anders dan het schoone beeld dat ook in het
Avondmaalsformulier den geloovigen voorgehou
den wordt: Het handschrift onzer zonden aan
Christus' kruis gehecht.
Ik weet niet of de schoone rede „Over de
Bevinding* van Prof. T. Hoekstra, die hij in
Goes een jaar of 5 geleden en in Axel voor
een paar jaar hield al geheel uit de herinnering
der Zeeuwen weg is.
Anders weet ge hoezeer de professor ook op
dingen als die de schrijver noemde, als op een
gezond blijk van geestelijk leven nadruk legde.
Misschien komt die rede nog wel eens in druk.
Ik had je nog willen spreken over den brief
van Datema, die het klaar speelt om in nor
male tijden dertig gezinnen per week te bezoeken.
Maar ik heb geen ruimte meer. Voor die dertig
gezinnen per week sta ik in mijn wijde Z.-Vl.
ten oosten verbaasdMijn arme fietsEn er
zijn zelfs nog heel wat dominé's die niet fietsen.
Z. v. D.
voor dat hy het huis niet vinden kon en daarom
maar heen ging Zy had getracht een ern
stig gesprek met hem aan te knoopen, maar hij
ontweek het. Daaruit concludeerde zij, dat hy
tamelyk op weg was, geheel onverschillig te
worden, wat haar zoo smartte, dat byna slape-
looze nachten haar deel waren geweest, sinds
zy in Amsterdam was gekomen. Zy had gewor
steld, als Jacob aan den Jabok, geworsteld met
God. Zy had Hem gesmeekt, Albert terug te
brengen van dezen verderfelyken dwaalweg. Hy
was er toch machtig toeHy had Johan toch
ook gebracht daar, waar een mensch, wil het
goed met hem zyn, moet komen. Ja, maar, zoo
overlegde het binnen in haar, Johan was een
zoeker naar het goede, terwijl Albert daaraan
niet denkt, bewust een gesprek er over ont-
wykt. Maar die overlegging duurde niet lang.
God was immers machtig, om Albert te ver
anderen van een onverschillige in iemand, die
oprecht zoekt
En zoo rees daar uit de woning, waarin met
God niet werd gerekend, een gebed op uit de
woning, waarin God was gekomen met Zyn
slaande hand, kon het zyn om een dwalend
schaap terecht te brengen.
Naar de begraafplaats werd gedragen het
lykje van het kindje. En toen de moeder voor
het laatst haar schat zag, moest zy worden
ondersteund, want te hevig was de smart
„Gaat u nog niet weg", smeekte zy in den
loop van den dag.
„Neen, ik blyf voorloopig nog."
„Dan is het goed."
Het verheugde Mevrouw Treebeek, dat het
haar werd gevraagd. Haar tegenwoordigheid
werd dan toch nog gewaardeerd.
XXXXI.
De Kerstklokkeu hadden geluid. Het: Alzoo
lief heeft God de wereld gehad, dat Hy Zyn
eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een
iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar
het eeuwige leven hebbe, was van de kansels
verklonken en de boodschap des Evangelies was
weer gebracht.
Het oude jaar spoedde ten einde. Nog enkele
uren en het zou begraven worden in het graf
der eeuwen
Het was stil in de kleine ziekenzaal van het
ziekenhuis op den Coolsiugel te Rotterdam.
Twaalf slagen had de St. Laurenstoren doen
BEROEPEN TE
Dwingeloo (Dr.)H. W. H. van Andel, caud. te De Bilt.
ScheemdaR. J. de Boer, cand. te Zwartsluis.
Serooskerke (\V.)A. B. W. M. Kok te Wommels.
De LierG. O. Donner te Emrnen.
VreeswijkJ. H. Binnema te Kielwinderveer.
HillegersbergJ. Meijer te Fijnaart.
AANGENOMEN NAAR
Beetgum (Fr.)P. Boes, cand. te Marken.
BEDANKT VOOR
Strijen (Z. H.), Zuidwolde (Dr.) en Ihrhove (Oost-
Friesland) P. Boes, cand. te Marken.
NiezijlH. Haspers te Koudekerk aan den Rijn.
Reitsum, Lollum en Waaxens H. R. Pel te Stadskanaal.
Kolluin D. v. Dijk te Groningen.
WerkendamP. v. Dijk te Zaamslag.
Afscheid en Intrede.
