DADERS DES WOORDS.
Het gezinsgebed.
FEUILLETON-
Een cent per week.
KERKNIEUWS.
toch fijn, ge kunt bij den kachel blijven, ge
rookt een sigaar en ge drinkt met uw gezin
een goed kop koffie. Dat is in den winter maar
alles. De kerkgebouwen zijn kil en koud, ge
moet soms nog door den regen heen. Boven
dien moet ge een prekikant hooren, dien ge al
zoo vaak gehoord hebt. En dan een'predikatie
van een man, dien ge nog nooit gezien en
gehoord hebt, dat is voor mij althans een genot.
Maar merkt iemand opkondt ge het alles
verstaan. Of ik, de spreker begon te zeggen,
toen hij het eerste vers opgaf, het kan wel zijn,
dat niet allen het dadelijk verstaan, maar laten
zij even geduld hebben, want het wordt van
v lieverlede duidelijker. Maar heusch wij verston
den het dadelijk van woord tot woord. Hoe
het gekomen is, dat dit gesprek daarop een
einde nam, weet ik niet. Doch zij begonnen
over heel wat anders.
Merkwaardige tijd dacht ik. Hier spreken
menschen met elkander over een preek welke
zij gisteren in hun kamer gehoord hebben en
zij verklaren dat het mooi was.
Over wat ik verder dacht, zal ik tenminste
nu het zwijgen bewaren. Ook zonder dat ik er
mij verder over uitlaat, is het duidelijk genoeg.
Ik wil alleen zeggen, dat ik heelemaal niet
behoor tot hen, die het onvoorwaardelijk af
keuren, dat sommige onzer eigen predikanten
hun preeken, gelijk men het begint te noemen,
de lucht inzenden. Ik weet echter, dat het ver
leidelijk wordt en dat ik licht in strijd zou
handelen met mijn voornemen en daarom punt.
Bouma.
XIV.
We zagen dus welke beschouwing van het
Christelijk gezin aan het gebed in dat gezin
moet ten grondslag liggen.
Het is de beschouwing als in het gebed vóór
en na het eten, die de bidders zich voor God
doet stellen als „Uwe arme dienaren", als de
zulken, wien „het eeuwige leven bereid is door
het bloed van Uwen lieven Zoon, onzen Heere
Jezus Christus"; die doet danken: „wij danken
U inzonderheid, dat Gij ons wedergeboren hebt
tot de hoop van een beter leven".
Het is de beschouwing, die door ds. j. Bavinck
om alleen dezen nog eens te noemen
aldus wordt omschreven„wij moeten oyize
jonge kinderen voor bondgenooten houden en
mitsdien voor geloovigen en in de praktijk met
hen als de zoodanigen handelen zoolang zij het
tegendeel niet bewijzen".
Worden nu tegen deze beschouwing bezwaren
ingebracht dan behoeft ons dat niet te ver
schrikken en allerminst er toe te bewegen, dat
we ze aanstonds prijsgeven. Wie waarde hecht
aan een Gereformeerde levensbeschouwing vindt
in de geschriften van oude en nieuwe Gerefor
meerde schrijvers en dat vooral in de oude
maar dan de echte oude materiaal te over
om dat ter verdediging te stellen tegenover
allerlei subjectivistische beweringen van den
lateren tijd.
Men kan zelfs verder gaan en de verdedi
gende stelling verwisselen voor de aanvallende
beweging, en op gronden, ontleend aan onze
kerkelijk goedgekeurde geschriften, aanvallen,
die tegen deze beschouwing bezwaren maken
om hun aan te toonen, dat zij, om Gereformeerd
,te zijn, ook zoo denken moeten.
We slaan daartoe op ons doopsformulier, dat,
ook al wordt het in tal van Kerken soms
Zondag na Zondag gelezen, nog lang niet in
z'n vollen inhoud wordt gekend.
In dat formulier vinden we dezen zin, die
onmiddellijk voorafgaat aan het gebed voor
den doop: En de ouders zullen gehouden zijn
hunne kinderen in het oppassen, hiervan breeder
te onderwijzen.
We onderstreepten hier het woord „hiervan''.
Daartoe is reden. Vaak wordt in deze verma
ning niet meer gezien dan een voorhouden van
de roeping om de kinderen te onderwijzen.
