DADERS DES WOORDS. Het gezinsgebed. FEUILLETON- Een cent per week. KERKNIEUWS. toch fijn, ge kunt bij den kachel blijven, ge rookt een sigaar en ge drinkt met uw gezin een goed kop koffie. Dat is in den winter maar alles. De kerkgebouwen zijn kil en koud, ge moet soms nog door den regen heen. Boven dien moet ge een prekikant hooren, dien ge al zoo vaak gehoord hebt. En dan een'predikatie van een man, dien ge nog nooit gezien en gehoord hebt, dat is voor mij althans een genot. Maar merkt iemand opkondt ge het alles verstaan. Of ik, de spreker begon te zeggen, toen hij het eerste vers opgaf, het kan wel zijn, dat niet allen het dadelijk verstaan, maar laten zij even geduld hebben, want het wordt van v lieverlede duidelijker. Maar heusch wij verston den het dadelijk van woord tot woord. Hoe het gekomen is, dat dit gesprek daarop een einde nam, weet ik niet. Doch zij begonnen over heel wat anders. Merkwaardige tijd dacht ik. Hier spreken menschen met elkander over een preek welke zij gisteren in hun kamer gehoord hebben en zij verklaren dat het mooi was. Over wat ik verder dacht, zal ik tenminste nu het zwijgen bewaren. Ook zonder dat ik er mij verder over uitlaat, is het duidelijk genoeg. Ik wil alleen zeggen, dat ik heelemaal niet behoor tot hen, die het onvoorwaardelijk af keuren, dat sommige onzer eigen predikanten hun preeken, gelijk men het begint te noemen, de lucht inzenden. Ik weet echter, dat het ver leidelijk wordt en dat ik licht in strijd zou handelen met mijn voornemen en daarom punt. Bouma. XIV. We zagen dus welke beschouwing van het Christelijk gezin aan het gebed in dat gezin moet ten grondslag liggen. Het is de beschouwing als in het gebed vóór en na het eten, die de bidders zich voor God doet stellen als „Uwe arme dienaren", als de zulken, wien „het eeuwige leven bereid is door het bloed van Uwen lieven Zoon, onzen Heere Jezus Christus"; die doet danken: „wij danken U inzonderheid, dat Gij ons wedergeboren hebt tot de hoop van een beter leven". Het is de beschouwing, die door ds. j. Bavinck om alleen dezen nog eens te noemen aldus wordt omschreven„wij moeten oyize jonge kinderen voor bondgenooten houden en mitsdien voor geloovigen en in de praktijk met hen als de zoodanigen handelen zoolang zij het tegendeel niet bewijzen". Worden nu tegen deze beschouwing bezwaren ingebracht dan behoeft ons dat niet te ver schrikken en allerminst er toe te bewegen, dat we ze aanstonds prijsgeven. Wie waarde hecht aan een Gereformeerde levensbeschouwing vindt in de geschriften van oude en nieuwe Gerefor meerde schrijvers en dat vooral in de oude maar dan de echte oude materiaal te over om dat ter verdediging te stellen tegenover allerlei subjectivistische beweringen van den lateren tijd. Men kan zelfs verder gaan en de verdedi gende stelling verwisselen voor de aanvallende beweging, en op gronden, ontleend aan onze kerkelijk goedgekeurde geschriften, aanvallen, die tegen deze beschouwing bezwaren maken om hun aan te toonen, dat zij, om Gereformeerd ,te zijn, ook zoo denken moeten. We slaan daartoe op ons doopsformulier, dat, ook al wordt het in tal van Kerken soms Zondag na Zondag gelezen, nog lang niet in z'n vollen inhoud wordt gekend. In dat formulier vinden we dezen zin, die onmiddellijk voorafgaat aan het gebed voor den doop: En de ouders zullen gehouden zijn hunne kinderen in het oppassen, hiervan breeder te onderwijzen. We onderstreepten hier het woord „hiervan''. Daartoe is reden. Vaak wordt in deze verma ning niet meer gezien dan een voorhouden van de roeping om de kinderen te onderwijzen. Men leest dan deze regels alsof er stond: En de ouders zullen gehouden zijn hunne kinderen in het opwassen breeder te onderwijzen. Alsof dat woordje „hiervan" geen beteekenis had laat men het weg. Maar zoo verminkt men den zin en doet men tekort aan de bedoeling. Er staat: hiervan breeder te onderwijzen. De vraag is dus, waarvan moeten de ouders hunne kinderen in het opwassen breeder onder- DOOR HUGO KINGMANS. 