FEUILLETON.
U,T DE PERS-
„Een belangrijk jaar".
Sport op Zondag.
Dom-omtrappers
nog al eens menigvuldig voor, zich niet door
den ernst van het oogenblik voelen aange- j
grepen en zoowel aan het graf als zij daar
spreken als in het sterfhuis hun dienst met
getrouwheid zoeken te vervullen.
Nu is in onderscheiden streken van ons j
Vaderland de wijze van begraven verschillend, j
In het deel van Vlaanderen, meer met den j
naam van „land van Axel" bekend, komen een j
half uur voor het „opnemen" de familie en
vrienden van den overledene in het sterfhuis,
en zetten zich aan twee lange, met wit linnen
of papier gedekte tafels. De klok aan den wand
staat stil, de spiegel is omgehangen, met het
glas tegen den muurde schilderijen vertoonen
ook den achterkant. Het is door de gesloten
luiken, die hier aan elk huis zijn, amper licht
genoeg om te lezen.
Wanneer allen een poos gezeten zijn de
predikant aan 't hoofd van de vrouwentafel
wordt hem de Bijbel gegeven door den lijk-
dienaar, en deze verzoekt een hoofdstuk te lezen
en in 't gebed voor te gaan.
Als dit lezen geschied is, en het gebed is
uitgesprokenvraagt de lijkdienaar aan het
hoofd van de familie of het hem vergund is,
het stoffelijk overschot grafwaarts te dragen.
Dan volgen twee aan twee de mannen en
jongens den lijkwagen en statig gaat de stoet
voort, den soms langen, langen weg door de
wintersche polders. De vrouwen blijven achter.
De predikant of ouderling volgt mee naar 't
graf
Wanneer men teruggekeerd is, in 't sterfhuis
staat brood opgediend. En de maaltijd, een
voudig zelfs in de rijkste boerenhuizingen
brood en kaas wordt stil genuttigd.
Na den maaltijd wordt door den lijkdienaar
den predikant andermaal de bijbel gegeven en
daarmee vangt dan de eigenlijke „lijkdienst" in
het huis aan. Aan de hand van enkele toepas
selijke verzen wordt een klein half uur gesproken
en de aandacht is bij allen gespannen. Dan
volgt aan het slot nog het gebed.
Doch, en dat is de reden waarom ik je er
eens over schrijven wil, Amice, nu vinden velen
blijkbaar dat zulk een begrafenis ook nuttig is
om allerlei vragen te stellen. Niet alleen in Z.
Vlaanderen maar in andere deelen van Zeeland
heb ik dit ook wel bijgewoond.
Zoodra heeft de predikant niet klaar met
spreken,of daar klinkt het: „Mag ik eens een
vraag doen, dominé? en het gesprek begint.
Nu kan daar zeker iets zeer goeds in liggen.
Het is een ernstige ure, je hebt ernstig ge
sproken; misschien heb je een of ander hart
geraakt, en zoo kan uit heilbegeerte mogelijk
een broeder 't zijn bijna altijd broeders om
inlichtingen vragen.
Maar het lijkt me voor die heilbegeerige
vragen daar de tijd en de plaats nietZulke
vragen doe je liever onder vier oogendaar
voor zoek je den dominé of den ouderling
eens op en maakt hem de nooden van je
hart bekend. En meestal zijn het nu niet pre
cies heilbegeerige vragenmaar vraagstukken
van min of meer dogmatischen, of van be-
vindelijken aard.
Er was een uitdrukking in de juist gehouden
redevoering, die een tikje naar onrechtzinnig
heid overhelde, of er is misschien te mild over
dit of dat geoordeeldof er is een beeld ge
bruikt dat niet heelemaal opging en zoo
wordt dan de begrafenis begraven onder dog
matische of rhetorische inmmortellen dat zijn
stroobloemen, die duurzaam zijn en die je steeds
gebruiken kunt. Hoe onder zulk een dogmatisch
steekspel het hart van de ouders, die een kind
beweenen, verkeert, of hoe onder die een enkele
maal wel eens venijnige kerkelijke prikken, die
naar weerszijden uitgedeeld worden, het ge
moed is van kinderen, die om een vader of
moeder treuren, is me niet bekend.
