Lichtbeelden. DADERS DES WOORDS. Het gezinsgebed. Een wonder soort vereeniging. UIT DE PERS. Zending (onder de Joden). KERKNIEUWS. heid is in strijd met het Woord van onzen God, met onze gemeenschappelijke belijdenis en met de kerkenordening waaronder zij en wij leven. Maar wanneer ik mij niet bedrieg, dan ontbreekt daaraan het besef bij hen en sturen zij hoe langer zoo meer er op aan, om hun gemeenten sterk te maken wat ik niet afkeur en ze verder van onze Kerken te verwijderen. Als er slechts een spoor van toenadering te bespeuren valt, wordt daartegen geijverd en dit is een veeg teeken, en kan niet anders dan wrange vruchten dragen. Ik weet wel, wat er van die zijde gezegd wordt, maar dit is naar mijn oor deel niet steekhoudend Doch wijl dit artikel reeds lang genoeg is, moet ik daarover nog iets zeggen in een volgend nummer. De volgende week krijgen we twee avonden, waarop vergaderingen gehouden worden. Beide met lichtbeelden. Woensdagavond acht uur in de Boogardzaal. Een Hongaarsch predikant en zijn vrouw zullen vertellen over den toestand in hun land en de heer Petermeijer zal het ge sprokene in onze taal weergeven. Zie de nadere bizonderheden in een advertentie van dit nummer. De andere vergadering wordt Donderdag avond half acht gehouden in de Noorderkerk. De lichtbeelden, welke dan vertoond worden, hebben betrekking op onze Zending te Mage- lang, waar ds. Merkelijn met zooveel zegen werkt. De heer Hage, hoofd onzer Mulo-school zal een duidelijke toelichting geven. Wij noo- digen onze lezers vriendelijk uit om van hun belangstelling blijk te geven. Het is waar, dat er zoo vaak in onze stad gelegenheid is om iets goeds te zien en te hooren, maar als wij ons niet bedriegen, zullen velen zeggen, wij willen er bij zijn, want beide samenkomsten hebben onze volle sympathie. Bouma. XIII. We beginnen weer met in herinnering te brengen, hoe in het gebed vóór en na het eten de bidders zich voor God stellen. Ze doen dat als„Uwe arme dienaren", als dezulken, wien „het eeuwige leven bereid is door het bloed van Uwen lieven Zoon, onzen Heere Jezus Christus", als die uitspreken „wij danken U inzonderheid, dat Gij ons wedergeboren hebt tot de hoop van een beter leven". En we herinneren er dan ook aan, dat de beschouwing van het christelijk gezin, die hier uit spreekt, gelijk we een vorig maal zagen die is van onze Gereformeerde vaderen, van wie we met name noemden en citeerden Ur- sinus en Bastingius, en evenzoo wordt geleerd door Gereformeerden uit den laatsten tijd als ds. H. Hoekstra en ds. J. Bavinck. Is dus die beschouwing een goed-Gerefor- meerde, daarmede is nog niet de vraag be handeld en beantwoord, of deze beschouwing ook niet gevaren meebrengt En wanneer eerst maar weer voor ons vast staat, dat die be schouwing goed Gereformeerd is, heeft ook die vraag recht en moet ze onder de oogen gezien worden. Dat gevaar toch is er zeer zeker. En het is niet van vandaag of gisteren. Dat misbruik maken van het Verbond ontmoeten we al om maar niet verder terug te gaan in het N. Testament, als een kwaad bij de Joden, waartegen de Heere Jezus getuigen moest. De Joden meenden toen dat het voldoende was zich er op te kunnen beroemen„Wij zijn Abrahams zaad". De beloften van het Genade- verbond misbruikten ze, om daarop in valsche rust zich neer te vleien in stede van die te gebruiken in een werkzaam geloof. Ze bedach ten niet, wat ds. K. Schilder in z'n schoone Schriftoverdenking „Licht in den rook", op merkt over Abraham, dat „de arbeid voor Abraham met de belofte meegekomen was, want beloften geven werkzij dwingen tot den zwaren cvrbeid der ziel" (bl. 256.) Dat gevaar bestaat nog altijd en is meer dan denkbeeldig. Het gevaar, dat men meent dat het genoeg is de beloften te