58) Theo was dan uit, op patiëtenbezoek, zoodat hy rustig met Ida kon praten, eerst. Want haar moest hy toch als bondgenoote hebben Annie behoefde voorloopig niets te weten. Hy had toch wel medelijden met haar, troostte hy zich. Zy leed wel onder de open ly ke breuk tusschen haar vader en hem. Ja, het was ook vervelend. Maar het was toch eigenlijk Secrèves eigen schuld. „Je weet wel beter", scherpte de stem in hem. Maar hy drong die terug. Nee, Secrève had feitelijk de meeste schuld. Als die direct maar had afge schoven, hem meer had vertrouwd, dan had hy met Van Leeuwen ook niet van doen gehad. Zoo was het. „Nee, zoo is het niet". Terug met die vervelende aanklagende stemHet was de schuld van Secrève Alles was hem tegen- geloopen. Een schoonvader, die hem byna onder curateele had gehouden. En een huwelyk, waarin de liefde ontbrak, al hield Annie, ge loofde hy, wel van hem. Het was alles mis lukking „Natuurlyk, want je hebt ver keerd gezocht. Fata morgana, Albert". Stil nou, hy was er nou net overheen wijzen En het antwoord op die vraag wan neer men ze zichzelf maar eenmaal gesteld heeft is duidelijk, de ouders moeten hun kinderen breeder onderwijzen, aangaande de beteekenis van den doop. En ze moeten dat dan doen overeenkomstig de leer van den doop zooals die in het Doopsformulier gegeven wordt. Ze moeten dat doen. Ze zijn gehouden dat te doen. Ze hebben zichzélf verplicht dat te doen. Want, voor hun kind gedoopt wordt is hun gevraagd of ze beloven hun kind, als het tot zijn verstand gekomen is, in de voorzeide leer naar hnn vermogen te onderwijzen. In de voorzeide leer, dat is dus in de leer van den doop, gelijk die in het formulier is ontwikkeld. Op die vraag antwoorden ze met een plechtig „ja," en met dat „ja" hebben ze dus de ver plichting op zich genomen hun kind breeder te onderwijzen aangaande de doop, en dat dan te doen zooals dat in het Doopsformulier in korte trekken is aangewezen. Wanneer ze dat dus niet doen houden ze hun belofte niet, breken ze hun woord. Niet dan houden ze dat woord, wanneer ze hun kinderen zoo'n beetje onderwijzen, maar eerst dan wanneer ze de beteekenis van den Doop hun kinderen leeren verstaan, naar de onderwijzing van het formulier. Wanneer er dus ouders zouden zijn, die beweerden, ik wil mijn kinderen niet voor weder geboren houden, totdat ze het tegendeel bewij zen" en die dan daarbij nog erg hoog zich zouden aanstellen, is er alle reden om tot hen te zeggen, dat die hoogheid hen allerminst al betaamt, omdat ze zoo doende hun woord breken, of althans blijk geven indertijd een plechtige belofte te hebben afgelegd, zonder te beseffen, wat die belofte inhield. En het één is al evenmin eervol als het andere. Van de beteekenis van den doop hebben de ouders hun kinderen breeder te onderwijzen. En dan hebben ze hun kinderen er op te wijzen allereerst, dat die doop leert, dat een mensch, om zalig te w orden, wedergeboorte noodig heejt. Dan moeten ze met hun kinderen bespreken de ellende, waarin een mensch door de zonde gekomen is. Dan moeten ze hen onderwijzen, dat ook een kind van geloovige ouders die wedergeboorte behoeft; hen bepalen bij de schrikkelijke waarheid, dat