Bedum. Zondag nam ds. H. Hummelen vanBedum
afscheid van zijn gemeente met een predikatie over
Hab. 3 2. Vervolgens richtte hij woorden van af
scheid tot gemeente en kerkeraad, waarna hij toege
sproken werd o.m. door den heer Velthuis, namens
kerkeraad en gemeente door ds. Mom-ik van Thesinge
namens classis, door ds Enserink van Zuidwolde en
door den heer H. Geertsema van Onderdendam. Ds.
Hummelen werd toegezongen Psalm 1214 en 134 3.
Zwartewaal. Zondag werd de beroepen voorganger,
de heer J. v. d. Lugt bevestigd door ds. Mol met een
predikatie over Matth. 13 3. Des avonds verbond
de heer J. v. d. Lugt zich aan de gemeente met de
woorden uit 2 Corinthe 3 5. Toespraken volgden,
waarna gezongen werd Ps. 124 3.
Zwammerdam. Zondag werd ds. G. J. Wissink be
vestigd door den consulent, ds. J. Dam van Bode
graven, met een predikatie over 1 Timotheus 0
1314. Den nieuwen leeraar werd Ps. 134 3 toege
zongen.
Ds. Wissink deed des avonds intrede met een leer
rede over 2 Petrus 3 18a. Na de gebruikelijke toe
spraken, richtte ouderling C. van Muiswinkel Mzn.
namens kerkeraad en gemeente een woord van welkom
tot ds. Wissink.
Zuidhorn. Na bevestigd te zijn door ds. H. Schol
ten, em. predikant te Zuidhorn, deed ds. N. Y. van
Goor Zondag intrede met een leerrede over 2 Cor.
4:7. Ds. van Goor sprak over de heerlijkheid van
den Dienst des Woords als een groote schat, maar
in aarden vaten, ziende op de zwakheid van den
Dienaar. Echter met een heerlijk doel. Hij richtte ten
slotte eenige hartelijke woorden tot ds. Scholten, den
kerkeraad, 't dag. bestuur der gemeente (mede tegen
woordig) :t hoofd der school, ds. Van Erkel, Herv.
pred. te Noordhorn, en ten slotte tot de gemeente,
en inzonderheid tot de jeugd. Ouderling Bakker
sprak namens kerkeraad en gemeente. Ds. Scholten
heette ds. v. Goor welkom namens de classis. Ver
volgens sprak nog ds Van Erkel.
Vrijhoeve :s Grevelduin-Capelle. Zondag werd ds. J-
Snoek in het ambt bevestigd door prof. dr. '1'. Hoek
stra, van Kampen, met een leerrede over Joh. 19 30
middelste gedeelte. In den namiddagdienst deed ds
Snoek intrede met een predikatie over Psalm 71 10
De gebruikelijke toespraken volgden.
Vledder. Zondag werd ds. A. A. van Opstal beves
tigd door ds. Dijkstra, van Diever, met. een predikatie
over Spr. 27 23. Des middags verbond ds. Van
Opstal zich aan zijn gemeente met. een leerrede over
2 Cor. 12 10b. Gebruikelijke toespraken volgden.
Ds. W. liingnalda f. Te Scheveningen is over
leden, 67 jaar oud, ds. W. Ringnalda, emeritus pre
dikant van Haarlem, laatstelijk wonende te Den Haag.
Ds. Ringnalda, geboren 2 Maart 1858, werd in 1882
candidaat tot de bediening des Woords en aanvaardde
voor het eerst zijo ambt op 10 Sept.. 1882 in de Ned.
Herv. Kerk te Loon op Zand. Vervolgens werd hij op
26 Sept. 1886 predikant te Harmeien, op 1 Juni 1890
te Groningen, op 29 April 1894 te Oude water, en op
3 Mei 1896 bij de Geref. Kerk (C) van Haarlem, die
hij, ook na de ineensmelting, tot 14 April 1918, toen
hij eervol emeritaat ontving, heeft mogen dienen.
Deze gemeente leerde hem kennen en waardeeren
als een leeraar, die steeds trouw op zijn post, was.
Geen Zondag ging er voorbij, of ds. Ringnalda beklom
den kansel, al was het dan ook dat in de laatste
hooren. Het jaar was voorby
Gretha Treebeek waakte by het bed van een
patiënt, die den morgen van het nieuwe jaar
allicht niet meer halen zou.
Maar dat was voor den patient, een jonge
man in de kracht van zyn leven, geen verlies.
