Lichtbeelden.
DADERS DES WOORDS.
Het gezinsgebed.
Een wonder soort vereeniging.
UIT DE PERS.
Zending (onder de Joden).
KERKNIEUWS.
heid is in strijd met het Woord van onzen God,
met onze gemeenschappelijke belijdenis en met
de kerkenordening waaronder zij en wij leven.
Maar wanneer ik mij niet bedrieg, dan ontbreekt
daaraan het besef bij hen en sturen zij hoe
langer zoo meer er op aan, om hun gemeenten
sterk te maken wat ik niet afkeur en ze
verder van onze Kerken te verwijderen. Als er
slechts een spoor van toenadering te bespeuren
valt, wordt daartegen geijverd en dit is een
veeg teeken, en kan niet anders dan wrange
vruchten dragen. Ik weet wel, wat er van die
zijde gezegd wordt, maar dit is naar mijn oor
deel niet steekhoudend Doch wijl dit artikel
reeds lang genoeg is, moet ik daarover nog
iets zeggen in een volgend nummer.
De volgende week krijgen we twee avonden,
waarop vergaderingen gehouden worden. Beide
met lichtbeelden. Woensdagavond acht uur in
de Boogardzaal. Een Hongaarsch predikant en
zijn vrouw zullen vertellen over den toestand
in hun land en de heer Petermeijer zal het ge
sprokene in onze taal weergeven. Zie de nadere
bizonderheden in een advertentie van dit nummer.
De andere vergadering wordt Donderdag
avond half acht gehouden in de Noorderkerk.
De lichtbeelden, welke dan vertoond worden,
hebben betrekking op onze Zending te Mage-
lang, waar ds. Merkelijn met zooveel zegen
werkt. De heer Hage, hoofd onzer Mulo-school
zal een duidelijke toelichting geven. Wij noo-
digen onze lezers vriendelijk uit om van hun
belangstelling blijk te geven.
Het is waar, dat er zoo vaak in onze stad
gelegenheid is om iets goeds te zien en te
hooren, maar als wij ons niet bedriegen, zullen
velen zeggen, wij willen er bij zijn, want beide
samenkomsten hebben onze volle sympathie.
Bouma.
XIII.
We beginnen weer met in herinnering te
brengen, hoe in het gebed vóór en na het eten
de bidders zich voor God stellen. Ze doen dat
als„Uwe arme dienaren", als dezulken, wien
„het eeuwige leven bereid is door het bloed
van Uwen lieven Zoon, onzen Heere Jezus
Christus", als die uitspreken „wij danken U
inzonderheid, dat Gij ons wedergeboren hebt
tot de hoop van een beter leven".
En we herinneren er dan ook aan, dat de
beschouwing van het christelijk gezin, die hier
uit spreekt, gelijk we een vorig maal zagen
die is van onze Gereformeerde vaderen, van
wie we met name noemden en citeerden Ur-
sinus en Bastingius, en evenzoo wordt geleerd
door Gereformeerden uit den laatsten tijd als
ds. H. Hoekstra en ds. J. Bavinck.
Is dus die beschouwing een goed-Gerefor-
meerde, daarmede is nog niet de vraag be
handeld en beantwoord, of deze beschouwing
ook niet gevaren meebrengt En wanneer eerst
maar weer voor ons vast staat, dat die be
schouwing goed Gereformeerd is, heeft ook die
vraag recht en moet ze onder de oogen gezien
worden.
Dat gevaar toch is er zeer zeker. En het is
niet van vandaag of gisteren. Dat misbruik
maken van het Verbond ontmoeten we al
om maar niet verder terug te gaan in het
N. Testament, als een kwaad bij de Joden,
waartegen de Heere Jezus getuigen moest. De
Joden meenden toen dat het voldoende was
zich er op te kunnen beroemen„Wij zijn
Abrahams zaad". De beloften van het Genade-
verbond misbruikten ze, om daarop in valsche
rust zich neer te vleien in stede van die te
gebruiken in een werkzaam geloof. Ze bedach
ten niet, wat ds. K. Schilder in z'n schoone
Schriftoverdenking „Licht in den rook", op
merkt over Abraham, dat „de arbeid voor
Abraham met de belofte meegekomen was,
want beloften geven werkzij dwingen tot den
zwaren cvrbeid der ziel" (bl. 256.)
