UIT DE PERS. Onbekeerde menschen. FEUILLETON. BOEKAANKONDIGING. Dan hebben we een geestelijk Israel maar zonder morgen- en avondoffer, dat toch voor het Israël van den ouden dag was voorge schreven. (Ex. 30: 7; Num. 28: 8.) Om de aangevoerde redenen hopen we dan ook dat de huisvaders onder ons, die hun gezin niet zouden voorgaan in een bijzonder morgen en avondgebed, ernstig en biddend zullen over wegen, of zij in dezen vrij uitgaan. En we vertrouwen, wanneer zij eens er zich toe zetten om na te denken over de priesterlijke roeping, waarmee zij geroepen worden, zij ook dit werk op hun weg zullen zien liggen en zich opmaken om het in de kracht des Heeren te aanvaarden. En al die moeders (want hier ligt overal een roeping voor de moeders, al willen we de vaders niet geheel uitschakelen) die nog nalieten heur kleine kinderen ook te doen neer knielen voor een morgen- en avondgebedje, willen we ernstig aanraden daarmee dan toch dadelijk te beginnen. Die gewenning in hun jeugd kan voor die kinderen mee het middel zijn, dat zij, straks grooter geworden, des morgens en des avonds zoeken den persoonlijken omgang met God. Heij. Dr. de Moor nam in de Utrechtsche Kerkbode op het onderstaand artikel van ds. den Hengst in „De Saambinder", omdat z.i. daarin deug delijke voorlichting gegeven wordt. Om die reden willen we het ook hier een plaats inruimen. „Een onzer lezers vraagt, of een gemeente wel waarlijk den naam van gemeente kan dragen in geval haar Ouderlingen onbekeerde menschen zijn. God de Heere verklaart van zichzelven in Zijn Woord: „Ik de Heere doorgrond het hart en proef de nieren". Van Gods alles omvattende wetenschap, ook betreffende eens iegelijken staat en verhouding tot Hem, zijn alle Gods kinderen door alle eeuwen heen levendig over tuigd. Hoor David betuigen: „Heere, Gij door grondt en kent mij, Gij weet mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijne ge dachten Als er geen woord op mijn tong is, zie, Heere, Gij weet het alles". Ofjeremia: „Maar Gij, o Heere kent mij, Gij ziet mij, en proeft mijn hart". En evenzoo de wijste der koningen: „De oogen des Heeren zijn aan alle plaatsen, beschouwende de kwaden en de goeden". Niet anders spreken de heiligen in het Nieuwe Verbond. Zij beamen het wat de schrijver van den Hebreërbrief getuigt: „Daar is geen schep sel onzichtbaar voor Hem, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de oogen Desgenen, met Wien wij te doen hebben". En welke oogen zijn dat Als Johannes in het Openbaringsboek de doorziende kracht en verschrikkelijkheid van 's Rechters Alwetendheid te verstaan wil geven, vergelijkt hij Diens oogen tot driemaal toe bij een vlamme des vuurs. Wie al of niet bekeerd is de Zoon des menschen maakt het met onbetwijfelbare zekerheid uit. Kan de mensch dit echter doen? Van zichzelven, van eigen gesteldheid, kan hij wel eenige bewustheid omdragen. „De ziel des menschen", zoo lezen we in Spr. 20, „is een lamp des Heeren, doorzoekende al de bin- nenkameren des buiks". Ook nu nog, in zijn gevallen staat, is de mensch een persoonlijk wezen, met rede en zelfbewustzijn begaafd, in 't bezit van „eenig licht der natuur, waardoor hij behoudt eenige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tusschen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is, en ook betoont eenige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht". Edoch, door zijn moedwillige ongehoorzaamheid het beeld Gods (in engeren zin genomen) verloren hebbende, heeft hij „niet anders overig behouden dan kleine overblijfselen (voetsporen) daarvan, dewelke genoegzaam zijn om den mensch alle onschuld te benemen". Er is dus wel eenige zelfkennis bij den zondaar, en het is opmerkelijk, hoe ver sommige heidenen door aandachtige waarnemingen van zichzelven het hierin gebracht hebben, maar tochmet nadruk zegt ons Gods Woord: „Arglistig is het hart, meer dan eenig ding, ja doodelijk is het, wie zal het kennen?" Zelfs het weten van de uitspraken der Schriftuur is ongenoegzaam DOOE HUGO KINGMANS. 