Men leest dan deze regels alsof er stond: En
de ouders zullen gehouden zijn hunne kinderen
in het opwassen breeder te onderwijzen. Alsof
dat woordje „hiervan" geen beteekenis had
laat men het weg. Maar zoo verminkt men den
zin en doet men tekort aan de bedoeling. Er
staat: hiervan breeder te onderwijzen.
De vraag is dus, waarvan moeten de ouders
hunne kinderen in het opwassen breeder onder-
DOOR
HUGO KINGMANS.
58)
Theo was dan uit, op patiëtenbezoek, zoodat
hy rustig met Ida kon praten, eerst. Want
haar moest hy toch als bondgenoote hebben
Annie behoefde voorloopig niets te weten.
Hy had toch wel medelijden met haar,
troostte hy zich. Zy leed wel onder de open
ly ke breuk tusschen haar vader en hem. Ja,
het was ook vervelend. Maar het was toch
eigenlijk Secrèves eigen schuld. „Je weet wel
beter", scherpte de stem in hem. Maar hy
drong die terug. Nee, Secrève had feitelijk de
meeste schuld. Als die direct maar had afge
schoven, hem meer had vertrouwd, dan had hy
met Van Leeuwen ook niet van doen gehad.
Zoo was het. „Nee, zoo is het niet". Terug met
die vervelende aanklagende stemHet was de
schuld van Secrève Alles was hem tegen-
geloopen. Een schoonvader, die hem byna
onder curateele had gehouden. En een huwelyk,
waarin de liefde ontbrak, al hield Annie, ge
loofde hy, wel van hem. Het was alles mis
lukking „Natuurlyk, want je hebt ver
keerd gezocht. Fata morgana, Albert". Stil
nou, hy was er nou net overheen
wijzen En het antwoord op die vraag wan
neer men ze zichzelf maar eenmaal gesteld
heeft is duidelijk, de ouders moeten hun
kinderen breeder onderwijzen, aangaande de
beteekenis van den doop. En ze moeten dat dan
doen overeenkomstig de leer van den doop
zooals die in het Doopsformulier gegeven wordt.
Ze moeten dat doen. Ze zijn gehouden dat
te doen. Ze hebben zichzélf verplicht dat te
doen. Want, voor hun kind gedoopt wordt is
hun gevraagd of ze beloven hun kind, als het
tot zijn verstand gekomen is, in de voorzeide
leer naar hnn vermogen te onderwijzen. In de
voorzeide leer, dat is dus in de leer van den
doop, gelijk die in het formulier is ontwikkeld.
Op die vraag antwoorden ze met een plechtig
„ja," en met dat „ja" hebben ze dus de ver
plichting op zich genomen hun kind breeder te
onderwijzen aangaande de doop, en dat dan
te doen zooals dat in het Doopsformulier in
korte trekken is aangewezen.
Wanneer ze dat dus niet doen houden ze hun
belofte niet, breken ze hun woord. Niet dan
houden ze dat woord, wanneer ze hun kinderen
zoo'n beetje onderwijzen, maar eerst dan
wanneer ze de beteekenis van den Doop hun
kinderen leeren verstaan, naar de onderwijzing
van het formulier.
Wanneer er dus ouders zouden zijn, die
beweerden, ik wil mijn kinderen niet voor weder
geboren houden, totdat ze het tegendeel bewij
zen" en die dan daarbij nog erg hoog zich
zouden aanstellen, is er alle reden om tot hen
te zeggen, dat die hoogheid hen allerminst al
betaamt, omdat ze zoo doende hun woord
breken, of althans blijk geven indertijd een
plechtige belofte te hebben afgelegd, zonder te
beseffen, wat die belofte inhield. En het één is
al evenmin eervol als het andere.
Van de beteekenis van den doop hebben de
ouders hun kinderen breeder te onderwijzen.
En dan hebben ze hun kinderen er op te wijzen
allereerst, dat die doop leert, dat een mensch,
om zalig te w orden, wedergeboorte noodig heejt.
Dan moeten ze met hun kinderen bespreken de
ellende, waarin een mensch door de zonde
gekomen is. Dan moeten ze hen onderwijzen,
dat ook een kind van geloovige ouders die
wedergeboorte behoeft; hen bepalen bij de
schrikkelijke waarheid, dat ook de kinderen
van geloovige ouders in zonden ontvangeyx en
geboren zijn en daarom aan allerhande ellen
digheid, ja aan de verdoemenis zelve onder
worpen zijn. Alle gedachte alsof het op zichzelf
voldoende zou wezen, geboren te zijn uit ge
loovige ouders, moet in de onderwijzing aan
gaande den doop tegengegaan worden. Niet de
geboorte uit geloovige ouders, maar alleen de
wedergeboorte uit den H. Geest maakt Christus
en al Zijn weldaden deelachtig,
De sprake, die er van het doopwater uitgaat
en wijst op de onreinheid onzer ziele, moet voor
het kinderoor worden vertolkt.