Dat gevaar bestaat nog altijd en is meer dan
denkbeeldig. Het gevaar, dat men meent dat
het genoeg is de beloften te hebben en zich
niet afvraagt of men die beloften ook geloovig
zich toegeëigend heeft en doorgaat zich die ge-
loovig toe te eigenen. Het gevaar dat men niet
verstaat en aanvaardt de roeping, waarmee men
krachtens het Genadeverbond geroepen wordt,
tot een nieuwe gehoorzaamheid, tot een ver
zaken van de wereld, een dooden van de oude
natuur en een wandelen in een Godzalig leven.
Maar wanneer we erkennen, dat dit gevaar
er is, dat daatmee moet gerekend en daartegen
gewaakt worden, mag niet vergeten dat er nog
onderscheid is tusschen het ééne gevaar en het
andere.
We hebben het hier over het gezinsgebed,
over het gebed, dat het gezin uitspreekt wan
neer het aan den disch zit. Op de tafel, waar
die disch dan staat aangericht, liggen messen.
In de kamer, waar het gezin saamkwam, staat
in den wintertijd een brandende kachel. Denken
we ons dat gezin aan de tafel terwijl het avond
is, dan brandt er ook een lamp.
En nu vragen wezijn messen niet gevaar
lijk? Kan een brandende kachel niet heel ge
vaarlijk zijn voor een kind en is het niet al
evenzoo met een brandende lamp
En op al die vragen antwoorden weja En
menigeen zou dan al aanstonds allerlei verhalen
kunnen doen van rampen door een mes, of een
brandende kachel of een lamp.
Laten we dan om die gevaren al die dingen
maar weg Zitten we dan in een donkere en
niet verwarmde kamer, bibberend van de koude
als blinden te tasten naar ons eten en als bar
baren met onze vingers het vleesch uit elkaar
te scheuren?
Maar dat zou dan toch zijn een miskennen
van de gaven, die God ons voor het natuurlijk
leven geschonken heeft, en in het niet-gebrui-
ken van Gods gaven een zonde. Dat doen we
dan ook niet. We gebruiken al die dingen,
hoewel ze gevaar kunnen opleveren. Want er
is een onderscheid tusschen het gevaar van
„pestkiemen"die daar niet hooren, en die alleen
maar gevaar meebrengen, en die dingen, die in
zichzelf niet gevaarlijk zijn, maar te eeren als
goede gaven Gods en daar wel hooren.
En nu zou een Christelijk gezin wel mogen
gebruik maken van messen, een kachel, een
lamp, als goede gave Gods, hoewel die door
misbruik gevaarlijk kunnen worden, maar niet
mogen aanvaarden de beloften Gods aan het
Christelijk gezin gegeven, omdat ook die beloften
kunnen misbruikt worden Die beloften Gods
hooren daar ook. Niet minder dan het licht van
de lamp, hoort daar het licht van Gods beloften.
liet misbruik maken van de beloften Gods
mag niet leiden tot een ontkennen daarvan;
ook niet daartoe, dat men ze eenvoudig laat
liggen.