54) Het deed Johan genoegen, dat Bonter naar hem luisterde. Hy had dat niet verwacht en was nieuwsgierig, wat hy zou antwoorden. Maar indien hij had verwacht een nader vragen, een belangstelling, voor dat onderwerp zoo noodig, dan vergiste hy zich deerlyk. Want Bouter gaf eenvoudig ten antwoord, dat hy er Diets van begreep en dat dergelijke redeneeringen van vroeger tyden waren. Je kwam er niet verder mee in dezen modernen tijd, die van den mensch zooveel vergde en die zoovele problemen had, dat je je er niet af kon maken met den godsdienst, zooals lieden van het slag van Treebeek dat deden. De trein snelde voort en het gesprek stokte. „Wat ga je nu doen vroeg Jöhan hem dan. „Ja, wat ga je nu doen, dat is een vraag, maar het antwoord is nog niet te geven. Ik ben nu op reis naar Utrecht. De kans bestaat, dat ik reiziger kan worden. Maar, och, als men verneemt, dat ik uit den bak kom, dan is het toch weer mis". „Dat moet je niet zeggen. Als je meedeelt, waarom je in de gevangenis hebt gezeten en dat je van levensbeschouwing veranderd bent, daartoe. Onafwijsbaar noodzakelijk is hier de toepassende kracht des Heiligen Geestes, wer kende bij en door het Woord. De geloovigen echter ontvangen den Geest van Christus, niet alleen, om hier van andere doeleinden te zwijgen, tot verdieping hunner zelfkennis,'maar ook opdat ze weten zouden de dingen, die hun van God geschonken'zijn. In dien weg wordt dus ook zekerheid bekomen van het feit en van de waarheid hunner bekeering, die zij als vrucht van Christi verdiensten deelachtig werden. Ook zekerheid van anderer bekeering? Zoo wilden het de Labadisten. De kerkeraad, uit bekeerde menschen samengesteld, had uit te maken, wie al. en wie niet wedergeboren waren, om dan eerstgenoemden te aanvaarden en de anderen terug te wijzen. Indien nu reeds de gewone ambtsdragers dit onderscheidingsver mogen bezitten, dan hebben zeker de Apostelen het nog in hooger mate bezeten. Maar hoe rijmt zulks met het feit, dat Philippus, Petrus en Johannes Simon den toovenaar niet eerder onderkenden, dan toen hij van Petrus het mee- deelen van Geestesgaven voor geld wilde leeren, en dat Paulus een Demas tot medearbeider koos, die later bleek de tegenwoordige wereld hooger te stellen dan den arbeid in het Konink rijk Gods De Geref. Kerk wilde dan ook van de Labadistische „schapenkeur" niets weten, maar volgde den regelover het inwendige oordeelt de kerk nietaan ons alleen het oor deel der liefde en waarschijnlijkheid, afgaande op belijdenis en wandel. De ervaring geeft ook hier wel wat te leeren. Hoe dikwijls is men reeds met de beoordeeling van anderer genadestaat verkeerd uitgekomen. Menigmaal is het voorgekomen, dat iemand uit oorzaak van zelfverdenking, bestrijding of on- vrijmoedigheid niet sprak en als een dood mensch beoordeeld werd, en toch reeds toen onder zaligmakende bearbeiding verkeerde. Ik denk hier aan Eva v. d. Groe, die in haar „Bekeeringsweg" verhaalt, hoe de vromen te Rijnsaterwoude zich druk maakten met haar broeder Theodorus, om hem den weg Gods bescheidenlijk uit te leggen, maar op haar niet werd gelet. En toch was zij in dien tijd dicht aan haar vrijmaking toe. Andererzijds komt het voor, dat menschen, die jarenlang als bekeerden gesproken hebben en er algemeen voor werden aangezien, ja als echte onderscheiders