Wat in Zeeland uit den ouden tijd van zulke
schermutselingen meegedeeld wordt, is onge-
loofelijk. Mij kwamen gevallen ter oore dat
sommigen boos en met rood hoofd van de
begrafenis thuis kwamen. Een predikant, reeds
ter ziele, werd door een ongeloovigen spotter
zoo in 't nauw gebracht, dat hij in arren moede
uitriep: „ik ben al geëxamineerd; ik laat het
me niet voor den tweeden keer doen".
Daar er nog al eens menschen van verschil
lende kerkelijke richtingen op onze Zeeuwsche
begrafenissen bijeenzijn, verstaat ge waar die
gesprekken op uitloopen moeten.
Alle dingen zijn niet stichtelijk. Ware ik
ouderling dan stond ik zoodra ik het Amen
uitgesproken had op. Het werk is klaar; en
DOOR
HUGO KINGMAN8.
59)
„Omdat ze zondig is", viel Theo hem in de
rede.
Albert gaf geen antwoord.
„Die speculatie", vervolgde hjj, „deed mij
geen goed. Zij was ook voor een deel oorzaak
van de breuk met mjjn schoonvader".
„Voor een deel. En voor een ander deel?"
Albert gaf geen antwoord.
„Hoor eens, Albert, je begrjjpt wel levendig,
dat ik alles moet weten, alles. Niet uit bedil
zucht, maar omdat je mjjn hulp inroept voor
een bedrag, dat waarlijk niet zoo gering is en
waaraan ik je persoonlijk ook niet helpen kan,
dat begrjjp je. Maar er zou een mouw aan te
passen zjjn, als ik besloot je te helpen. Dat
besluit is er nog niet, dat wil ik je alvast zeg
gen. En bet komt ook niet, als ik in ieder
geval niet precies weet, hoe de zaken staan.
Dat moet je, als zakenman, begrijpen".
Albert begreep dat heel goed. Hij had niet
anders verwacht. Daarom had bij zoo graag
eerst met Ida gesproken. Die zou, als vrouw,
maar bovenal, omdat zij Ida was, alles veel
gemakkelijker hebben aangenomen en dan had
hjj een machtige bondgenoote gehad. Zoo;meende
ik zou vertrekken. Wie van de familie nog wat
wilde blijven praten moest het wetenmaar
als ambtsdrager zou ik me in die twistgesprek
ken niet mengen. Voor de bedroefde familie
zijn ze een kwellingen voor tijdverdrijf is de
gelegenheid te ernstig.
En de indruk van uw woord zooeven gaat
er op de meest radicale manier door te loor.
Ik meen te weten dat deze raad aan opzieners,
ook door zeer vele predikanten regelmatig in
practijk wordt gebracht. En de eerbied en
plechtigheid bij onze begrafenissen kan er niet
anders dan mee winnen.
Een sterfhuis is geen dogmatisch tournooi-
veld.
Z. v. D.
Dat zal 1925 voor de Geref. kerken zijn, al
dus prof. Hoekstra in „de Bazuin". Niet omdat
het Synode-jaar is, maar omdat het de Synode
zal voorbereiden. En dan wijst hij op het vol
gende
Vele commissiën zullen vergaderen, om voor
stellen voor de Generale Synode van Assen te
ontwerpen. Een half jaar vóór de Synodeïge-
houden wordt, moeten de voorstellen aan de
kerken rondgezonden zijn. Februari 1926 is dus
de uiterste termijn.
Er moet dit jaar heel wat voorbereid worden.
Zeer gewichtige onderwerpen wachten op be
spreking. De commissies moeten voorstellen
doen, die, wanneer de Synode ze aanvaardt,
voor ons kerkelijk leven van de grootstelbe-
teekenis zijn.
De commissie voor den uitbouw der Belijdenis
zal, zoo mogelijk reeds dit jaar, aan de kerken
een ontwerp aanbieden van de nadere formu
leering van drie artikelen onzer Geloofsbelij
denis, n.l. over de Goddelijke ingeving en
autoriteit der H. Schrift, over de leer der Kerk
en over het ambt der Overheid.
Een andere Commissie heeft de vraag of de
vrouwen in de kerk stemrecht mogen hebben,
in studie genomen. Zandvoort maakte deze.
kwestie actueel en de Synode van Assen zat
tot een beslissing moeten komen. Groote ver
antwoordelijkheid rust op hen, die door hun
voorstellen de beslissing hebben voor te bereiden.
