FEUILLETON. U,T DE PERS- „Een belangrijk jaar". Sport op Zondag. Dom-omtrappers nog al eens menigvuldig voor, zich niet door den ernst van het oogenblik voelen aange- j grepen en zoowel aan het graf als zij daar spreken als in het sterfhuis hun dienst met getrouwheid zoeken te vervullen. Nu is in onderscheiden streken van ons j Vaderland de wijze van begraven verschillend, j In het deel van Vlaanderen, meer met den j naam van „land van Axel" bekend, komen een j half uur voor het „opnemen" de familie en vrienden van den overledene in het sterfhuis, en zetten zich aan twee lange, met wit linnen of papier gedekte tafels. De klok aan den wand staat stil, de spiegel is omgehangen, met het glas tegen den muurde schilderijen vertoonen ook den achterkant. Het is door de gesloten luiken, die hier aan elk huis zijn, amper licht genoeg om te lezen. Wanneer allen een poos gezeten zijn de predikant aan 't hoofd van de vrouwentafel wordt hem de Bijbel gegeven door den lijk- dienaar, en deze verzoekt een hoofdstuk te lezen en in 't gebed voor te gaan. Als dit lezen geschied is, en het gebed is uitgesprokenvraagt de lijkdienaar aan het hoofd van de familie of het hem vergund is, het stoffelijk overschot grafwaarts te dragen. Dan volgen twee aan twee de mannen en jongens den lijkwagen en statig gaat de stoet voort, den soms langen, langen weg door de wintersche polders. De vrouwen blijven achter. De predikant of ouderling volgt mee naar 't graf Wanneer men teruggekeerd is, in 't sterfhuis staat brood opgediend. En de maaltijd, een voudig zelfs in de rijkste boerenhuizingen brood en kaas wordt stil genuttigd. Na den maaltijd wordt door den lijkdienaar den predikant andermaal de bijbel gegeven en daarmee vangt dan de eigenlijke „lijkdienst" in het huis aan. Aan de hand van enkele toepas selijke verzen wordt een klein half uur gesproken en de aandacht is bij allen gespannen. Dan volgt aan het slot nog het gebed. Doch, en dat is de reden waarom ik je er eens over schrijven wil, Amice, nu vinden velen blijkbaar dat zulk een begrafenis ook nuttig is om allerlei vragen te stellen. Niet alleen in Z. Vlaanderen maar in andere deelen van Zeeland heb ik dit ook wel bijgewoond. Zoodra heeft de predikant niet klaar met spreken,of daar klinkt het: „Mag ik eens een vraag doen, dominé? en het gesprek begint. Nu kan daar zeker iets zeer goeds in liggen. Het is een ernstige ure, je hebt ernstig ge sproken; misschien heb je een of ander hart geraakt, en zoo kan uit heilbegeerte mogelijk een broeder 't zijn bijna altijd broeders om inlichtingen vragen. Maar het lijkt me voor die heilbegeerige vragen daar de tijd en de plaats nietZulke vragen doe je liever onder vier oogendaar voor zoek je den dominé of den ouderling eens op en maakt hem de nooden van je hart bekend. En meestal zijn het nu niet pre cies heilbegeerige vragenmaar vraagstukken van min of meer dogmatischen, of van be- vindelijken aard. Er was een uitdrukking in de juist gehouden redevoering, die een tikje naar onrechtzinnig heid overhelde, of er is misschien te mild over dit of dat geoordeeldof er is een beeld ge bruikt dat niet heelemaal opging en zoo wordt dan de begrafenis begraven onder dog matische of rhetorische inmmortellen dat zijn stroobloemen, die duurzaam zijn en die je steeds gebruiken kunt. Hoe onder zulk een dogmatisch steekspel het hart van de ouders, die een kind beweenen, verkeert, of hoe onder die een enkele maal wel eens venijnige kerkelijke prikken, die naar weerszijden uitgedeeld worden, het ge moed is van kinderen, die om een vader of moeder treuren, is