hebben en zich niet afvraagt of men die beloften ook geloovig zich toegeëigend heeft en doorgaat zich die ge- loovig toe te eigenen. Het gevaar dat men niet verstaat en aanvaardt de roeping, waarmee men krachtens het Genadeverbond geroepen wordt, tot een nieuwe gehoorzaamheid, tot een ver zaken van de wereld, een dooden van de oude natuur en een wandelen in een Godzalig leven. Maar wanneer we erkennen, dat dit gevaar er is, dat daatmee moet gerekend en daartegen gewaakt worden, mag niet vergeten dat er nog onderscheid is tusschen het ééne gevaar en het andere. We hebben het hier over het gezinsgebed, over het gebed, dat het gezin uitspreekt wan neer het aan den disch zit. Op de tafel, waar die disch dan staat aangericht, liggen messen. In de kamer, waar het gezin saamkwam, staat in den wintertijd een brandende kachel. Denken we ons dat gezin aan de tafel terwijl het avond is, dan brandt er ook een lamp. En nu vragen wezijn messen niet gevaar lijk? Kan een brandende kachel niet heel ge vaarlijk zijn voor een kind en is het niet al evenzoo met een brandende lamp En op al die vragen antwoorden weja En menigeen zou dan al aanstonds allerlei verhalen kunnen doen van rampen door een mes, of een brandende kachel of een lamp. Laten we dan om die gevaren al die dingen maar weg Zitten we dan in een donkere en niet verwarmde kamer, bibberend van de koude als blinden te tasten naar ons eten en als bar baren met onze vingers het vleesch uit elkaar te scheuren? Maar dat zou dan toch zijn een miskennen van de gaven, die God ons voor het natuurlijk leven geschonken heeft, en in het niet-gebrui- ken van Gods gaven een zonde. Dat doen we dan ook niet. We gebruiken al die dingen, hoewel ze gevaar kunnen opleveren. Want er is een onderscheid tusschen het gevaar van „pestkiemen"die daar niet hooren, en die alleen maar gevaar meebrengen, en die dingen, die in zichzelf niet gevaarlijk zijn, maar te eeren als goede gaven Gods en daar wel hooren. En nu zou een Christelijk gezin wel mogen gebruik maken van messen, een kachel, een lamp, als goede gave Gods, hoewel die door misbruik gevaarlijk kunnen worden, maar niet mogen aanvaarden de beloften Gods aan het Christelijk gezin gegeven, omdat ook die beloften kunnen misbruikt worden Die beloften Gods hooren daar ook. Niet minder dan het licht van de lamp, hoort daar het licht van Gods beloften. liet misbruik maken van de beloften Gods mag niet leiden tot een ontkennen daarvan; ook niet daartoe, dat men ze eenvoudig laat liggen. Wanneer de Joden misbruik maakten van het Verbond en van het feit en de wetenschap dat zij „Abrahams kinderen" waren, ontzegt de Heere Jezus hun die hoedanigheid niet. Dan spreekt Hij het uit„Ik weet dat Gij Abrahams zaad zijt".Joh. 8:37. En juist daaraan, dat zij Abrahams zaad waren, ontleent hij een snijdende waarschuwing door te wijzen op de schrikke lijke tegenstelling tusschen wat zij als Abrahams zaad behoorden te zijn en wat zij in werkelijk heid waren„Gij zoekt mij te dooden, een mensch die u de waarheid gesproken heb, welke ik van God gehoord heb, dat deed Abra ham niet". Joh. 8 40. Er moet zeker bedacht worden, dat het niet voldoende is voor een geloovige gehouden te worden de vraag blijftis men het ook in werkelijkheid De ware kinderen van Abraham, doen ook als Abraham en daaraan zijn ze te herkennen. De ware bondelingen gedragen zich als bondelingenze aanvaarden de belofte en roeping van het Genadeverbond en daaraan zijn ze te herkennen. Bij wie dat niet zoo is, komt juist bij het letten op het Genadeverbond de tegenstelling tusschen wat ze zijn en be hoorden te zijn des te scherper uit, en kan daarin nog een middel liggen om hen tot be zinning te brengen. Om al die redenen mag dus vanwege de ge varen, die