De Liturgievoorstellen, door Utrechts Synode
aan een twaalftal mannen in handen gegeven
om ze van gebreken te zuiveren, moeten als
gare spijs op de Synodale tafel komen.
Een vierde commissie is bezig een nieuw
Leerboek voor de Catechisatiën te ontwerpen.
Voor sommigen van onze mannen zal het
een zwaar jaar worden. Van hun krachten wordt
veel gevergd.
Vooral hebben ze noodig wijsheid die van
Boven is, om zulke voorstellen te ontwerpen,
die in overeenstemming zijn met Gods Woord
en heilzaam voor de kerken.
Laat er daarom in onze kerken veel voor hen
gebeden worden.
Laten we in onze huiselijke godsdienstoefe
ningen en in ons persoontijk gebed de broeders
gedenken, die in dit werk onze kerken dienen.
Een Synode die biddend voorbereid en biddend
verbeid wordt, zal een goede en gezegende
Synode zijn.
Voor de Amsterdamsche Jeugdcentrale heeft
Dr. P. Stegenga Nzn. een lezing gehouden
over: Christendom en Sport. De inhoud daar
van komt in 't kort hierop neer:
le. De Zondag is geen Joodsche Sabbat,
maar een geschenk van God, ons gegeven tot
verkwikking van ziel en lichaam.
2e. De ziel mag niet vergeten worden, en
daarom de prediking van het Evangelie niet
verzuimd, maar ook ontspanning van het lichaam
is geoorloofd en zelfs noodig.
3e. Het ideaal moet zijn, dat men des Maan
dags weer het werk hervat, verfrischt naar
lichaam en ziel, en voorzoover de sport tot
het eerste kan medewerken is zij op Zondag
alleszins geoorloofd.
Tegen deze redeneering heb ik drie bezwaren,
een logisch, een zedelijk en een godsdienstig
bezwaar.
hjj althans.
Maar nu was van dat, alles geen sprake. Hjj
moest spreken, al verzette zjjn trots er zich
tegen
„Ik begrijp het", zei hjj. „Maar het valt niet
gemakkeljjk er over te spreken".
„Toch wel tegen je zwager? Je hebt je wel
weinig aan ons laten gelegen ligger, ik zal het
maar ronduit zeggen want je bent toch geen
klein kind meer, maar aan de eene zjjde is het
verbljjdend, dat je nu, in den nood, althans
aan ons denkt. Vertel alles gerust. Het komt
niét verder. Daarop geef ik je mjjn woord.
Met dien verstande, dat Ida het ook te weten
komt. Zjj weet van mjj alles".
„Ja", aarzelde Albert, ik heb nog niet alles
gezegd. Die breuk is eigenljjk gekomen, omdat
ik bedrog pleegde".
En hjj vertelde alles, wat met Van Leeuwen
was gepasseerd. Alleen zjjn uitgaan verzweeg hjj.
Toen hjj uitgesproken was, begreep Theo
beter. Alleen gevoelde hjj instinctmatig, dat er
nog meer was, al had dat dan niet rechtstreeks
te maken met het geval.
„Ziezoo, nu ben ik tenminste op de hoogte,
voorzoover ik dat kan beoordeelen. Je erkent,
verkeerd te hebben gehandeld. Dat is al een
goed begin, al is het niet voldoende. Want je
zult moeten toonen, dat het je ernst is met je
voornemens om het beter te gaan beproeven.
Je kunt dat ook niet in eigen kracht, Albert,
ik moet dat zeggen en ik mag dat zeggen,
omdat ik je zwager ben. Je weet dat heel goed.
Of je er steeds naar hebt geleefd, weetikmet,
want we kwamen nooit veel van je te weterp
Logisch kan men op die manier betoogen,
dat de Zondag gegeven is om uit te slapen.
Immers de slaap is ook een verkwikking, een
ontspanning en verfrissching van het lichaam.
In de week komen vele jeugdigen slaap te kort,
dus mogen zij dit des Zondags inhalen. In den
middag of des avonds kan dan de ziel haar
deel krijgen, doordat men de evangelieprediking
bijwoont. Tot deze ongerijmdheid komt men,
door van het algemeene begrip „ontspanning"
ongemerkt over te springen op het bijzondere
„sport". Ieder die zuiver redeneert gevoelt [aan
stonds, dat wat van ontspanning geldt, daarom
nog niet waar is van sport of slaap of iets
anders.