me niet bekend. Wat in Zeeland uit den ouden tijd van zulke schermutselingen meegedeeld wordt, is onge- loofelijk. Mij kwamen gevallen ter oore dat sommigen boos en met rood hoofd van de begrafenis thuis kwamen. Een predikant, reeds ter ziele, werd door een ongeloovigen spotter zoo in 't nauw gebracht, dat hij in arren moede uitriep: „ik ben al geëxamineerd; ik laat het me niet voor den tweeden keer doen". Daar er nog al eens menschen van verschil lende kerkelijke richtingen op onze Zeeuwsche begrafenissen bijeenzijn, verstaat ge waar die gesprekken op uitloopen moeten. Alle dingen zijn niet stichtelijk. Ware ik ouderling dan stond ik zoodra ik het Amen uitgesproken had op. Het werk is klaar; en DOOR HUGO KINGMAN8. 59) „Omdat ze zondig is", viel Theo hem in de rede. Albert gaf geen antwoord. „Die speculatie", vervolgde hjj, „deed mij geen goed. Zij was ook voor een deel oorzaak van de breuk met mjjn schoonvader". „Voor een deel. En voor een ander deel?" Albert gaf geen antwoord. „Hoor eens, Albert, je begrjjpt wel levendig, dat ik alles moet weten, alles. Niet uit bedil zucht, maar omdat je mjjn hulp inroept voor een bedrag, dat waarlijk niet zoo gering is en waaraan ik je persoonlijk ook niet helpen kan, dat begrjjp je. Maar er zou een mouw aan te passen zjjn, als ik besloot je te helpen. Dat besluit is er nog niet, dat wil ik je alvast zeg gen. En bet komt ook niet, als ik in ieder geval niet precies weet, hoe de zaken staan. Dat moet je, als zakenman, begrijpen". Albert begreep dat heel goed. Hij had niet anders verwacht. Daarom had bij zoo graag eerst met Ida gesproken. Die zou, als vrouw, maar bovenal, omdat zij Ida was, alles veel gemakkelijker hebben aangenomen en dan had hjj een machtige bondgenoote gehad. Zoo;meende ik zou vertrekken. Wie van de familie nog wat wilde blijven praten moest het wetenmaar als ambtsdrager zou ik me in die twistgesprek ken niet mengen. Voor de bedroefde familie zijn ze een kwellingen voor tijdverdrijf is de gelegenheid te ernstig. En de indruk van uw woord zooeven gaat er op de meest radicale manier door te loor. Ik meen te weten dat deze raad aan opzieners, ook door zeer vele predikanten regelmatig in practijk wordt gebracht. En de eerbied en plechtigheid bij onze begrafenissen kan er niet anders dan mee winnen. Een sterfhuis is geen dogmatisch tournooi- veld. Z. v. D. Dat zal 1925 voor de Geref. kerken zijn, al dus prof. Hoekstra in „de Bazuin". Niet omdat het Synode-jaar is, maar omdat het de Synode zal voorbereiden. En dan wijst hij op het vol gende Vele commissiën zullen vergaderen, om voor stellen voor de Generale Synode van Assen te ontwerpen. Een half jaar vóór de Synodeïge- houden wordt, moeten de voorstellen aan de kerken rondgezonden zijn. Februari 1926 is dus de uiterste termijn. Er moet dit jaar heel wat voorbereid worden. Zeer gewichtige onderwerpen wachten op be spreking. De commissies moeten voorstellen doen, die, wanneer de Synode ze aanvaardt, voor ons kerkelijk leven van de grootstelbe- teekenis zijn. De commissie voor den uitbouw der Belijdenis zal, zoo mogelijk reeds dit jaar, aan de kerken een ontwerp aanbieden van de nadere formu leering van drie artikelen onzer Geloofsbelij denis, n.l. over de Goddelijke ingeving en autoriteit der H. Schrift, over de leer der Kerk en over het ambt der Overheid. Een andere Commissie heeft de vraag of de vrouwen in de kerk stemrecht mogen hebben, in studie genomen. Zandvoort maakte deze. kwestie actueel en de Synode van Assen zat tot een beslissing moeten komen. Groote ver antwoordelijkheid rust op hen, die