Verre dus daarvan, dat die ouders tot hun
kinderen zouden mogen zeggen„kind, ge zijt
geboren uit geloovige ouders, en ge zijt ge
doopt, dus ge wordt zalig." Integendeel, dat
kind moet onderwezen worden, dat het alleen
door Gods genade zalig worden kan, door de
genade van de vernieuwing des levens in de
wedergeboorte en de genade van de afwassching
der zonde.
Maar dan moet ook evenzeer gewezen worden
op die genade Wij bekennen dat onze kinderen
in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom
aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoe
menis zelve onderworpen zijn. Maar we be
kennen ook, dat zij in Christus geheiligd zijn
en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren
gedoopt te wezen. We belijden dat van onze
kinderen. We spreken dat daarmee niet uit van
elk kind hoofd voor hoofd. Of een bepaald kind
wedergeboren is en al deelt in die genade Gods
kunnen we niet zeggen. Maar de belijdenis geldt
dan wel in 't algemeen „onze kinderen
En dan komen we uit bij wat ds. Bavinck
schreef, dat we onze jonge kinderen moeten
houden voor bondgenooten en mitsdien voor
geloovigen en in de practijk met hen als de
zoodanigen handelen.
Wat nu verder uit deze doopsbeschouwing
voortvloeit voor de onderwijzing, kan in deze
artikelen onbesproken blijven. We hebben het
hier alleen over het gebedEn naar Bavinck
moeten we dan in de practijk, dus ook in de
practijk van het gebed, met de jonge kinderen
handelen als met geloovigen, en de gebedstoon
van het gebed vóór en na het eten is hiermee,
dunkt ons, voldoende toegelicht en gerecht
vaardigd.
XXXIX.
„Ik zal het eens even vragen, maar ik weet
het niet. Mijnheer is de heele nacht in de weer
geweest."
„Maar, Mevrouw is toch wel thuis?"
„Mevrouw ligt te bed", antwoordde de dienst
bode.
Albert stond in de breede vestibule van het
doktershuis op den Maliesingel te Utrecht.
„Wie kan ik zeggen, dat er is?"
„Mevrouws broer uit Amsterdam".
„O", vervolgde het meisje, „dan zal ik u
vast in de spreekkamer laten. U zult er wel
belang in stellen, als ik u zeg, dat de verwachte
baby is gekomen".
„Zoo", zei Albert, met moeite glimlachend,
wat vreugde moest beteekenen.
Het viel als een koud waterstraal op hem.
Want dat beteekende, dat hy Ida er niet over
spreken kon, zoodat hy onmiddellijk met Theo
te doen kreeg. En hy kende dezen te weinig,
om een meening te hebben over den al of niet
goeden afloop.
Hy zat in de spreekkamer en de dienstbode
was vertrokken.
Maar al spoedig hoorde hy vlugge schreden
en binnentrad Theo, monter, met een glimlach
op het gelaat.
„Dat mag treffen", zei hy, Albert de hand
schuddend. „Vanmorgen vroeg een flinken zoon,
kerel, Gode zy dank alles wel".
Albert wenschte hem geluk en hy meende
het. Want daa? straalde van dat knappe,
mannelijke gelaat vóór hem zóó een gelukszon,
Dat is niet veel. Dat is zoo weinig, dat het
nog wel te zeggen is, hoeveel dat zou zijn per
dag, maar dat niemand in staat zou wezen ons
dat te laten zien. Halve centen zijn er nog,
maar een één zevende cent is alleenleen denk
beeldig iets.
Wie één cent per week wil uitsparen en
sigaren rookt van, zeg 5 cent zou dan elke
vijf weken één sigaar minder moeten'rooken.
Wie elke week in Middelburg of Goes of Ter-
neuzen of andere centrale plaats naar de markt
gaat en daar dan één kop koffie "gebruikt, zou
dan het offer moeten brengen, dat hij eens in
de tien of vijftien of twintig of vijfentwintig
weken (dat is al bijna een halfjaar) één kop
koffie minder gebruikte.