Het zedelijk bezwaar tegen deze redeneering
is m.i. dat aan de sport, zooals zij zich tegen
woordig vertoont, veel meer vast zit dan ont
spanning, n.l. de omgang met vloekers, spotters,
kaartspelers en dergelijken, levensgevaar door
het houden van wedstrijden, vooral op het voet
balveld, en het kweeken van hartstochten,
zoodat de jeugdigen in niets anders belang
stellen dan in sport. Voor deze dingen geeft
God geen enkelen dag, allerminst den Zondag.
Hij zegt in zijn Woord, dat onze lichamen
'tempelen des Heiligen Geestes zijn, waarin
liefdeoffers aan God en den naaste moeten
worden gebracht, vooral op den rustdag.
Het godsdienstig bezwaar tegen b.g.n. rede
neering is, dat de Zondag niet alleen een
rustdag is, maar ook „een dag des Heeren,"
gegeven om die te heiligen of te wijden aan
den dienst van God. Jezus bracht zijne rust-
j dagen door met te leeren uit de Schrift in de
synagogen, met het bezoeken en helpen van
kranken, met het wandelen door het gezaaide,
en met het gebedsleven. Hij nu is een heer of
meester over den Sabbat, onze jeugdigen
j hebben dus zijn wil te doen, zijn voorbeeld
(•te volgen en aldus den Vader in de hemelen
te verheerlijken. Bovendien heeft Christus
door zijn opstanding uit de dooden de zijnen
een feestdag gegeven, waarop zij dankbaar God
mogen verheerlijken, dat de heerschappij der
zonde in beginsel gebroken is en de eeuwige
sabbat is aangevangen.
De sport die den jeugdige, als beoefenaar
i of als toeschouwer, geheel in beslag neemt
wat zijn opmerkzaamheid betreft, is zeker niet
het gepaste middel om de Zondagsheiliging
aan te kweeken. Voor een vrijen middag of
avond is sport, mits vrij van alles wat God
onteert, zeer aan te bevelen. Maar niet voor
den Zondag. Los.
Voor een goede vijftig jaar was er in Utrecht
een man, die daar tot de bekendste straattypen
behoorde. Bij jong en oud stond hij bekend
onder den bijnaam „Domme Kees". Ik denk
niet, dat zijn ontwikkeling op zooveel lager peil
stond dan bij de menschen in doorsnee het
geval is. Maar in één opzicht verdiende hij zijn
bijnaam ten vollehij beging dagelijks de
dwaasheid, goed geld voor slechten drank uit
te geven. En als hij dan met een dollen kop
uit de tapperij kwam, was hij in staat de gekste
grappen uit te halen.
Het topgunt was wel de gebeurtenis, die hem
opeen Zaterdagavond overkwam. Als gewoon
lijk was bij met een opgezette kleur de tapperij
uitgewaggeld. Hij verkeerde in een echte ruzie
stemming Laat niemand hem een strootje in
den weg leggenZoo kwam hij op zijn weg
naar huis voor den geweldigen Dom-toren te
staan. Mokkend keek hij tegen den steenen
kolos aan. Hij beeldde zich in, dat de Dom ruzie
met hem wou zoeken. „Ga er is op zij, vriend
je", begon hij te mopperen, „je ziet toch wel,
dat ik er door moet". Geen antwoord natuur
lijk. „Hoor je me niet!" ging Kees voort, „ik
doe geen kip kwaad, maar als je niet opzij gaat,
zal ik je een schop geven, dat je op de Malie
baan terecht komt!" Zijn dreigement maakte
geen indruk, in stille majesteit zag de toren
neer op het stipje aan zijn voet. Daar lichtte
de dronkaard zijn voet op, schopte ruw tegen
den toren aan enlag in een ommezien op
zijn rug, terwijl de vlammetjes voor zijn oogen
dansten.
Maar dat was nog het zotste niet van het
geval. -Toen Kees daar zoo op zijn allerlangst
de straat mat, zei hij niet bij zichzelf„Wat
ben je toch een ezel, Kees!" Niets stond meer
voor hem vast, dan dat hij zijn dreigement
volmaakt had uitgevoerd. En nog steeds op zijn
Je Moeder en Ida lijden daar veel onder, dat
moet ik je even zeggen. Het spijt mjj, maar
ik hou van ronduit. Wjj moeten weten wat
wjj aan elkaar hebben, wil ik je helpen. Wat
waarborgen heb ik, dat het in de toekomst
weer niet zoo zal gaan?"