door hun voorstellen de beslissing hebben voor te bereiden. De Liturgievoorstellen, door Utrechts Synode aan een twaalftal mannen in handen gegeven om ze van gebreken te zuiveren, moeten als gare spijs op de Synodale tafel komen. Een vierde commissie is bezig een nieuw Leerboek voor de Catechisatiën te ontwerpen. Voor sommigen van onze mannen zal het een zwaar jaar worden. Van hun krachten wordt veel gevergd. Vooral hebben ze noodig wijsheid die van Boven is, om zulke voorstellen te ontwerpen, die in overeenstemming zijn met Gods Woord en heilzaam voor de kerken. Laat er daarom in onze kerken veel voor hen gebeden worden. Laten we in onze huiselijke godsdienstoefe ningen en in ons persoontijk gebed de broeders gedenken, die in dit werk onze kerken dienen. Een Synode die biddend voorbereid en biddend verbeid wordt, zal een goede en gezegende Synode zijn. Voor de Amsterdamsche Jeugdcentrale heeft Dr. P. Stegenga Nzn. een lezing gehouden over: Christendom en Sport. De inhoud daar van komt in 't kort hierop neer: le. De Zondag is geen Joodsche Sabbat, maar een geschenk van God, ons gegeven tot verkwikking van ziel en lichaam. 2e. De ziel mag niet vergeten worden, en daarom de prediking van het Evangelie niet verzuimd, maar ook ontspanning van het lichaam is geoorloofd en zelfs noodig. 3e. Het ideaal moet zijn, dat men des Maan dags weer het werk hervat, verfrischt naar lichaam en ziel, en voorzoover de sport tot het eerste kan medewerken is zij op Zondag alleszins geoorloofd. Tegen deze redeneering heb ik drie bezwaren, een logisch, een zedelijk en een godsdienstig bezwaar. hjj althans. Maar nu was van dat, alles geen sprake. Hjj moest spreken, al verzette zjjn trots er zich tegen „Ik begrijp het", zei hjj. „Maar het valt niet gemakkeljjk er over te spreken". „Toch wel tegen je zwager? Je hebt je wel weinig aan ons laten gelegen ligger, ik zal het maar ronduit zeggen want je bent toch geen klein kind meer, maar aan de eene zjjde is het verbljjdend, dat je nu, in den nood, althans aan ons denkt. Vertel alles gerust. Het komt niét verder. Daarop geef ik je mjjn woord. Met dien verstande, dat Ida het ook te weten komt. Zjj weet van mjj alles". „Ja", aarzelde Albert, ik heb nog niet alles gezegd. Die breuk is eigenljjk gekomen, omdat ik bedrog pleegde". En hjj vertelde alles, wat met Van Leeuwen was gepasseerd. Alleen zjjn uitgaan verzweeg hjj. Toen hjj uitgesproken was, begreep Theo beter. Alleen gevoelde hjj instinctmatig, dat er nog meer was, al had dat dan niet rechtstreeks te maken met het geval. „Ziezoo, nu ben ik tenminste op de hoogte, voorzoover ik dat kan beoordeelen. Je erkent, verkeerd te hebben gehandeld. Dat is al een goed begin, al is het niet voldoende. Want je zult moeten toonen, dat het je ernst is met je voornemens om het beter te gaan beproeven. Je kunt dat ook niet in eigen kracht, Albert, ik moet dat zeggen en ik mag dat zeggen, omdat ik je zwager ben. Je weet dat heel goed. Of je er steeds naar hebt geleefd, weetikmet, want we kwamen nooit veel van je te weterp Logisch kan men op die manier betoogen, dat de Zondag gegeven is om uit te slapen. Immers de slaap is ook een verkwikking, een ontspanning en verfrissching van het lichaam. In de week komen vele jeugdigen slaap te kort, dus mogen zij dit des Zondags inhalen. In den middag of des avonds kan dan de ziel haar deel krijgen, doordat men de evangelieprediking bijwoont. Tot deze ongerijmdheid komt men, door van het algemeene begrip „ontspanning" ongemerkt over te springen op het bijzondere „sport". Ieder die zuiver redeneert gevoelt [aan