er aan verbonden zijn, maar niet gedaan alsof een Christelijk gezin niet een Christelijk gezin was maar een gezelschap heidenen. Vraagt men nu wat voor zin het heeft die beschouwing van het Christelijk gezin in het gebed zoo te doen uitkomen, zelfs in zoo sterke bewoordingen, terwijl toch de mogelijkheid be staat, dat in dat gezin ook onwedergeborenen zijn en deze daardoor misschien wel op een dwaalspoor zouden kunnen geraken, dan ver wijzen we naar het dankgebed in ons Avond- maals formulier. Daar legt de kerk want dit formulier is wel kerkelijk goedgekeurd ons op de lippen de dankzegging: „O barmhartige God en Vader, wij danken U van ganscher harte enz. en dat Gij ons geejt een waarachtig geloofwaar door wij zulke Uwe weldaden deelachtig worden." Let nu wel op die woor'en: „dat Gij ons geeft een waarachtig geloof". Staat dat vast van al die menschen, die aan het Avondmaal hebben deelgenomen Zullen we dan, omdat dit niet vast staat, die woorden gaan verande ren in „dat Gij sommigen geeft een waarachtig geloof? Om zoo de werkelijkheid weer te geven De Kerken hebben blijkbaar geoordeeld dat dit niet moest. En terecht. Twee redenen zijn er waarom hier zoo gedacht moest worden. In die dankzegging komt uit het karakter van de door Christus verloste gemeente. Zij is een vergadering van geloovigen. En in die dank zegging wordt dan niet gerekend met de hypo crieten dat is gedaan in het eerste deel van het formulier maar met deoprecht-geloovigen. Deze mogen, ja moeten God danken voor de gave van het oprecht geloof, opdat zij ook door die dankzegging in dat geloof zouden worden gesterkt. Zoo staat het nu ook met het Christelijk ge zin. Dat mag bidden en danken zooals dat in de gebeden vóór en na het eten geschiedt, want daarin komt uit het karakterdat, door Gods genade, dat gezin als gezin verkreeg. En in dat bidden moet allereerst gerekend worden met de oprechten daarin met hen, die met de beloften Gods gaan rekenen, die daardoor ken nen arbeid der ziel, zwaren arbeid der ziel. Dat danken voor wat God in Zijn genade gaf, is noodig om hen te sterken in de worsteling van hun geloof, want dat geloof kan geen rust vinden, wanneer het ziet op wat in den mensch is, maar alleen wanneer het vasthoudt aan die beloften Gods. Zoo mogen we wel noemen de vereeniging, die, blijkens een artikeltje van (dr.) B. W(ielenga) in de Amsterdamsche Kerkbode van 25 Jan. j.l., in Amsterdam is opgericht. Het is een „Vereeniging voor Evangelisatie" met wel 20.000 ledenEn het lidmaatschap is maar niet een sinecure. Deze vereeniging zoo beweert B. W. heeft thans hoofd voor hoojd den plicht voor dit werk te zorgen. Het mag dus wel een wonder heeten dat het gelukt is een vereeniging met een zoo groot getal op te richten. En dat nog te meer omdat die vereeniging louter bestaat uit Gereformeerden. Volgens het laatste jaarboek telt de Geref. Kerk van Amsterdam, de kinderen inbegrepen, 22000 leden. Die vereeniging, die 20.000 leden telt, heeft ze dus allemaal op 2000 na. Dat zullen dan wel de allerjongste zijn, die niet meegedaan hebben, die van 1 dag tot 3 a 4 jaar. Maar dan moeten de andere tot zelfs die van 5 jaar zich wel met hun schouders onder dit werk gezet hebben en verklaard hebben zich mee verantwoordelijk te gevoelen voor den Evangelisatiearbeid. Misschien wordt het den lezer wat duister en informeert hij of men al die kinderen dan daarvoor ook gevraagd heeft en ook heeft mee laten stemmen voor een bestuursverkiezing? En of het niet wat al te ver gaat ook al is het voor een zoo goed doel als de Evangeli satiearbeid daarin ook al die kleine kinderen te betrekken De lezer kan gerust zijn. Het is aan die kinderen niet gevraagd. Want het is zelfs aan de groote menschen niet eens gevraagd. Ze zijn