„De waarborg van een man, die zich heeft
voorgenomen met alle hem teu dienste staande
middelen, eerlijke middelen, zjjn zaak er boven
open vooruit te brengen", zei Albert, trotsch.
„Dat is loffeljjk. En God moge je daarbjj
helpen. Want zonder Hem gaat het toch niet".
Nog lang duurde het gesprek, maar toen
Albert vertrok had hjj toch wel hoop dat het
in orde zou komen, al was de toezegging er
nog niet.
Theo was hem anders niet gemakkeljjk voor
gekomen. Maar dat kon ook wel niet anders,
want het was een heel bedrag en bovendien
had hij toch ook niet de zekerheid, dat het
goed zou gaan. Geheel opnieuw moest Albert
beginnen en dat in een tjjd van malaise.
Hij wist niet hoe het zou gaan en had er wel
een zwaar hoofd in. Maar het ergste was, dat
Theo hem niet vertrouwde, dat had hjj wel
laten bljjkeu. Het was geweest, alsof hjj dwars
door zjjn ziel had gelezen
Op weg naar het station zag hij nog dat.
eerljjke, oprechte gezicht voor hem en hjj voelde
zjjn onwaardigheid. Zjjn conscieutie liet hem
niet met rust, maar hjj verzette zich er tegen.
Het was nu geen tjjd, om zich aan bespiege
lingen over te geven Er was wel wat anders
te doen, oordeelde hjj. Hij moest hard aan het
werk, om zjjn zaak er weer boven op te krjjgen.
rug, begon hij een zedepreek te houden tegen
zijn vijand. „Daar lig je nu!" grinnikte hij, „ik
heb je toch vooruit gewaarschuwdKees is
geen man om tegen te beginnen. Probeer het
niet weer om mij te dwarsboomen
De Dom staat nog altijd. Kees is dood en bij
de meesten vergeten. Maar hij heeft nog een
groote familie. Ze geneeren zich voor hun armen
bloedverwant en noemen zich naar de namen
van beroemde personen, die in een reuk van
genialiteit en wetenschap hebben gestaan. Maar
per saldo zijn ze toch precies hetzelfde als die
Stichtsche zonderling zij zijn Dom-omtrappers.
Weet u, wie ik bedoel
Ik denk aan de menschen, die willen, dat de
Almachtige God voor hen wijken zal. Hij moet
plaats maken voor hun systeem, waarmede zij
het heelal hebben verklaard. Hij moet uit den
weg gaan voor hun wenschen, die tot eiken
prijs moeten worden verwezenlijkt. Zij hebben
als hoofdpunt op hun program den eisch„God
moet weg!" God moet weg uit de school, want
Hij staat in den weg aan de gezonde ontwik
keling van het kind. God moet weg uit den
Staat, want Hij staat in den weg aan de rechten
van den mensch. God moet weg uit het huise
lijk leven, want Hij staat in den weg aan
de lusten van man en vrouw. Geen Bijbel meer
op de school, geen gebed meer in huis. God
is doodleve de mensch De mensch is goed
God is het kwaad
O, dat is nog veel dommer dan Kees deed!
Kees was maar een nietig peutertje bij den Dom
vergeleken. Maar hij was nog iets. Bij den
eeuwigen God echter zijn wij allen te zamen,
alle spiermenschen en hersenmenschen bij elkaar
gerekend, minder geacht dan een druppel aan
den emmer of een stofje aan de weegschaal.
Nietelingen, die wij zijn, willen wij met den
Alomvattende strijden! „Wie heeft zich tegen
Hem verzet en vrede gehad?"
Maar hoe klein ook, in één ding is de mensch
groot, namelijk in zijn dwaasheid. Gelijk Kees
dacht, dat hij den Dom naar de Maliebaan ge
schopt had, zoo denkt de mensch in zijn strijd
tegen God wonderwel geslaagd te zijn. „Ik
stoor mij niet aan God. Ik bestrijd Hem, waar
ik kan. Als ik het geloof afbreuk kan doen, zal
ik het niet nalaten. Met den Bijbel drijf ik vrij
den spot. En wie doet me wat Laat God mij
dan maar straffen, als Hij zoo machtig is!" In
dien trant schrijven vele menschen en op dien
toon spreken zij.