ook de kinderen van geloovige ouders in zonden ontvangeyx en geboren zijn en daarom aan allerhande ellen digheid, ja aan de verdoemenis zelve onder worpen zijn. Alle gedachte alsof het op zichzelf voldoende zou wezen, geboren te zijn uit ge loovige ouders, moet in de onderwijzing aan gaande den doop tegengegaan worden. Niet de geboorte uit geloovige ouders, maar alleen de wedergeboorte uit den H. Geest maakt Christus en al Zijn weldaden deelachtig, De sprake, die er van het doopwater uitgaat en wijst op de onreinheid onzer ziele, moet voor het kinderoor worden vertolkt. Verre dus daarvan, dat die ouders tot hun kinderen zouden mogen zeggen„kind, ge zijt geboren uit geloovige ouders, en ge zijt ge doopt, dus ge wordt zalig." Integendeel, dat kind moet onderwezen worden, dat het alleen door Gods genade zalig worden kan, door de genade van de vernieuwing des levens in de wedergeboorte en de genade van de afwassching der zonde. Maar dan moet ook evenzeer gewezen worden op die genade Wij bekennen dat onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoe menis zelve onderworpen zijn. Maar we be kennen ook, dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen. We belijden dat van onze kinderen. We spreken dat daarmee niet uit van elk kind hoofd voor hoofd. Of een bepaald kind wedergeboren is en al deelt in die genade Gods kunnen we niet zeggen. Maar de belijdenis geldt dan wel in 't algemeen „onze kinderen En dan komen we uit bij wat ds. Bavinck schreef, dat we onze jonge kinderen moeten houden voor bondgenooten en mitsdien voor geloovigen en in de practijk met hen als de zoodanigen handelen. Wat nu verder uit deze doopsbeschouwing voortvloeit voor de onderwijzing, kan in deze artikelen onbesproken blijven. We hebben het hier alleen over het gebedEn naar Bavinck moeten we dan in de practijk, dus ook in de practijk van het gebed, met de jonge kinderen handelen als met geloovigen, en de gebedstoon van het gebed vóór en na het eten is hiermee, dunkt ons, voldoende toegelicht en gerecht vaardigd. XXXIX. „Ik zal het eens even vragen, maar ik weet het niet. Mijnheer is de heele nacht in de weer geweest." „Maar, Mevrouw is toch wel thuis?" „Mevrouw ligt te bed", antwoordde de dienst bode. Albert stond in de breede vestibule van het doktershuis op den Maliesingel te Utrecht. „Wie kan ik zeggen, dat er is?" „Mevrouws broer uit Amsterdam". „O", vervolgde het meisje, „dan zal ik u vast in de spreekkamer laten. U zult er wel belang in stellen, als ik u zeg, dat de verwachte baby is gekomen". „Zoo", zei Albert, met moeite glimlachend, wat vreugde moest beteekenen. Het viel als een koud waterstraal op hem. Want dat beteekende, dat hy Ida er niet over spreken kon, zoodat hy onmiddellijk met Theo te doen kreeg. En hy kende dezen te weinig, om een meening te hebben over den al of niet goeden afloop. Hy zat in de spreekkamer en de dienstbode was vertrokken. Maar al spoedig hoorde hy vlugge schreden en binnentrad Theo, monter, met een glimlach op het gelaat. „Dat mag treffen", zei hy, Albert de hand schuddend. „Vanmorgen vroeg een flinken zoon, kerel, Gode zy dank alles wel". Albert wenschte hem geluk en hy meende het. Want daa? straalde van dat knappe, mannelijke gelaat vóór hem zóó een gelukszon, Dat is niet veel. Dat is zoo weinig, dat het nog wel te zeggen is, hoeveel dat zou zijn per dag, maar dat niemand in staat zou wezen ons dat te laten zien. Halve centen zijn er nog, maar een één zevende cent is alleenleen denk beeldig iets. Wie één cent per week wil uitsparen en sigaren rookt van, zeg 5 cent zou dan elke