Wie onder ons zou dus kunnen zeggen dat
hem een tezwaar offer gevraagd werd, wanneer
hem gevraagd werd op z'n gewone uitgaven
één cent per week te besparen. Wie zou
kunnen zeggen: door die ééne cent per week
ben ik geruïneerd, en doe ik vrouw en kinde
ren tekort? Op die vraag durven we zelf wel
als antwoord te gevenniemand.
Toch schijnt het dat velen zich o zoo be
zwaard gevoelen onder de gedachte nog één
cent per week op het één of ander uit te spa
ren zóó bezwaard, dat ze tot zichzelf zeggen
maar d&t kan nietdat wordt nu al te erg.
Het bewijs daarvan is helaas gemakkelijk te
geven.
In zijn rapport over de vergadering der
Zendingsdeputaten, opgenomen in delKerkbode
van 24 Dec. j.l. heeft ds. F. Staal berekend,
dat wanneer elk belijdend lid één cent*per
week meer gaf voor de Zending het dan mo
gelijk zou zijn wat dringend noodig is
een tweeden missionairen Dienaar des Woords
naar Magelang te zenden. Eén cent per week
per belijdend lid. Niet dus per lid, de doople
den meegerekend, maar per belijdend lid. Be
rekend dus naar het aantal van die leden, die
belijdenis deden, waarvan het grootste deel
dus al zelf verdienste heeft.
Men zou zoo denken dan is dat in een
minimum van tijd voor elkaar. Elk zal zeggen,
wanneer we met zoo'n onbeteekend offer van
één cent per week een zóó groote zaak kunnen
helpen tot stand brengen van de uitzending van
een tweeden missionairen Dienaar des Woords,
dan mag dat geen dag wachten.
Dat zou gezond geredeneerd zijn.
Tot nu toe werd echter naar die gezonde
redeneering niet gedaan. Deputaten voor de
Zending dorsten nog niet het besluit nemen
aan de Zendende kerk te adviseeren tot de
beroeping van een tweeden missionair over te
gaan. Integendeel, op hun vergadering werd
gerapporteerd, dat er kerken waren, die meen
den dat er nu letterlijk niets meer bij kon,
zelfs geen cent per week.
Wat echter niet is, kan komen.
Daar hopen we op.
De zaak van de Zending komt in alle ker
ken weer aan de orde, opdat ze op de Clas
sical vergaderingen in April en Mei, rappor
teeren kunnen of zij voor de Zending meer
kunnen bijdragen, en mogelijk maken de uit
zending van een tweeden missionairen Dienaar.
En wanneer ze dan, doordrongen van de
roeping om mee te helpen aan de verbreiding
van het Evangelie onder de Heidenen en Mo-
hamedanen, die zaak overwegen, dan willen
we hun daarbij wijzen op dat één cent per
week per belijdend lid, en hun in allen ernst
de vraag voorleggen kunt ge beweren, dat het
alzoo gevraagde offer metterdaad te groot is?
en volhouden dat het zelfs geen cent per week
meer lijden kan?
Heij.
TWEETAL TE
Capelle a.d. I.Tsel W. H. Bouwman te Lopik en
J. Meijer te Fijnaart.
BEROEPEN TE
Meeden, Laar (Bentheim)K. Spoelstra. cand. te
Sappemeer.
Westzaan P. v. d. Marei, cand. te Koudekerk a.d. Rijn.
Grijpskerk (Gr.)J. Bosch te Westbroek.
De LierP. N Kruyswijk te Voorschoten.
Hoogeveen G. O. Donner te Emmen.
BEDANKT VOOR
Tznmmarnm W. van Gelder te Lange slag.
Serooskerke J. Meijer te Fijnaart.
dat hy met smart dacht aan zyn eigen huwe
lyk, aan Annie en aan zyn kindje, waarvoor
hy een slecht vader was
„Hoe kom je zoo plots uit de lucht geval
len?" vroeg Theo dan. „Is er iets bijzonders?
Thuis iets niet in orde. Met Annie niet
Bezorgd keek hy hem aan. Vóór hem zat niet
iemand, die er uitzag, alsof zyn weg op rozen
ging. Moe, schier levenszat. Met diepe kringen
onder de oogen en een nervense uitdrukking
op het gelaat.
„Ja alles wel, thuis", zei Albert, met moeite.
„Maar ik heb wel iets, waarover ik je graag
zou willen spreken. Ik kom je hulp vragen".
„Moet je spoedig naar Amsterdam terug?"