Ja, het gaat goed met uw strijd tegen God
Wie doet u wat NiemandMaar hebt u wei-
eens van den wereldoorlog gehoord? Sprak
men wel eens tot u over werkloosheid en brood
gebrek? Hebt u nooit van groote mannen ge
hoord, die radeloos zijn, omdat de wereld hun
reddeloos voorkomt Hebt u zelf wel eens iets
ondervonden van de malaise, die overal
heerscht Zoudt ge het snoeven dan maar
liever niet laten, en eens gaan denken over het
verband tusschen al deze dingen en den strijd
tegen God? „Wie God verlaat, heeft smart op
smart te vreezen!"
O, toen Kees den volgenden dag wakker werd
met een gekneusden rug en ontvelde schouders,
terwijl de Domklok haar slagen in zijn oor
dreunde, toen heeft hij wel gemerkt, hoe hij
zich vergist hadEn als de mensch den jam
mer van onzen tijd gaat beseffen, als hij niet
langer als zoovelen schuilevinkje speelt met de
groote tragedie des levens, dan wordt het hem
wel duidelijk, wie regeert. En als dat hem dui
delijk wordt, dan kan de schrik hem om het
hart slaan. Wat zal van deze dingen het einde
zijn? Wie zal bestaan voor Zijn toorn?
Tot die onrustigen, tot hen, die tegen God
gestreden en het verloren hebben, kom ik met
een blijde boodschap. Die God, wiens naam
gij vervloekt, wiens wet gij geschonden, wiens
Woord gij veracht hebt, wil uw ondergang niet.
Gij woudt God weghebben, maar God wil u
niet weghebben. Hij wil de wonden, die uw
dwaasheid u sloeg, verbinden, en u oprichten
uit het stof, waarin gij zijt neergetuimeld. Gelijk
door de zware galmen van de Domklok de
zachte tonen van het carillon heenklinken, zoo
zingt onder den donder van Gods ernstige
roepstem het lied van genade en vergeving. De
mensch staat in haat tegen God op, maar God
buigt Zich in liefde tot den mensch neer. Dat
dééd Hij, toen Hij Zijn Zoon Jezus Christus in
de wereld zond en overgaf tot in den dood
des kruises. Dat doet Hij nu, als Hij u het
evangelie van dien Verlosser laat prediken. Hij
kan u in een oogenblik verpletterenHij wil
u voor tijd en eeuwigheid gelukkig maken.
Hjj zou ze eens toonen, vooral Theo zou hjj
eens laten zien, dat hij niet de man was, waar
voor deze hem bljjkbaar aanzag
Eu zoo had Albert nog niets geleerd en was
hjj dezelfde gebleven zoeken naar wat ver-
gankeljjk was
Dan, in den trein overviel hem weer de vrees,
dat Theo het niet zou doen en hem vauavond,
inplaats van een goed bericht, zou zenden de
verpletterende tjjding, dat hjj aan zjjn verzoek
niet zou voldoen
Dat vergalde al zjjn energie weer en zjjn
goede voornemens kregen er een geduchte
knauw door.
En bleef het daar nu nog maar bij
Maar daar kwam die stem weer, die hem
aanklaagde en die hem op den man af vroeg,
of hjj Theo wel ongeljjk kon geven, als deze
weigerde. Het was toch een gewaagde onder
neming voor hem. Bovendien was hjj er wel
van overtuigd, dat al het gepasseerde nu niet
tot Alberts onvergankeljjke eer strekte
In Amsterdam gekomen ging hjj eerst naar
het kantoor. Liever zou hjj maar niet naar huis
gaan. Dat droevige, ljjdende gezicht van Annie
klaagde hem aan
Soms kwam in hem op de drang, om haar
alles, alles te vertellen, maar dan deinsde hjj
daarvoor weer terugWant er kwam dan
zooveel aau het licht
Laat kwam hjj dien avond thuis. Annie was
nog niet naar bed. Zjj zag er moe en neer
slachtig uit en had van haar jongemeisjesschoon-
heid veel verloren.
Hij zag onmiddelljjk, dat er iets anders was(