vijf weken één sigaar minder moeten'rooken. Wie elke week in Middelburg of Goes of Ter- neuzen of andere centrale plaats naar de markt gaat en daar dan één kop koffie "gebruikt, zou dan het offer moeten brengen, dat hij eens in de tien of vijftien of twintig of vijfentwintig weken (dat is al bijna een halfjaar) één kop koffie minder gebruikte. Wie onder ons zou dus kunnen zeggen dat hem een tezwaar offer gevraagd werd, wanneer hem gevraagd werd op z'n gewone uitgaven één cent per week te besparen. Wie zou kunnen zeggen: door die ééne cent per week ben ik geruïneerd, en doe ik vrouw en kinde ren tekort? Op die vraag durven we zelf wel als antwoord te gevenniemand. Toch schijnt het dat velen zich o zoo be zwaard gevoelen onder de gedachte nog één cent per week op het één of ander uit te spa ren zóó bezwaard, dat ze tot zichzelf zeggen maar d&t kan nietdat wordt nu al te erg. Het bewijs daarvan is helaas gemakkelijk te geven. In zijn rapport over de vergadering der Zendingsdeputaten, opgenomen in delKerkbode van 24 Dec. j.l. heeft ds. F. Staal berekend, dat wanneer elk belijdend lid één cent*per week meer gaf voor de Zending het dan mo gelijk zou zijn wat dringend noodig is een tweeden missionairen Dienaar des Woords naar Magelang te zenden. Eén cent per week per belijdend lid. Niet dus per lid, de doople den meegerekend, maar per belijdend lid. Be rekend dus naar het aantal van die leden, die belijdenis deden, waarvan het grootste deel dus al zelf verdienste heeft. Men zou zoo denken dan is dat in een minimum van tijd voor elkaar. Elk zal zeggen, wanneer we met zoo'n onbeteekend offer van één cent per week een zóó groote zaak kunnen helpen tot stand brengen van de uitzending van een tweeden missionairen Dienaar des Woords, dan mag dat geen dag wachten. Dat zou gezond geredeneerd zijn. Tot nu toe werd echter naar die gezonde redeneering niet gedaan. Deputaten voor de Zending dorsten nog niet het besluit nemen aan de Zendende kerk te adviseeren tot de beroeping van een tweeden missionair over te gaan. Integendeel, op hun vergadering werd gerapporteerd, dat er kerken waren, die meen den dat er nu letterlijk niets meer bij kon, zelfs geen cent per week. Wat echter niet is, kan komen. Daar hopen we op. De zaak van de Zending komt in alle ker ken weer aan de orde, opdat ze op de Clas sical vergaderingen in April en Mei, rappor teeren kunnen of zij voor de Zending meer kunnen bijdragen, en mogelijk maken de uit zending van een tweeden missionairen Dienaar. En wanneer ze dan, doordrongen van de roeping om mee te helpen aan de verbreiding van het Evangelie onder de Heidenen en Mo- hamedanen, die zaak overwegen, dan willen we hun daarbij wijzen op dat één cent per week per belijdend lid, en hun in allen ernst de vraag voorleggen kunt ge beweren, dat het alzoo gevraagde offer metterdaad te groot is? en volhouden dat het zelfs geen cent per week meer lijden kan? Heij. TWEETAL TE Capelle a.d. I.Tsel W. H. Bouwman te Lopik en J. Meijer te Fijnaart. BEROEPEN TE Meeden, Laar (Bentheim)K. Spoelstra. cand. te Sappemeer. Westzaan P. v. d. Marei, cand. te Koudekerk a.d. Rijn. Grijpskerk (Gr.)J. Bosch te Westbroek. De LierP. N Kruyswijk te Voorschoten. Hoogeveen G. O. Donner te Emmen. BEDANKT VOOR Tznmmarnm W. van Gelder te Lange slag. Serooskerke J. Meijer te Fijnaart. dat hy met smart dacht aan zyn eigen huwe lyk, aan Annie en aan zyn kindje, waarvoor hy een slecht vader was „Hoe kom je zoo plots uit de lucht geval len?" vroeg Theo dan. „Is er iets bijzonders? Thuis iets niet in orde. Met Annie niet Bezorgd keek hy hem