werden vereerd of gevreesd, soms op schrikkelijke wijze de eeuwigheid zijn ingegaan. Ook daarvan zouden voorbeelden te noemen zijn. Men werpe hier niet tegenmaar er staat toch „Beproeft de geesten, of zij uit God zijn!" want men lette hier op het verband. De Heilige Apostel wil niet zeggen, dat de gemeente heeft te oordeelen over iemands al of niet bekeerd zijn, maar handelt over het onderkennen van dwaalleeraars. En hiervoor geeft hij haar een toetsteen in handen, welke in 1 Joh. 4:2 en3 te vinden is. De ouderlingen staan in het regeerambt, en de Apostel zegt, dat men de ouderlingen die wél regeeren c'ubbele eere waardig zal achten. En zij regeeren wél d.w.z. zij doen het goed, wanneer zij, de ambtelijke gave van regeering bezittende, haar werkstellig maken, inzonderheid door acht te nemen op de oefening der tucht volgens de regelen, die daarvoor in de H. Schrift staan aangegeven. Wanneer dus Ouderlingen de gemeente dienovereenkomstig regeeren, dan heeft men hen te gehoorzamen ook al worden hunne personen beschouwd als onbekeerd. En daarentegen, al worden alle Ouderlingen in de gemeente voor bekeerde menschen aangezien, maar hun regeering volgt niet de Schriftuurlijke lijn de gemeente is den zoodanigen geen gehoorzaamheid verschuldigd. Immers, het gaat in de gemeente Gods niet om het gezag van een mensch, zelfs niet om het gezag van een heel college, ook al zou dit enkel uit bekeerde menschen bestaan, maar alleen om het gezag van het Woord van God, tot de handhaving van hetwelk de Ouderlingen geroepen zijn. Ten slotte. Of een vergadering gemeente is hangt niet daarvan af, of er Ouderlingen zijn, maar omgekeerder kunnen alleen Ouderlingen zijn, wanneer er een gemeente is. De Ouder lingen (en evenzoo de andere ambtsdragers) komen uit de gemeente voort en niet de ge meente uit de ambtsdragers. Ik voeg hier nog een aanhangsel aan toe. Een Engelsch godgeleerde herinner ik mij wél, dan is het John Trapp geweest schreef eens het volgendeals ik in den hemel kom, zal ik mij over drie dingen verwonderen. Het althans van politieke richting, dan zal men daarmee wel rekening willen houden". Bouter begon te lachen. Het was een harde, koude lach. „Och, wat ben jy nog steeds een idealist en wat weet je nog weinig van het leven af." „Ik kan my niet voorstellen, dat er niemand zal zijn, die jou niet in dienst neemt, als je hem alles hebt verteld. Maar ik vrees, datje dit laatste niet doet, omdat je geen berouw hebt over je daad." „Nu beoordeel je me toch verkeerd, Tree beek. Zeker heb ik spyt van wat ik heb gedaan in een oogenblik dat myn, hoe noemen jullie dat ook weer? o, ja, dat myn revolutionair sentiment de overhand had en ik dien By molts tegen den grond smeet en byna doodde. Niemand behoeft het te weten, maar jou wil ik het wel vertellen, dat ik hem heb opge zocht, toen ik vry kwam. Ik heb hem vergeving gevraagd voor myn snoode daad en hy heeft my zeer vriendelyk ontvangen en gezegd, dat alles vergeten en vergeven was." Johan lachte even, wat Bouter opmerkte direct. „Waarom lach je nu?" vroeg hij. „Ik dacht, dat je door niemand vriendelyk was bejegend, maar nu valt het toch nog mee. En die Bymolts is nu nog al een Christen, die er, naar je my vroeger wel hebt gezegd, niet zyn." „Ik weet niet, dat ik dat ooit heb gezegd." Johan gaf er maar geen antwoord op, maar hy dacht er aan, hoe vaak Bouter en zyn vrien den hadden beweerd, dat het Christendom, zoo eerste waarover ik mij verwonderen zal is dit dat ik er missen zal, die ik er stellig dacht te ontmoeten. Het tweededat ik er vinden zal, die ik er niet had verwacht. Het derde, en dat zal mij de grootste verwondering barendat ik er zelf ben". Hier