Wanneer de Joden misbruik maakten van het
Verbond en van het feit en de wetenschap dat
zij „Abrahams kinderen" waren, ontzegt de
Heere Jezus hun die hoedanigheid niet. Dan
spreekt Hij het uit„Ik weet dat Gij Abrahams
zaad zijt".Joh. 8:37. En juist daaraan, dat zij
Abrahams zaad waren, ontleent hij een snijdende
waarschuwing door te wijzen op de schrikke
lijke tegenstelling tusschen wat zij als Abrahams
zaad behoorden te zijn en wat zij in werkelijk
heid waren„Gij zoekt mij te dooden, een
mensch die u de waarheid gesproken heb,
welke ik van God gehoord heb, dat deed Abra
ham niet". Joh. 8 40.
Er moet zeker bedacht worden, dat het niet
voldoende is voor een geloovige gehouden te
worden de vraag blijftis men het ook in
werkelijkheid De ware kinderen van Abraham,
doen ook als Abraham en daaraan zijn ze te
herkennen. De ware bondelingen gedragen zich
als bondelingenze aanvaarden de belofte en
roeping van het Genadeverbond en daaraan
zijn ze te herkennen. Bij wie dat niet zoo is,
komt juist bij het letten op het Genadeverbond
de tegenstelling tusschen wat ze zijn en be
hoorden te zijn des te scherper uit, en kan
daarin nog een middel liggen om hen tot be
zinning te brengen.
Om al die redenen mag dus vanwege de ge
varen, die er aan verbonden zijn, maar niet
gedaan alsof een Christelijk gezin niet een
Christelijk gezin was maar een gezelschap
heidenen.
Vraagt men nu wat voor zin het heeft die
beschouwing van het Christelijk gezin in het
gebed zoo te doen uitkomen, zelfs in zoo sterke
bewoordingen, terwijl toch de mogelijkheid be
staat, dat in dat gezin ook onwedergeborenen
zijn en deze daardoor misschien wel op een
dwaalspoor zouden kunnen geraken, dan ver
wijzen we naar het dankgebed in ons Avond-
maals formulier.
Daar legt de kerk want dit formulier is
wel kerkelijk goedgekeurd ons op de lippen
de dankzegging: „O barmhartige God en Vader,
wij danken U van ganscher harte enz. en
dat Gij ons geejt een waarachtig geloofwaar
door wij zulke Uwe weldaden deelachtig
worden."
Let nu wel op die woor'en: „dat Gij ons
geeft een waarachtig geloof". Staat dat vast
van al die menschen, die aan het Avondmaal
hebben deelgenomen Zullen we dan, omdat
dit niet vast staat, die woorden gaan verande
ren in „dat Gij sommigen geeft een waarachtig
geloof? Om zoo de werkelijkheid weer te
geven De Kerken hebben blijkbaar geoordeeld
dat dit niet moest. En terecht. Twee redenen
zijn er waarom hier zoo gedacht moest worden.
In die dankzegging komt uit het karakter van
de door Christus verloste gemeente. Zij is een
vergadering van geloovigen. En in die dank
zegging wordt dan niet gerekend met de hypo
crieten dat is gedaan in het eerste deel van
het formulier maar met deoprecht-geloovigen.
Deze mogen, ja moeten God danken voor de
gave van het oprecht geloof, opdat zij ook door
die dankzegging in dat geloof zouden worden
gesterkt.
Zoo staat het nu ook met het Christelijk ge
zin. Dat mag bidden en danken zooals dat in
de gebeden vóór en na het eten geschiedt,
want daarin komt uit het karakterdat, door
Gods genade, dat gezin als gezin verkreeg. En
in dat bidden moet allereerst gerekend worden
met de oprechten daarin met hen, die met de
beloften Gods gaan rekenen, die daardoor ken
nen arbeid der ziel, zwaren arbeid der ziel.
Dat danken voor wat God in Zijn genade gaf,
is noodig om hen te sterken in de worsteling
van hun geloof, want dat geloof kan geen rust
vinden, wanneer het ziet op wat in den mensch
is, maar alleen wanneer het vasthoudt aan die
beloften Gods.
Zoo mogen we wel noemen de vereeniging,
die, blijkens een artikeltje van (dr.) B. W(ielenga)
in de Amsterdamsche Kerkbode van 25 Jan.
j.l., in Amsterdam is opgericht.