Want hy wist zich geborgen. Hij had zuster
Treebeek zyn levensgeschiedenis verteld, by
stukjes en beetjes. En Gretha had weer geleerd,
dat een zoeker naar God Hem ook vindt, vaak
op ongedachte wyze. Maar toch vindt omdat
Hy is een getrouw God, Die niet laat varen
het werk Zyner handen. Had zy het ook zelf
niet ondervonden
De wereld is vol zoekers, dit ziekenhuis weet
er van mee te praten. Want wat een idealen
zyn hier achtergelaten En wat een hoop en
verwachting is hier den bodem ingeslagen
Geen nood
Want de twaalf slagen van den St. Laurens
hebben het zoo even verkondigd, dat dit leven
verdwyut. Maar ook, dat dan komt de eeuwig
heid. En dan houdt alle zoeken op
En als men dan is geweest, als deze patiënt,
die rustig wacht tot God hem roept dan is het
in orde.
By het bed van dezen mau, dat over enkele
uren een sterfbed zal zyn, vouwt Gretha Tree
beek de handen en bidtHeere, geef my steeds
meer getrouwheid, zooals myn vader getrouw
was
De gryze Dom, die zou kunnen vertellen een
historie van eeuwen, had zich ook laten gelden
ook hy had twaalf slagen doen trillen door de
etherische luchtdeelen.
In het doktershuis op den Maliesingel zaten
Theo en Ida. Bezorgd had hy zyn vrouwtje
enkele malen aangestaard. „Vermoeit het je niet,
nu al zoo lang op te bly ven P" had hy gevraagd.
En zy antwoordde: „Neen, het vermoeit niet,
het sterkt".
Hy begreep haar. Het jaar, het eerste jaar
van hun trouwen, was heengesneld. En God
had zoo bovenmate gezegend Zy wilde het
plechtige uur niet missen, liet uur, waarop God
moest worden verheerlykt en waarop Theo, als
priester van het kleine gezin, de handen zou
vouwen en danken voor alles, wat uit onver
diende genade was geschonken.
Toen leunde zy het hoofd tegen zyn schouder
en zeide: Wat zyn wy toch gelukkig!
De laatste trein de bewoners van Buurt-
jaren lichamelijke zwakte hem het preeken moeilijk
maakte. En toch, wanneer hij eenmaal op den preek
stoel stond, voelde hij geen smart of pijn meer, doch
verkondigde met jengdig vunr de boodschap zijns
Zenders.
De kranken vonden in hem een vriendelijk trooster,
die ook in dezen arbeid getrouw was als weinigen,
terwijl van zijn catechisaties één roep uitging. Hij
onderwees de jeugd de Gereformeerde leer tot in den
diepsten groncl. Als praeses van den kerkeraad wist
hij steeds de teugels in handen te houden. Een en al
vriendelijkheid en heuschheid, kon hij toch dikwijls
op scherpe en rake wijze van antwoord dienen. Hij
was een slagvaardig man.
Tijdens zijn emeritaat rustte hij geenszins. De
Kerk van Amerongen ondervond zijn steun gedurende
geruimen tijd. Later ging hij naar Rijswijk wonen,
terwijl hij in den laatsten tijd te 's-Gravenhage ver
toefde. Een ernstige ziekte sloopte zijn al niet sterk
lichaam en maakte een einde aan dit rijke leven.
Ds. J. G. Kunst, predikant, te Arnhem, vierde
zijn zilveren ambtsjubileum.
Hij werd 1 Sept. 1873 te Rotterdam geboren, be
zocht het Erasmiaansch Gymnasium en werd in 1894
tot de Vrije Universiteit toegelaten. Na in October
1899 het candidaatsexamen met goed gevolg afgelegd
te hebben, werd hij op 26-jarigen leeftijd door een
van zijn leermeesters, prof. Geesink, die zelf in deze
plaats in het ambt had gestaan, te Schipluiden tot
het dienstwerk ingeleid. Twee en een half jaar latei-
verliet ds. Kunst deze kleine Kerk en vertrok hij van
het Delfland naar de Veluwe. Op 15 Nov. 1903 deed
hij in de groote gemeente te Nijkerk zijn intrede. Hij
diende deze Kerk met ds. A. Middelkoop zeven volle
jaren. Toen volgde een beroep naar de Kerk van
Barendrecht, welke gemeente hij tot 1916 diende, toen
Arnhem hem beriep, welke roeping hij volgde. Den
lOen December van genoemd jaar deed hij daar zijn
jntrede.