„Nu, het komt op geen trein aan."
„Ja, zie je, ik heb me al verlaat en moet
noodzakelijk naar myn patiënten. Daarna is 't
spreekuur. Zeg, om half drie, drie uur heb ik
wel een rustig oogenblik, om met je te praten.
Als het my mogelijk is, wil ik je wel helpen.
Maar in enkele minuten kun je zeker niet
zeggen, wat er op je hart ligt?"
En toen de ander ontkennend schudde het
hoofd: „Kun je wachten tot vanmiddag? Ja?
In orde. Het heele huis staat natuurlyk tot je
beschikking in dien tusschentyd. Dan kun je
vanmiddag ook heel even Ida wel spreken".
„Goed, ik ga ook nog maar wat wandelen."
In den namiddag zaten ze tegenover elkaar
in Theo's studeervertrek.
En Albert vertelde
Met de oogen zoo nu en dan neergeslagen,
want vóór hem zat iemand, die hem onder de
's GravelandH. Ph. Ingwersen te Nijkerk.
Afscheid en Intrede.
Kralingsche Veer. Ds. H. Veldkamp deed intrede
met, een leerrede over Hand. 3 6. Gebrnikelijke toe
spraken volgden. Ds. Oudkerk, de vroegere consulent,
liet zingen Ps. 66 10.
Oldekerk. Na bevestigd te zijn door ds. T. D. Prins,
van Bolsward, deed de heer R. Haitsma, theol. cand.
te Oosterholt, zijn intrede met een predikatie over
Matth. 13 44. Na de predikatie richtte de heer Haitsma
zich tot zijn schoonvader, den bevestiger, tot den
consulent ds. Elzinga, tot Burgemeester, Wethouders
en secretaris, en tenslotte tot catechisanten, onder
wijzend personeel, koster en tot de gemeente in het
algemeen.
Namens den kerkeraad sprak ouderling B. Tolsppa.
Op zijn verzoek zong de gemeente staande de zegen
bede uit Ps. 134.
Ds. Elzinga. van Grootegast. sprak namens de
classis woorden van welkom.
Oostvvold. Cand. P. Prins zal Zondag 5 April zijn
intrede doen, na bevestigd te zijn door ds. D. Prins,
van Donkerbroek (Fr.).
Opgave over candidaten in de theologie van
de V. U. Het Bestuur der Theol. Fac. Ver. aan de
V. U. deelt mede,
le. dat de volgende candidaten in de theologie
bereid zijn, des Zondags voor de gemeente te spreken
T). J. B. Allaart, De Kempenaêrstraat 85, Oegstgeest
H. W. H. v. Andel, Wilhelminalaan 1, De Bildt; M.
den Boer, ie Const. Huygensstraat 53, Amsterdam
P. H. v. Eijk, Zijde C 66, BoskoopW. H. Gispen
W.Hzn., Badhuisstraat 101, ScheveningenD. J. de
Groot.. Regentesselaan 6, RijswijkH. Holtrop, Over
toom 320iu, AmsterdamJ. C. Houtzagers, Wilhel
minalaan 3, De BildtE. de Jong, Berkelschelaan
95b, Rotterdam A. K. Krabbe, Werkhorst, Meppel
D. Nauta, Raadhuisstrnat 225, Alphen a.d. RijnA.
D. R. Polman, Rijksstraatweg, Haren (Gr.)C. J.
Sikkel, De Kempenaêrstraat 7, Oegstgeest; E. L. Smelik.
Rijksstraat, SantpoortR. J. v. d. Weerd, Burgwal
80i, Kampen; N. Willemse, Amstelveenscheweg 233m,
AmsterdamL. v. d. Zanden, Putten.
2e. dat de volgende candidaten een eventueel
beroep in overweging willen nemen
R. J. de Boer, Zwartsluis; P. Boes, Eiland Marken
K. Spoelstra, Sappemeer W. Tom, Vondellaan 1,
Hilversum: M. Wielemaker, van derManderestraat9,
Vlissingen.
Geref. Stichting voor Ouden ran Dagen te
Zaandam. De Kerkeraad van Zaandam heeft dezer
dagen op zeer voordeelige voorwaarden aangekocht
een ruim huis met flinken tuin, gelegen aan de Oost
zijde. teneinde daarin te vestigen een Tehuis voor
ouden van dagen. Het perceel, dat geheel naar de
eischen des tijds is ingericht, kan met weinig kosten
geschikt gemaakt worden om een 15 a 20-tal ouden
van dagen te verplegen. In een vergadering met de
leden der gemeente, te houden op Maandag 9 Maart,
zullen diakenen nadere bijzonderheden en verdere
plannen in verband met. deze zaak mededeelen.