stonds, dat wat van ontspanning geldt, daarom nog niet waar is van sport of slaap of iets anders. Het zedelijk bezwaar tegen deze redeneering is m.i. dat aan de sport, zooals zij zich tegen woordig vertoont, veel meer vast zit dan ont spanning, n.l. de omgang met vloekers, spotters, kaartspelers en dergelijken, levensgevaar door het houden van wedstrijden, vooral op het voet balveld, en het kweeken van hartstochten, zoodat de jeugdigen in niets anders belang stellen dan in sport. Voor deze dingen geeft God geen enkelen dag, allerminst den Zondag. Hij zegt in zijn Woord, dat onze lichamen 'tempelen des Heiligen Geestes zijn, waarin liefdeoffers aan God en den naaste moeten worden gebracht, vooral op den rustdag. Het godsdienstig bezwaar tegen b.g.n. rede neering is, dat de Zondag niet alleen een rustdag is, maar ook „een dag des Heeren," gegeven om die te heiligen of te wijden aan den dienst van God. Jezus bracht zijne rust- j dagen door met te leeren uit de Schrift in de synagogen, met het bezoeken en helpen van kranken, met het wandelen door het gezaaide, en met het gebedsleven. Hij nu is een heer of meester over den Sabbat, onze jeugdigen j hebben dus zijn wil te doen, zijn voorbeeld (•te volgen en aldus den Vader in de hemelen te verheerlijken. Bovendien heeft Christus door zijn opstanding uit de dooden de zijnen een feestdag gegeven, waarop zij dankbaar God mogen verheerlijken, dat de heerschappij der zonde in beginsel gebroken is en de eeuwige sabbat is aangevangen. De sport die den jeugdige, als beoefenaar i of als toeschouwer, geheel in beslag neemt wat zijn opmerkzaamheid betreft, is zeker niet het gepaste middel om de Zondagsheiliging aan te kweeken. Voor een vrijen middag of avond is sport, mits vrij van alles wat God onteert, zeer aan te bevelen. Maar niet voor den Zondag. Los. Voor een goede vijftig jaar was er in Utrecht een man, die daar tot de bekendste straattypen behoorde. Bij jong en oud stond hij bekend onder den bijnaam „Domme Kees". Ik denk niet, dat zijn ontwikkeling op zooveel lager peil stond dan bij de menschen in doorsnee het geval is. Maar in één opzicht verdiende hij zijn bijnaam ten vollehij beging dagelijks de dwaasheid, goed geld voor slechten drank uit te geven. En als hij dan met een dollen kop uit de tapperij kwam, was hij in staat de gekste grappen uit te halen. Het topgunt was wel de gebeurtenis, die hem opeen Zaterdagavond overkwam. Als gewoon lijk was bij met een opgezette kleur de tapperij uitgewaggeld. Hij verkeerde in een echte ruzie stemming Laat niemand hem een strootje in den weg leggenZoo kwam hij op zijn weg naar huis voor den geweldigen Dom-toren te staan. Mokkend keek hij tegen den steenen kolos aan. Hij beeldde zich in, dat de Dom ruzie met hem wou zoeken. „Ga er is op zij, vriend je", begon hij te mopperen, „je ziet toch wel, dat ik er door moet". Geen antwoord natuur lijk. „Hoor je me niet!" ging Kees voort, „ik doe geen kip kwaad, maar als je niet opzij gaat, zal ik je een schop geven, dat je op de Malie baan terecht komt!" Zijn dreigement maakte geen indruk, in stille majesteit zag de toren neer op het stipje aan zijn voet. Daar lichtte de dronkaard zijn voet op, schopte ruw tegen den toren aan enlag in een ommezien op zijn rug, terwijl de vlammetjes voor zijn oogen dansten. Maar dat was nog het zotste niet van het geval. -Toen Kees daar zoo op zijn allerlangst de straat mat, zei hij niet bij zichzelf„Wat ben je toch een ezel, Kees!" Niets stond meer voor hem vast, dan dat hij zijn dreigement volmaakt had uitgevoerd. En nog steeds op zijn Je Moeder