Met de vloot mee. De Kerkeraad van Amster
dam-Zuid heeft het verzoek van het Departement van
Marine, om zijn predikant dr. J. G. Geelkerken ter
beschikking te stellen voor den duur van een reis
van H.M. „Tromp" en „Heemskerk" naar de Azoren,
ingewilligd en het gevraagde verlof verleend.
Dit verzoek werd met algemeene stemmen door den
Raad toegestaan, omdat hij daarmee wilde uitspreken
den arbeid ten dienste van de geestelijke verzorging
onder onze militairen te waardeeren, en ook naar
vermogen op deze wijze wilde steun verleenen,
AGENDUM van de veertiende algemeene verga
dering der Vereeniging van predikanten van
de Gereformeerde Kerken in Nederland, te
houden Woensdag 15 en Donderdag 16 April
1925 te Utrecht.
De samenkomst van Woensdagmiddag wordt ge
houden in een der zalen van het Hotel de 1'Europe,
Daarna wordt vergaderd in het Jaarbeursgebouw.
Woensdag 15 April 1925.
1. Opening des namiddags half twee.
2. Ingekomen stukken.
3. Notulen der vorige vergadering.
4. Verslagen.
5. Voorstellen en Bestuursverkiezing.
6. Referaat van prof. dr. V. Hepp van Amsterdam
over: De theologische denkbeelden van Karl Barth.
7. Bespreking van het referaat.
Pauze.
8. Opening van het gezellig samenzijn om half zeven,
9. Sluiting uiterlijk om half tien.
Donderdag 16 April 1925.
10. Opening om negen uur.
11. Referaat van ds. H. S. Bonma van Leeuwarden
over: De Bediening des Woords en onze kinderen.
12. Bespreking van het referaat.
Pauze van twaalf tot één uur.
13. Referaat van den heer C. Smeenk overDe
predikant en het sociale leven.
14. Bespreking van het referaat.
15. Sluiting uiterlijk om vier uur.
TWEEDE JAARVERSLAG van de Evangelisatie
en Zondagsschoolvereeniging „Jachin", uit
gaande van de Gereformeerde Kerk te Vlis-
singen. Afdeeling Evangelisatie.
Een blik op het laatst verstreken vereenigingsjaar
brengt ons als van zelf tot de lofuiting Loof den
wolde rekenen den tyd met den treinenloop
was sinds lang voorby gesneld.
In het huis van meester Vlietstra zaten ze
te wachten tot het kleine dorpstorentje voor
het laatst in dit jaar zich zou doen hooren
De By bel lag opengeslagen by den 953ten
Psalm. En de oogen van den ouderling rustten
op de woorden, die hy straks zou voorlezen
Komt, laat ons den Heere vroolyk zingen, laat
ons juichen den rotssteen onzes heilsKomt
laat ons aanbidden en nederbukken, laat ons
knielen voor den Heere, die ons gemaakt heeft.
Want Hy is onze God, en wy zyn het volk
zyner weide, en de schapen Zyner hand. Heden,
zoo gy zyn stemme hoort
Daar sloeg de Westertoren van Amsterdam
Een twee drie Langzaam en plechtig
Mevrouw Treebeek schoof het gordyn van
haar slaapkamer weg en staarde naar het lucht
ruim.
Haar gedachten vlogen van Rotterdam naar
Utrecht en vandaar naar Buurt wolde.
Daar waren ze, haar kinderen. Verstrooid
waren ze, maar niet als schapen, die geen herder
hadden Twee zoekers waren er onder die drie
geweest. Maar ze hadden oprecht gezocht naar
den eenigen troost, beide in leven en sterven.
En zy hadden gevonden
Nu stond zy in haar slaapkamer in het huis
van haar oudste. Hy had er vandaag over ge
sproken, dat een jaar van hard werken voor
den boeg lag, want hy moest eigenlyk geheel
opnieuw beginnenNaar de kerk was hy
dien avond niet geweest, ging hy niet meer,
had zy wel gemerkt. Trouwens, in huis was
er geen sprake van eenig godsdienstig leven
Dat was haar zoon, opgevoed in de vreeze des
Heeren
Ook hy was een zoeker. Maar hy zocht ge
heel verkeerd. En nog meer dan tot nu toe zou
hy ervaren, dat het ydel was, een fata morgana
Alleen, als hy kwam, waar haar andere kin
deren waren, dau zou het met Albert in orde
komen.
Zy staarde naar het firmament, waar myriaden
sterren flonkerden, getuigenis afleggend van de
trouw des levenden Gods, den Schepper van
Hemel en aarde.
En dat zien was een gebed
EINDE.