als leden van die vereeniging hoojd voor hoofd verplicht geworden voor dat werk te zorgen, zonder dat hun bewilliging gevraagd werd. Het ging naar den regelbij u, over u, zonder u. Ge begrijpt het nog niet Dan zullen we het u zeggen. Het ging volgens B. W. zóó: „de kerkeraad besloot zelf het Evangelisatiewerk ter hand te nemen. Feitelijk werd door dat besluit de kerk van Amsterdam een vereeniging voor Evangelisatie, bestaande uit 20.000 leden Maar vraagt geis dat dan wel een vereeni ging Voor de totstandkoming van een ver eeniging is toch noodig de wilsuiting van haar ledenWat heeft dr. H. A. van Andel indertijd in den strijd om den naam knapen vergadering" niet telkenmale daarop gewezen Toch schijnt dat in Amsterdam een vereeni ging ook op een andere manier kan opgericht worden. Maar of de leden daarvan en dan willen we die van 5 jaar en enkele jaren onder nog wel uitzonderen op die manier veel van de verplichting van het lidmaatschap zullen gevoelen, wagen we te betwijfelen. We willen met dit alles dit zeggen, dat het ons leed doetdat een zoo geleerd man alsdr. Wielenga, zich aan zulke begripsverwarring schuldig maakt. Als de zaak van de kerkelijke Evangelisatie op die wijze moet aangedrongen worden aan de consciëntie, dan is er toch zeker wel grond voor de vraagof men daarmee wel op den goeden weg is Heij. In N. Hollands Kerkblad van 30 jan. j.l. troffen we dit artikel aan van ds. Velders, den missionair predikant van Amsterdam onder de Joden. Van standbeelden is ons Gereform. volk geen vriend. Bestaande standbeelden bezichtigen zij wel b.v. van Rembrandt, Jan Pietersz. Coen enz., maar om zulke steenen afbeeldingen van eigen groote mannen op te richten, daar zijn wij afkeerig van. Er schuilt een gevaar in. De mannen, die God ons gaf, leven wel onder ons voort, zonder die beelden. Zij waren monumen ten van Gods genade evenals ieder oprecht geloovige dat is. En als levende gedenkzuilen van Gods liefde tot zondaren in Christus, spreken zij allen. Ieder op eigen wijze, maar toch met hetzelfde thema. Een bekeerde jood, Joseph Steinholt, deed dat op de conferentie te Hamburg zóó: „Ik ben hier verschenen om te getuigen ter eere van den Heere Jezus Christus. Ik zal vertellen, hoe ik tot het geloof in Hem kwam. Zes jaren geleden, kwam ik als zoon van welgestelde joodsche ouders uit de Oekraine naarDuitsch- land. Ik liep een paar semesters college in Berlijn. Toen brak de oorlog uit en die onder brak mijn studie. Ik keerde naar huis terug om na den oorlog de studie voort te zetten. Maar de Heere had een ander plan. De burgeroorlog, die na den officieelen oorlog in Rusland uit brak, betrok ook mij in de politieke troebelen. De strijd om hoogere, humane beginselen drong mij, maar spoedig ondervond ik bittere teleur stelling. Ik moest het aanzien hoe mijn vrienden in dezen strijd op vreeselijke wijze omkwamen en er kwam angst in mijn ziel. Ik erkende mijn volkomen machteloosheid tegenover het ruwe geweld en geloofde in de leer van Tolstoï en de philosophic van Kant volkomen bevrediging te zullen vinden. Maar ook hier zag ik spoedig groote tegenspraak tusschen de geprezen idea len en de werkelijkheid. Overal ontdekte ik zelfzucht, eigenliefde, een ieder zocht het zijne. Ook de menschelijke wetenschap gaf mij geen innerlijke bevrediging en mijn idealen begon nen te wankelen. En zoo kwam ik weer in Duitschland. Ik schreef aan mijn neef over mijn toestand. Hij noodigde mij uit en ik ging. Hij kende reeds den Verlosser der wereld en in zijn huis hoorde ik voor het eerst over Hem. Maar mijn opvattingen, vooroordeelen en weten schap lieten mij niet toe, dat ik mijzelf als zondaar zou beschouwen. En lachend wees ik het aangeboden heil af. Maar hoe meer ik mij verzette, des te