en Ida lijden daar veel onder, dat moet ik je even zeggen. Het spijt mjj, maar ik hou van ronduit. Wjj moeten weten wat wjj aan elkaar hebben, wil ik je helpen. Wat waarborgen heb ik, dat het in de toekomst weer niet zoo zal gaan?" „De waarborg van een man, die zich heeft voorgenomen met alle hem teu dienste staande middelen, eerlijke middelen, zjjn zaak er boven open vooruit te brengen", zei Albert, trotsch. „Dat is loffeljjk. En God moge je daarbjj helpen. Want zonder Hem gaat het toch niet". Nog lang duurde het gesprek, maar toen Albert vertrok had hjj toch wel hoop dat het in orde zou komen, al was de toezegging er nog niet. Theo was hem anders niet gemakkeljjk voor gekomen. Maar dat kon ook wel niet anders, want het was een heel bedrag en bovendien had hij toch ook niet de zekerheid, dat het goed zou gaan. Geheel opnieuw moest Albert beginnen en dat in een tjjd van malaise. Hij wist niet hoe het zou gaan en had er wel een zwaar hoofd in. Maar het ergste was, dat Theo hem niet vertrouwde, dat had hjj wel laten bljjkeu. Het was geweest, alsof hjj dwars door zjjn ziel had gelezen Op weg naar het station zag hij nog dat. eerljjke, oprechte gezicht voor hem en hjj voelde zjjn onwaardigheid. Zjjn conscieutie liet hem niet met rust, maar hjj verzette zich er tegen. Het was nu geen tjjd, om zich aan bespiege lingen over te geven Er was wel wat anders te doen, oordeelde hjj. Hij moest hard aan het werk, om zjjn zaak er weer boven op te krjjgen. rug, begon hij een zedepreek te houden tegen zijn vijand. „Daar lig je nu!" grinnikte hij, „ik heb je toch vooruit gewaarschuwdKees is geen man om tegen te beginnen. Probeer het niet weer om mij te dwarsboomen De Dom staat nog altijd. Kees is dood en bij de meesten vergeten. Maar hij heeft nog een groote familie. Ze geneeren zich voor hun armen bloedverwant en noemen zich naar de namen van beroemde personen, die in een reuk van genialiteit en wetenschap hebben gestaan. Maar per saldo zijn ze toch precies hetzelfde als die Stichtsche zonderling zij zijn Dom-omtrappers. Weet u, wie ik bedoel Ik denk aan de menschen, die willen, dat de Almachtige God voor hen wijken zal. Hij moet plaats maken voor hun systeem, waarmede zij het heelal hebben verklaard. Hij moet uit den weg gaan voor hun wenschen, die tot eiken prijs moeten worden verwezenlijkt. Zij hebben als hoofdpunt op hun program den eisch„God moet weg!" God moet weg uit de school, want Hij staat in den weg aan de gezonde ontwik keling van het kind. God moet weg uit den Staat, want Hij staat in den weg aan de rechten van den mensch. God moet weg uit het huise lijk leven, want Hij staat in den weg aan de lusten van man en vrouw. Geen Bijbel meer op de school, geen gebed meer in huis. God is doodleve de mensch De mensch is goed God is het kwaad O, dat is nog veel dommer dan Kees deed! Kees was maar een nietig peutertje bij den Dom vergeleken. Maar hij was nog iets. Bij den eeuwigen God echter zijn wij allen te zamen, alle spiermenschen en hersenmenschen bij elkaar gerekend, minder geacht dan een druppel aan den emmer of een stofje aan de weegschaal. Nietelingen, die wij zijn, willen wij met den Alomvattende strijden! „Wie heeft zich tegen Hem verzet en vrede gehad?" Maar hoe klein ook, in één ding is de mensch groot, namelijk in zijn dwaasheid. Gelijk Kees dacht, dat hij den Dom naar de Maliebaan ge schopt had, zoo denkt de mensch in zijn strijd tegen God wonderwel geslaagd te zijn. „Ik stoor mij niet aan God. Ik bestrijd Hem, waar ik kan. Als ik het geloof afbreuk kan doen, zal ik het niet nalaten. Met den Bijbel