Het is een „Vereeniging voor Evangelisatie"
met wel 20.000 ledenEn het lidmaatschap is
maar niet een sinecure. Deze vereeniging zoo
beweert B. W. heeft thans hoofd voor hoojd
den plicht voor dit werk te zorgen.
Het mag dus wel een wonder heeten dat het
gelukt is een vereeniging met een zoo groot
getal op te richten. En dat nog te meer omdat
die vereeniging louter bestaat uit Gereformeerden.
Volgens het laatste jaarboek telt de Geref.
Kerk van Amsterdam, de kinderen inbegrepen,
22000 leden. Die vereeniging, die 20.000 leden
telt, heeft ze dus allemaal op 2000 na. Dat
zullen dan wel de allerjongste zijn, die niet
meegedaan hebben, die van 1 dag tot 3 a 4
jaar. Maar dan moeten de andere tot zelfs die
van 5 jaar zich wel met hun schouders onder dit
werk gezet hebben en verklaard hebben zich
mee verantwoordelijk te gevoelen voor den
Evangelisatiearbeid.
Misschien wordt het den lezer wat duister
en informeert hij of men al die kinderen dan
daarvoor ook gevraagd heeft en ook heeft mee
laten stemmen voor een bestuursverkiezing?
En of het niet wat al te ver gaat ook al is
het voor een zoo goed doel als de Evangeli
satiearbeid daarin ook al die kleine kinderen
te betrekken
De lezer kan gerust zijn. Het is aan die
kinderen niet gevraagd. Want het is zelfs aan
de groote menschen niet eens gevraagd. Ze zijn
als leden van die vereeniging hoojd voor hoofd
verplicht geworden voor dat werk te zorgen,
zonder dat hun bewilliging gevraagd werd. Het
ging naar den regelbij u, over u, zonder u.
Ge begrijpt het nog niet Dan zullen we het
u zeggen. Het ging volgens B. W. zóó: „de
kerkeraad besloot zelf het Evangelisatiewerk
ter hand te nemen. Feitelijk werd door dat
besluit de kerk van Amsterdam een vereeniging
voor Evangelisatie, bestaande uit 20.000 leden
Maar vraagt geis dat dan wel een vereeni
ging Voor de totstandkoming van een ver
eeniging is toch noodig de wilsuiting van haar
ledenWat heeft dr. H. A. van Andel indertijd
in den strijd om den naam knapen vergadering"
niet telkenmale daarop gewezen
Toch schijnt dat in Amsterdam een vereeni
ging ook op een andere manier kan opgericht
worden. Maar of de leden daarvan en dan
willen we die van 5 jaar en enkele jaren onder
nog wel uitzonderen op die manier veel van
de verplichting van het lidmaatschap zullen
gevoelen, wagen we te betwijfelen.
We willen met dit alles dit zeggen, dat het
ons leed doetdat een zoo geleerd man alsdr.
Wielenga, zich aan zulke begripsverwarring
schuldig maakt.
Als de zaak van de kerkelijke Evangelisatie
op die wijze moet aangedrongen worden aan
de consciëntie, dan is er toch zeker wel grond
voor de vraagof men daarmee wel op den
goeden weg is Heij.
In N. Hollands Kerkblad van 30 jan. j.l.
troffen we dit artikel aan van ds. Velders, den
missionair predikant van Amsterdam onder de
Joden.
Van standbeelden is ons Gereform. volk geen
vriend. Bestaande standbeelden bezichtigen zij
wel b.v. van Rembrandt, Jan Pietersz. Coen
enz., maar om zulke steenen afbeeldingen van
eigen groote mannen op te richten, daar zijn
wij afkeerig van. Er schuilt een gevaar in. De
mannen, die God ons gaf, leven wel onder ons
voort, zonder die beelden. Zij waren monumen
ten van Gods genade evenals ieder oprecht
geloovige dat is. En als levende gedenkzuilen
van Gods liefde tot zondaren in Christus,
spreken zij allen. Ieder op eigen wijze, maar
toch met hetzelfde thema.