grooter werd mijn twijfel en des te wankeler mijne afgoden. Ik moest aan verschillende gebeurtenissen in mijn leven denken, die mij de Almacht en de Grootte van den onzichtbaren Schepper lieten zien. Een doode materie kon mij niet te hulp komen. Ik moest erkennen, dat ik ten spijt van mijn weten en kunnen verloren zou gaan. Ik bracht mijn neef het Evangelie van Tolstoï, de man die uit vertwijfeling aan de menschheid, teleurgesteld in de eenzaamheid zijn leven ein digde. Daartegenover was de goddelijke vrede- boodschap als balsem voor mijn hart, dat naar vrede snakte. Ik verlangde niet naar den Hei land, maar Hij verlangde naar mij. Hij zocht, lokte, en trok mij aan Zijn hart. Ik geloofde vroeger niet aan het bestaan van een waar Christendom; maar hier leerde ik oprechte christenen kennen. Hun eenvoudige vergaderin gen en vasthouden aan de goddelijke waar heden, het omzetten van leer in leven, maakten een geweldigen indruk op mij. Daartegen kon ik mij niet langer verzetten. Het viel mij niet gemakkelijk het oude leven vaarwel te zeggen, maar de macht van Messias overwon. Ps. 32 werd beslissend voor mij. Ik ontdekte mijn schuld en Christus bedekte ze. Toen kwam de vrede in mijn hart. O, hemelsche vrede Nadat ik mijn zwakheid en geringheid erkend had, kon de Heere mij gebruiken. Ik werd aangezocht om tractaten te verhalen voor Rus sische krijgsgevangenen. En de Heere heeft dat werk gezegend. Hem zij de eerLater koos ik den handel tot loopbaan en Gods zegen vergezelde mij op al mijn wegen. Hij gaf mij een vrouw, die den smallen weg des geloofs ook mag bewandelen. Van mijn familie had ik eerst veel te verduren, maar de Heere heeft ook onder hen Zijn macht betoond. Mijn zwager, Voeger een vijand van het Christendom, is een paar maanden geleden tot het levend geloof in den Heiland gekomen. Mijn ouders, die ik over mijn bekeering sprak, begrijpen er niets van. Zij zouden graag zien dat ik ophield met die gevaarlijke geestesover- spanning en tot den godsdienst der vaderen terugkeerde. De Heere make ons door gebed, oprechten wandel en werken der liefde, steeds meer be kwaam om gesloten harten voor Hem te win nen". Dat vond ik een mooi standbeeld en wilde het u ook laten bewonderen. En dan weet ik wel waar de bewondering eindigt. Velders. TWEETAL TE Heemstede J. C. Aaiders ie Batavia en J. Hoek te Soest. NiezijlH. Haspers te Koudekerk a.d. Rijn en J. E. Schaafsma te Gasselternijeveen. BEROEPEN TE St.-Jacobiparochie W. Tom, cand. te Hilversum. Serooskerke J. Meijer te Fijnaart. VreeswijkB. Wentsel te Ridderkerk. 's Graveland H. Pk. Ingwersen te Nijkerk. Strijen (Z.H.)P. Boes, cand. te Marken. Suawoude D. K. Wielenga te Baambrugge. BEDANKT VOOR Warns J. Meijer te Fijnaart. DoeticliemW. L. Korfker te Barneveld. De subsidie voor de Olympische spelen. Bezwaarschrift van kerkelijke zijde. Naar wij vernemen, heeft de jongste vergadering in de classis :s-Gravenhage aan de predikanten Dijk en Los opgedragen aan de Deputaten voor de Hooge Overheid een missive te richten met bezwaren tegen den Regeeringssteun voor de Olympische spelen. De classis zal daarbij wijzen op de gevaren voor de zedelijkheid en voor de ontheiliging van den Zondag. Verzocht zal worden deze bezwaren ter kennis te brengen van Regeering en Staten-Generaal. Maandag herdenkt ds. E. Zwiers, era. pred. van Heinenoord, thans wonende te Hoogeveen, den dag waarop hij vóór 30 jaar te Anjum liet, predikambt aanvaardde. De jubilaris diende de Geref. Kerken van Willemstad. Raamsdonk, Asperen, Woudsend en ruim 6 jaar die van Heinenoord. Enkele weken geleden ontving ds. Zwiers, met het oog op zijn gezondheid, eervol emeritaat. Evangelisatie. Te Eibergen is opgericht een Evangelisatie, uitgaande van de Geref. Kerk aldaar. Ds. H. N