Praeparatoir Examen, De classis Breukelen
heeft praeparatoir geëxamineerd en met algemeene
stemmen beroepbaar gesteld, den lieer J. Visser,
cand. te Kockengen.
Peremptoir Examen. Door de classis Kollum
is peremptoir geëxamineerd en toegelaten tot de be
diening des Woords en der Sacramenten, de heer S.
J. Popma. cand. te Den Haag, beroepen predikant
van Engwierum.
Beroepbaar. In de classis Leiden is praep,
geëxamineerd en beroepbaar verklaard cand. C.
Kapteyn Dzn., H. Morschweg, te Oegstgeest. De heer
Kapteyn zal gaarne een ev. beroep in overweging
nemen.
In het Diaconessenhuis t.e Rotterdam is, tot
liet ondergaan van een operatie, opgenomen Ds. H.
Koffijberg predikant te Bolnes. Ds. Koffijberg is reeds
eenigen tijd lijdende aan galsteen-koliek. Zijn toestand
is hoogst ernstig.
De Gereformeerde Kerk van Zwolle hoopt a.s.
zomer eenige belangrijke feiten te herdenken.
Op 11 Juni zal het 90 jaar geleden zijn, dat de
Kerk werd geïnstitueerdop 25 Juli wordt het 50
jaren, dat de Plantagekerk in gebruik werd genomen,
terwijl in den zomer de nieuw gebouwde Zuiderkerk
in gebruik zal worden genomen.
Kerkelijke pers. In de plaats van wijlen ds.
K. J. Kapteijn is benoemd tot redacteur van het
(Geref.) Kerkblad voor Drenthe en Overijssel, Dr. C.
Bouma, van Zwolle, die deze benoeming tijdelijk heeft
aangenomen.
Hongaarsche Studenten. Naar „De Bazuin"
meldt, besloot de classis Appingedam inzake steun
regeling aan Hongaarsche Theol. studenten zich te
beperken tot de gedachte van uitreiking van een beurs
ten bate van Hongaarsche studenten, waardoor zy in
staat gesteld worden, gedurende een jaar de Theolo
gische colleges te volgen hier in Nederland. Aan de
Kerken is de idee ter overweging gegeven.
Men bericht ons, dat het Ned. Bijbelgenootschap,
behalve de in de laatste jaren opgerichte provinciale
commissie o.a. in Gelderland, Groningen en Friesland
mededeel ingen, aankeek, alsof hij in zyn ziel
wilde lezen
Het was zeer onaangenaam, maar hy moest
het verdragen. Hy oordeelde, dat zijn trots maar
op zij moest geschoven, want als Theo hein
niet hielp, dan was hy wèg.
Hy was uitgepraat.
En er heerschte stilte, beklemmend. Albert
voelde, dat het nu er op of er onder ging.
Toen, eindelijk, verbrak Theo de stilte.
„Dat was een ernstige boodschap", zeidehy.
„Ik begrijp er niet alles vau, want van den
handel heb ik weinig verstand. Als je zegt,
dat Yan Leeuwen je heeft bedrogen, wil ik dat
wel aannemen, maar moet toch opmerken, dat
je tegenover je zaak, je vrouw en je schoon
vader verbazend onverantwoordelijk hebt ge
handeld1 Ook is het mij niet duidelijk, hoe het
in korten tyd zoo'n groote som kan zyn".
Hy zweeg, wachtend, klaarblijkelijk, op een
antwoord.
Albert begreep, dat hij hier zoo gauw niet
klaar was. Hy was zeer oppervlakkig geweest
in zyn mededeelingen. Maar wilde hy iets be
reiken, dan zou hy meer moeten zeggen. Hy
voelde neiging, om weg te loopen. WatZyn
zwager behoefde hem toch niet te gaan zede-
meesteren Want daar zou het toch wel op
uitloopen
Maar hy moest geholpen. En daarom moest
toch wat schuld worden bekend.
„Ik moet erkennen", zei de hy, „dat ik ook
niet goed heb gehandeld. Ik heb gespeculeerd
en besef nu, dat 't verkeerd was. Die speculatie
brengt een mensch ten gronde".
(Wordt vervolgd).