aan. Vóór hem zat niet iemand, die er uitzag, alsof zyn weg op rozen ging. Moe, schier levenszat. Met diepe kringen onder de oogen en een nervense uitdrukking op het gelaat. „Ja alles wel, thuis", zei Albert, met moeite. „Maar ik heb wel iets, waarover ik je graag zou willen spreken. Ik kom je hulp vragen". „Moet je spoedig naar Amsterdam terug?" „Nu, het komt op geen trein aan." „Ja, zie je, ik heb me al verlaat en moet noodzakelijk naar myn patiënten. Daarna is 't spreekuur. Zeg, om half drie, drie uur heb ik wel een rustig oogenblik, om met je te praten. Als het my mogelijk is, wil ik je wel helpen. Maar in enkele minuten kun je zeker niet zeggen, wat er op je hart ligt?" En toen de ander ontkennend schudde het hoofd: „Kun je wachten tot vanmiddag? Ja? In orde. Het heele huis staat natuurlyk tot je beschikking in dien tusschentyd. Dan kun je vanmiddag ook heel even Ida wel spreken". „Goed, ik ga ook nog maar wat wandelen." In den namiddag zaten ze tegenover elkaar in Theo's studeervertrek. En Albert vertelde Met de oogen zoo nu en dan neergeslagen, want vóór hem zat iemand, die hem onder de 's GravelandH. Ph. Ingwersen te Nijkerk. Afscheid en Intrede. Kralingsche Veer. Ds. H. Veldkamp deed intrede met, een leerrede over Hand. 3 6. Gebrnikelijke toe spraken volgden. Ds. Oudkerk, de vroegere consulent, liet zingen Ps. 66 10. Oldekerk. Na bevestigd te zijn door ds. T. D. Prins, van Bolsward, deed de heer R. Haitsma, theol. cand. te Oosterholt, zijn intrede met een predikatie over Matth. 13 44. Na de predikatie richtte de heer Haitsma zich tot zijn schoonvader, den bevestiger, tot den consulent ds. Elzinga, tot Burgemeester, Wethouders en secretaris, en tenslotte tot catechisanten, onder wijzend personeel, koster en tot de gemeente in het algemeen. Namens den kerkeraad sprak ouderling B. Tolsppa. Op zijn verzoek zong de gemeente staande de zegen bede uit Ps. 134. Ds. Elzinga. van Grootegast. sprak namens de classis woorden van welkom. Oostvvold. Cand. P. Prins zal Zondag 5 April zijn intrede doen, na bevestigd te zijn door ds. D. Prins, van Donkerbroek (Fr.). Opgave over candidaten in de theologie van de V. U. Het Bestuur der Theol. Fac. Ver. aan de V. U. deelt mede, le. dat de volgende candidaten in de theologie bereid zijn, des Zondags voor de gemeente te spreken T). J. B. Allaart, De Kempenaêrstraat 85, Oegstgeest H. W. H. v. Andel, Wilhelminalaan 1, De Bildt; M. den Boer, ie Const. Huygensstraat 53, Amsterdam P. H. v. Eijk, Zijde C 66, BoskoopW. H. Gispen W.Hzn., Badhuisstraat 101, ScheveningenD. J. de Groot.. Regentesselaan 6, RijswijkH. Holtrop, Over toom 320iu, AmsterdamJ. C. Houtzagers, Wilhel minalaan 3, De BildtE. de Jong, Berkelschelaan 95b, Rotterdam A. K. Krabbe, Werkhorst, Meppel D. Nauta, Raadhuisstrnat 225, Alphen a.d. RijnA. D. R. Polman, Rijksstraatweg, Haren (Gr.)C. J. Sikkel, De Kempenaêrstraat 7, Oegstgeest; E. L. Smelik. Rijksstraat, SantpoortR. J. v. d. Weerd, Burgwal 80i, Kampen; N. Willemse, Amstelveenscheweg 233m, AmsterdamL. v. d. Zanden, Putten. 2e. dat de volgende candidaten een eventueel beroep in overweging willen nemen R. J. de Boer, Zwartsluis; P. Boes, Eiland Marken K. Spoelstra, Sappemeer W. Tom, Vondellaan 1, Hilversum: M. Wielemaker, van derManderestraat9, Vlissingen. Geref. Stichting voor Ouden ran Dagen te Zaandam. De Kerkeraad van Zaandam heeft dezer dagen op zeer voordeelige voorwaarden aangekocht een ruim huis met flinken tuin, gelegen aan de Oost zijde. teneinde daarin te vestigen een Tehuis voor ouden van dagen. Het perceel, dat geheel naar de eischen des