Een bekeerde jood, Joseph Steinholt, deed
dat op de conferentie te Hamburg zóó: „Ik
ben hier verschenen om te getuigen ter eere
van den Heere Jezus Christus. Ik zal vertellen,
hoe ik tot het geloof in Hem kwam. Zes jaren
geleden, kwam ik als zoon van welgestelde
joodsche ouders uit de Oekraine naarDuitsch-
land. Ik liep een paar semesters college in
Berlijn. Toen brak de oorlog uit en die onder
brak mijn studie. Ik keerde naar huis terug om
na den oorlog de studie voort te zetten. Maar
de Heere had een ander plan. De burgeroorlog,
die na den officieelen oorlog in Rusland uit
brak, betrok ook mij in de politieke troebelen.
De strijd om hoogere, humane beginselen drong
mij, maar spoedig ondervond ik bittere teleur
stelling. Ik moest het aanzien hoe mijn vrienden
in dezen strijd op vreeselijke wijze omkwamen
en er kwam angst in mijn ziel. Ik erkende mijn
volkomen machteloosheid tegenover het ruwe
geweld en geloofde in de leer van Tolstoï en
de philosophic van Kant volkomen bevrediging
te zullen vinden. Maar ook hier zag ik spoedig
groote tegenspraak tusschen de geprezen idea
len en de werkelijkheid. Overal ontdekte ik
zelfzucht, eigenliefde, een ieder zocht het zijne.
Ook de menschelijke wetenschap gaf mij geen
innerlijke bevrediging en mijn idealen begon
nen te wankelen. En zoo kwam ik weer in
Duitschland. Ik schreef aan mijn neef over mijn
toestand. Hij noodigde mij uit en ik ging. Hij
kende reeds den Verlosser der wereld en in
zijn huis hoorde ik voor het eerst over Hem.
Maar mijn opvattingen, vooroordeelen en weten
schap lieten mij niet toe, dat ik mijzelf als
zondaar zou beschouwen. En lachend wees ik
het aangeboden heil af. Maar hoe meer ik mij
verzette, des te grooter werd mijn twijfel en
des te wankeler mijne afgoden.
Ik moest aan verschillende gebeurtenissen in
mijn leven denken, die mij de Almacht en de
Grootte van den onzichtbaren Schepper lieten
zien. Een doode materie kon mij niet te hulp
komen. Ik moest erkennen, dat ik ten spijt van
mijn weten en kunnen verloren zou gaan. Ik
bracht mijn neef het Evangelie van Tolstoï, de
man die uit vertwijfeling aan de menschheid,
teleurgesteld in de eenzaamheid zijn leven ein
digde. Daartegenover was de goddelijke vrede-
boodschap als balsem voor mijn hart, dat naar
vrede snakte. Ik verlangde niet naar den Hei
land, maar Hij verlangde naar mij. Hij zocht,
lokte, en trok mij aan Zijn hart. Ik geloofde
vroeger niet aan het bestaan van een waar
Christendom; maar hier leerde ik oprechte
christenen kennen. Hun eenvoudige vergaderin
gen en vasthouden aan de goddelijke waar
heden, het omzetten van leer in leven, maakten
een geweldigen indruk op mij. Daartegen kon
ik mij niet langer verzetten. Het viel mij niet
gemakkelijk het oude leven vaarwel te zeggen,
maar de macht van Messias overwon.
Ps. 32 werd beslissend voor mij. Ik ontdekte
mijn schuld en Christus bedekte ze. Toen kwam
de vrede in mijn hart. O, hemelsche vrede
Nadat ik mijn zwakheid en geringheid erkend
had, kon de Heere mij gebruiken. Ik werd
aangezocht om tractaten te verhalen voor Rus
sische krijgsgevangenen. En de Heere heeft dat
werk gezegend.