Boukema, predikant van Neede-Eibergen, werd tot voorzitter gekozen. Als eerste actie naar buiten zal de jonge vereeni ging in Maart ds. Jac, v. Nes, van Den Haag, in het belang van de Jodenzending, laten optreden. Kerkinstitueering. Dinsdag zal te Harkstede (Gr.), onder leiding van ds. J. Kwak, van Ten Boer, de institueering plaats hebben. Peremptoir examen. Door de classis Win schoten der Geref. Kerken is de heer P. Prins, candidaat te Hilversum, toegelaten om te staan naar het ambt van Dienaar des Woords in de Geref. Kerk van Oostwold. De Geref. Kerk van Amsterdam. Blijkens het uitgebrachte rapport aangaande den toestand der Geref. Kerk van Amsterdam over 1924, verminderde het ledental met 121. Het bedroeg op 1 Januari 1925 20.136. Giften en legaten. Mej. T. Sikkema, te Eng- wierum (Fr.) hoeft aan de Geref. Kerk aldaar f 1 (XX) en aan de diaconie dier Kerk f 2000 vermaakt, vrij van rechten. Beroepbaar. De lieer R. Joh. de Boer, theol# cand. aan de V. U., uit Zuid-Afrika teruggekeerd, verzoekt ons mede te deelen, dat hij nu gaarne een eventueel beroep bij een der Geref. Kerken in over weging zal nemen. Zijn adres is Zwartsluis. Afscheid en Intrede. Anna Jacobapolder. Met een predicatie over Openb. 3 11 nam Ds. 11. Veldkamp afscheid van zijn gemeente. Na de prediking werden de gebruike lijke toespraken gehouden, namens Kerkeraad en gemeente door ouderl. J. v. Strien, en namens de classis door Ds. Le Cointre, van Bergen op Zoom. Ds. J. Mulder te Leeuwarden door het Geref. Tractaatgenootschap „Filippus" aangewezen speciaal voor de verspreiding van .Scheurkalenders onder de militairen bericht daarover het volgende. Met dankbaarheid komt ondergeteekende namens het Geref. Traktaat-Genootschap „Filippus" u mede- deelen, wat het. deed door verspreiding van Scheur kalenders in de Kazerne's Militaire Hospitalen, Marechaussee brigade's en dit jaar voor'teerst onder het Corps der Militaire politie. 1425 Kalenders konden gratis geplaatst worden. Met de lijst der plaatsen, waar onze kalender op die wijze komt, zal ik niet vermoeien. Van den Veld prediker in Algeineenen Dienst ontving ik een geheel herziene lijst van de standplaatsen der Marechaussée Militaire politie en Garnizoensplaatsen. Onze kalender wordt nu gebracht, mede door den arbeid der Militaire Tehuizen in ruim 270 plaatsen in ons vaderland, waar militairen, van welk wapen dan ook, gevonden worden. En de brieven, die inkomen, getuigen van groote waardeering en dankbaarheid, vaak ook van geeste lijken zegen door middel der Scheurkalenders ont vangen. Onzen hartelijken dank aan allen, die ons steunden in ons werk. Inzonderheid spreken wij nog onzen warmen dank uit aan Hare Majesteit, de Koningin, Hare Majesteit, de Koningin-Moeder en aan Z.K.H. den Prins dei- Nederlanden voor Iioogstderzelver belangstellend schrijven, waarin waardeering betuigd wordt voor wat door „Filippus" verricht is voor Land- en Zee macht. Bovendien ging het schrijven van H.M. de Koningin-Moeder, evenals zoovele jaren, weer verge zeld van een gift van f 25, Helaas werd ons dit jaar niet de steun geboden, die wij anders wel ontvingen. En toch moesten Kerken en Vereenigingen eenparig achter ons werk staan. Op kp'éveel plaatsen en in hoeveel harten wordt door onze Kalenders het Woord Gods gezaaid Mocht dit nieuwe jaar ons meer steun geboden worden, want de bijzondere kas voor dit doel sloot 31 December 1924 voor 't eerst sinds vele jaren met een tekort. Met vrijmoedigheid vragen wij daarom ixw steun en bevelen wij ons werk voor de zonen van ons volk in uwe belangstelling aan. Namens het Geref. Tractaat-Genootschap „Filippus". Ds. J. MULDER. Januari 1925 Leeuwarden, Emmakade 97, Giro 88984.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2