drijf ik vrij den spot. En wie doet me wat Laat God mij dan maar straffen, als Hij zoo machtig is!" In dien trant schrijven vele menschen en op dien toon spreken zij. Ja, het gaat goed met uw strijd tegen God Wie doet u wat NiemandMaar hebt u wei- eens van den wereldoorlog gehoord? Sprak men wel eens tot u over werkloosheid en brood gebrek? Hebt u nooit van groote mannen ge hoord, die radeloos zijn, omdat de wereld hun reddeloos voorkomt Hebt u zelf wel eens iets ondervonden van de malaise, die overal heerscht Zoudt ge het snoeven dan maar liever niet laten, en eens gaan denken over het verband tusschen al deze dingen en den strijd tegen God? „Wie God verlaat, heeft smart op smart te vreezen!" O, toen Kees den volgenden dag wakker werd met een gekneusden rug en ontvelde schouders, terwijl de Domklok haar slagen in zijn oor dreunde, toen heeft hij wel gemerkt, hoe hij zich vergist hadEn als de mensch den jam mer van onzen tijd gaat beseffen, als hij niet langer als zoovelen schuilevinkje speelt met de groote tragedie des levens, dan wordt het hem wel duidelijk, wie regeert. En als dat hem dui delijk wordt, dan kan de schrik hem om het hart slaan. Wat zal van deze dingen het einde zijn? Wie zal bestaan voor Zijn toorn? Tot die onrustigen, tot hen, die tegen God gestreden en het verloren hebben, kom ik met een blijde boodschap. Die God, wiens naam gij vervloekt, wiens wet gij geschonden, wiens Woord gij veracht hebt, wil uw ondergang niet. Gij woudt God weghebben, maar God wil u niet weghebben. Hij wil de wonden, die uw dwaasheid u sloeg, verbinden, en u oprichten uit het stof, waarin gij zijt neergetuimeld. Gelijk door de zware galmen van de Domklok de zachte tonen van het carillon heenklinken, zoo zingt onder den donder van Gods ernstige roepstem het lied van genade en vergeving. De mensch staat in haat tegen God op, maar God buigt Zich in liefde tot den mensch neer. Dat dééd Hij, toen Hij Zijn Zoon Jezus Christus in de wereld zond en overgaf tot in den dood des kruises. Dat doet Hij nu, als Hij u het evangelie van dien Verlosser laat prediken. Hij kan u in een oogenblik verpletterenHij wil u voor tijd en eeuwigheid gelukkig maken. Hjj zou ze eens toonen, vooral Theo zou hjj eens laten zien, dat hij niet de man was, waar voor deze hem bljjkbaar aanzag Eu zoo had Albert nog niets geleerd en was hjj dezelfde gebleven zoeken naar wat ver- gankeljjk was Dan, in den trein overviel hem weer de vrees, dat Theo het niet zou doen en hem vauavond, inplaats van een goed bericht, zou zenden de verpletterende tjjding, dat hjj aan zjjn verzoek niet zou voldoen Dat vergalde al zjjn energie weer en zjjn goede voornemens kregen er een geduchte knauw door. En bleef het daar nu nog maar bij Maar daar kwam die stem weer, die hem aanklaagde en die hem op den man af vroeg, of hjj Theo wel ongeljjk kon geven, als deze weigerde. Het was toch een gewaagde onder neming voor hem. Bovendien was hjj er wel van overtuigd, dat al het gepasseerde nu niet tot Alberts onvergankeljjke eer strekte In Amsterdam gekomen ging hjj eerst naar het kantoor. Liever zou hjj maar niet naar huis gaan. Dat droevige, ljjdende gezicht van Annie klaagde hem aan Soms kwam in hem op de drang, om haar alles, alles te vertellen, maar dan deinsde hjj daarvoor weer terugWant er kwam dan zooveel aau het licht Laat kwam hjj dien avond thuis. Annie was nog niet naar bed. Zjj zag er moe en neer slachtig uit en had van haar jongemeisjesschoon- heid veel verloren. Hij zag onmiddelljjk, dat er iets anders was(

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2