Hem zij de eerLater koos ik den handel
tot loopbaan en Gods zegen vergezelde mij op
al mijn wegen. Hij gaf mij een vrouw, die den
smallen weg des geloofs ook mag bewandelen.
Van mijn familie had ik eerst veel te verduren,
maar de Heere heeft ook onder hen Zijn macht
betoond. Mijn zwager, Voeger een vijand van
het Christendom, is een paar maanden geleden
tot het levend geloof in den Heiland gekomen.
Mijn ouders, die ik over mijn bekeering sprak,
begrijpen er niets van. Zij zouden graag zien
dat ik ophield met die gevaarlijke geestesover-
spanning en tot den godsdienst der vaderen
terugkeerde.
De Heere make ons door gebed, oprechten
wandel en werken der liefde, steeds meer be
kwaam om gesloten harten voor Hem te win
nen".
Dat vond ik een mooi standbeeld en wilde
het u ook laten bewonderen.
En dan weet ik wel waar de bewondering
eindigt. Velders.
TWEETAL TE
Heemstede J. C. Aaiders ie Batavia en J. Hoek te
Soest.
NiezijlH. Haspers te Koudekerk a.d. Rijn en J. E.
Schaafsma te Gasselternijeveen.
BEROEPEN TE
St.-Jacobiparochie W. Tom, cand. te Hilversum.
Serooskerke J. Meijer te Fijnaart.
VreeswijkB. Wentsel te Ridderkerk.
's Graveland H. Pk. Ingwersen te Nijkerk.
Strijen (Z.H.)P. Boes, cand. te Marken.
Suawoude D. K. Wielenga te Baambrugge.
BEDANKT VOOR
Warns J. Meijer te Fijnaart.
DoeticliemW. L. Korfker te Barneveld.
De subsidie voor de Olympische spelen.
Bezwaarschrift van kerkelijke zijde.
Naar wij vernemen, heeft de jongste vergadering
in de classis :s-Gravenhage aan de predikanten Dijk
en Los opgedragen aan de Deputaten voor de Hooge
Overheid een missive te richten met bezwaren tegen
den Regeeringssteun voor de Olympische spelen.
De classis zal daarbij wijzen op de gevaren voor
de zedelijkheid en voor de ontheiliging van den Zondag.
Verzocht zal worden deze bezwaren ter kennis te
brengen van Regeering en Staten-Generaal.
Maandag herdenkt ds. E. Zwiers, era. pred. van
Heinenoord, thans wonende te Hoogeveen, den dag
waarop hij vóór 30 jaar te Anjum liet, predikambt
aanvaardde. De jubilaris diende de Geref. Kerken van
Willemstad. Raamsdonk, Asperen, Woudsend en ruim
6 jaar die van Heinenoord. Enkele weken geleden
ontving ds. Zwiers, met het oog op zijn gezondheid,
eervol emeritaat.
Evangelisatie. Te Eibergen is opgericht een
Evangelisatie, uitgaande van de Geref. Kerk aldaar.
Ds. H. N Boukema, predikant van Neede-Eibergen,
werd tot voorzitter gekozen.
Als eerste actie naar buiten zal de jonge vereeni
ging in Maart ds. Jac, v. Nes, van Den Haag, in het
belang van de Jodenzending, laten optreden.
Kerkinstitueering. Dinsdag zal te Harkstede
(Gr.), onder leiding van ds. J. Kwak, van Ten Boer,
de institueering plaats hebben.
Peremptoir examen. Door de classis Win
schoten der Geref. Kerken is de heer P. Prins,
candidaat te Hilversum, toegelaten om te staan naar
het ambt van Dienaar des Woords in de Geref. Kerk
van Oostwold.