tijds is ingericht, kan met weinig kosten geschikt gemaakt worden om een 15 a 20-tal ouden van dagen te verplegen. In een vergadering met de leden der gemeente, te houden op Maandag 9 Maart, zullen diakenen nadere bijzonderheden en verdere plannen in verband met. deze zaak mededeelen. Praeparatoir Examen, De classis Breukelen heeft praeparatoir geëxamineerd en met algemeene stemmen beroepbaar gesteld, den lieer J. Visser, cand. te Kockengen. Peremptoir Examen. Door de classis Kollum is peremptoir geëxamineerd en toegelaten tot de be diening des Woords en der Sacramenten, de heer S. J. Popma. cand. te Den Haag, beroepen predikant van Engwierum. Beroepbaar. In de classis Leiden is praep, geëxamineerd en beroepbaar verklaard cand. C. Kapteyn Dzn., H. Morschweg, te Oegstgeest. De heer Kapteyn zal gaarne een ev. beroep in overweging nemen. In het Diaconessenhuis t.e Rotterdam is, tot liet ondergaan van een operatie, opgenomen Ds. H. Koffijberg predikant te Bolnes. Ds. Koffijberg is reeds eenigen tijd lijdende aan galsteen-koliek. Zijn toestand is hoogst ernstig. De Gereformeerde Kerk van Zwolle hoopt a.s. zomer eenige belangrijke feiten te herdenken. Op 11 Juni zal het 90 jaar geleden zijn, dat de Kerk werd geïnstitueerdop 25 Juli wordt het 50 jaren, dat de Plantagekerk in gebruik werd genomen, terwijl in den zomer de nieuw gebouwde Zuiderkerk in gebruik zal worden genomen. Kerkelijke pers. In de plaats van wijlen ds. K. J. Kapteijn is benoemd tot redacteur van het (Geref.) Kerkblad voor Drenthe en Overijssel, Dr. C. Bouma, van Zwolle, die deze benoeming tijdelijk heeft aangenomen. Hongaarsche Studenten. Naar „De Bazuin" meldt, besloot de classis Appingedam inzake steun regeling aan Hongaarsche Theol. studenten zich te beperken tot de gedachte van uitreiking van een beurs ten bate van Hongaarsche studenten, waardoor zy in staat gesteld worden, gedurende een jaar de Theolo gische colleges te volgen hier in Nederland. Aan de Kerken is de idee ter overweging gegeven. Men bericht ons, dat het Ned. Bijbelgenootschap, behalve de in de laatste jaren opgerichte provinciale commissie o.a. in Gelderland, Groningen en Friesland mededeel ingen, aankeek, alsof hij in zyn ziel wilde lezen Het was zeer onaangenaam, maar hy moest het verdragen. Hy oordeelde, dat zijn trots maar op zij moest geschoven, want als Theo hein niet hielp, dan was hy wèg. Hy was uitgepraat. En er heerschte stilte, beklemmend. Albert voelde, dat het nu er op of er onder ging. Toen, eindelijk, verbrak Theo de stilte. „Dat was een ernstige boodschap", zeidehy. „Ik begrijp er niet alles vau, want van den handel heb ik weinig verstand. Als je zegt, dat Yan Leeuwen je heeft bedrogen, wil ik dat wel aannemen, maar moet toch opmerken, dat je tegenover je zaak, je vrouw en je schoon vader verbazend onverantwoordelijk hebt ge handeld1 Ook is het mij niet duidelijk, hoe het in korten tyd zoo'n groote som kan zyn". Hy zweeg, wachtend, klaarblijkelijk, op een antwoord. Albert begreep, dat hij hier zoo gauw niet klaar was. Hy was zeer oppervlakkig geweest in zyn mededeelingen. Maar wilde hy iets be reiken, dan zou hy meer moeten zeggen. Hy voelde neiging, om weg te loopen. WatZyn zwager behoefde hem toch niet te gaan zede- meesteren Want daar zou het toch wel op uitloopen Maar hy moest geholpen. En daarom moest toch wat schuld worden bekend. „Ik moet erkennen", zei de hy, „dat ik ook niet goed heb gehandeld. Ik heb gespeculeerd en besef nu, dat 't verkeerd was. Die speculatie brengt een mensch ten gronde". (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2