De Geref. Kerk van Amsterdam. Blijkens het
uitgebrachte rapport aangaande den toestand der
Geref. Kerk van Amsterdam over 1924, verminderde
het ledental met 121. Het bedroeg op 1 Januari
1925 20.136.
Giften en legaten. Mej. T. Sikkema, te Eng-
wierum (Fr.) hoeft aan de Geref. Kerk aldaar f 1 (XX)
en aan de diaconie dier Kerk f 2000 vermaakt, vrij
van rechten.
Beroepbaar. De lieer R. Joh. de Boer, theol#
cand. aan de V. U., uit Zuid-Afrika teruggekeerd,
verzoekt ons mede te deelen, dat hij nu gaarne een
eventueel beroep bij een der Geref. Kerken in over
weging zal nemen. Zijn adres is Zwartsluis.
Afscheid en Intrede.
Anna Jacobapolder. Met een predicatie over
Openb. 3 11 nam Ds. 11. Veldkamp afscheid van
zijn gemeente. Na de prediking werden de gebruike
lijke toespraken gehouden, namens Kerkeraad en
gemeente door ouderl. J. v. Strien, en namens de
classis door Ds. Le Cointre, van Bergen op Zoom.
Ds. J. Mulder te Leeuwarden door het Geref.
Tractaatgenootschap „Filippus" aangewezen speciaal
voor de verspreiding van .Scheurkalenders onder de
militairen bericht daarover het volgende.
Met dankbaarheid komt ondergeteekende namens
het Geref. Traktaat-Genootschap „Filippus" u mede-
deelen, wat het. deed door verspreiding van Scheur
kalenders in de Kazerne's Militaire Hospitalen,
Marechaussee brigade's en dit jaar voor'teerst onder
het Corps der Militaire politie.
1425 Kalenders konden gratis geplaatst worden.
Met de lijst der plaatsen, waar onze kalender op die
wijze komt, zal ik niet vermoeien. Van den Veld
prediker in Algeineenen Dienst ontving ik een geheel
herziene lijst van de standplaatsen der Marechaussée
Militaire politie en Garnizoensplaatsen. Onze kalender
wordt nu gebracht, mede door den arbeid der Militaire
Tehuizen in ruim 270 plaatsen in ons vaderland,
waar militairen, van welk wapen dan ook, gevonden
worden.
En de brieven, die inkomen, getuigen van groote
waardeering en dankbaarheid, vaak ook van geeste
lijken zegen door middel der Scheurkalenders ont
vangen.
Onzen hartelijken dank aan allen, die ons steunden
in ons werk.
Inzonderheid spreken wij nog onzen warmen dank
uit aan Hare Majesteit, de Koningin, Hare Majesteit,
de Koningin-Moeder en aan Z.K.H. den Prins dei-
Nederlanden voor Iioogstderzelver belangstellend
schrijven, waarin waardeering betuigd wordt voor
wat door „Filippus" verricht is voor Land- en Zee
macht. Bovendien ging het schrijven van H.M. de
Koningin-Moeder, evenals zoovele jaren, weer verge
zeld van een gift van f 25,
Helaas werd ons dit jaar niet de steun geboden,
die wij anders wel ontvingen. En toch moesten
Kerken en Vereenigingen eenparig achter ons werk
staan. Op kp'éveel plaatsen en in hoeveel harten wordt
door onze Kalenders het Woord Gods gezaaid
Mocht dit nieuwe jaar ons meer steun geboden
worden, want de bijzondere kas voor dit doel sloot
31 December 1924 voor 't eerst sinds vele jaren met
een tekort. Met vrijmoedigheid vragen wij daarom
ixw steun en bevelen wij ons werk voor de zonen van
ons volk in uwe belangstelling aan.
Namens het Geref. Tractaat-Genootschap
„Filippus".
Ds. J. MULDER.
Januari 1925
Leeuwarden, Emmakade 97,
Giro 88984.