is deugdelijke voorlichting gegeven. de M. Geref. Kerk Middelburg, Ingekomen met attestatie uit's Gravenhage, Laviena Francisca Laurentia Dikkenberg, Noord singel S' 157Grijpskerke, Maria Louwerse, Segeersweg V 116; St. Laurens, Lein de Voogd echtgenoote en 3 kinderen, Segeersweg V 50; Loosduinen, Anne Schaafsma, Veersche Singel S 73Veere,^ Nicolaas][van Wallenburg, Veer sche Singel S 32. Ingekomen met doopattest uitKruiningen Elizabeth Fomina":Hollestelle, L. Noordstraat C 21 St. Laurens, Catharina de Rijke, Seisweg R 152 Cornelia de Rijke, Seissingel R 67b Maria de Rijke, Hofplein E la; Sara de Rijke, Seis singel R 67aPoortvliet, Jannetje Uijl, O. en W.-Souburg, Francina jde Bree, L. Singelstr. N 180; Susanna Louwerse, O. Vliss.weg V 3; Oostkapelle, Joost Geldof, SchroewegCornelia van Leerzum, Korte Delft G 3Tholen, Johanna Wolff, Gortstraat I 323 Veere, Pieternella Buys, L. Noordstraat C 15; Zierikzee, Cornelis IJssel- dijk, Lat. Schoolstr. C 53 Belijdenis des geloof s afgelegd en zich onder het opzichtVvan den Kerkeraad gesteld: Jacob de Bree, Maatje de Bree-Dingemanse, N. Oosterschestraat N 90Maatje Dijke-Verstraate, Langeviele K 223Sara Goedbloed, Dampoort singel T 194Adriaan den Hollander, Josina den Hollander-Faassen, Kerklaan$D:89a Jan Marinissen, Noordweg R 2. Gedoopt: Adriaan de Boks, Noordweg S223; Maatje Adriana de Bree en Cornelis Laurens de Bree, N. Oosterschestraat N 90Johannes Christiaanse, Veerscheweg S 69Ilieke Dekker, Veersche Singel S 38; Cornelis Dronkers, Nieuwe Haven I 107; Pieter den Hollander, Kerklaan D 89a; Anton Samuel Jacobus Koole, N. Vliss.weg E 162; Maria Magdalena Snijders, Koningstraat E 246; Cornelus Tange, Domb. Schuitvlot Q 208; Catharina de Voogd, Seis weg R 132. Gehuwd: Pieter Abraham Blok met Catharina Davida Hartog, Langedelft B 141Jan Labruijère met Catharina Johanna Verhage, Seisweg R 104; Gerrit van Vliet met Leuntje de Poorte, Seisstraat M 50; Arie Andries Valkhoff en Jacomina de Rijke, Julianastraat W 5. Vertrokken met attestatie naarAmersfoort Lena Baan, Bierkade G 205; Amsterdam, An- toinetta Johanna Dieleman, Molenwater N 41 Grijpskerke, Cornelis Vader, echtgenoote en 4 kinderen, N. Vliss.weg C 83 Kampen, Dinge- man Jacobus Coumou, Vlasmarkt K 158 Kra- lingsche Veer, Leuntje van Vliet-de Poorte, Seisstraat M 50; St. Laurens, Maatje Schuite maker-Poortvliet, Jodengang R 228; Schoon- dijke, Jannetje Sietsma-Dekker, Korte Delft G 5 O. en W.-Souburg, Simon Poortvlet, Joden- gang R 228Veenendaal, Abraham Johannes Schuman, Spanjaardstraat F 71. Vertrokken met doopattest naarAnna Jacoba Polder, Cecilia Tazelaar, Brakstraat O 260; O. en W.-Souburg, Jacomina Valkhoff-de Rijke, Julianastraat W 5. Overleden: wed. Baljeu-Leeghans. Rusthuis; Popkje Oenes Bouma-Veenbaas, Hofplein E la Christiaan Christiaanse, Klein Vlaanderen M 152; Adriana Goudswaard-Codee, K. Noord straat E 4. Zich aan het opzicht onttrokkenJohanna Suzanna van Sluis-Hoogelande C 44 Antoi- netta Pieternella Gillissen-de Wagter, Klein Vlaanderen M 165. VerhuisdJanna Brandes naar Balans D 7 Elizabeth Cevaal van Noordweg S 223 naar Wagenaarstraat D 84; J. W. Diermanse van K. Noordstraat L 75 naar Klein Vlaanderen M 191 Jannetje Joosse van Pottenmarkt K 412 naar L. Burg B 5K. van Sluis van Iloogelande C 44 naar Koudek. Weg D 5; G. J. Spierens van N. Oosterschestr. N 102 naar Klein Vlaan deren M 186; A. de Voogd van Heerengracht M 32 naar Dampoortsingel T 220; J. Wille- boordse van Segeerssingel V 83 naar Noordweg S 241 J. C. Wondergem van K. Geere K 360b naar Lambrechtstraat L 193a. Naar liet RusthuisA. A. Wanda van Bel- linkstraat G 170Wed. Boere—Wanda, Graven straat I 194Wed. Klercq-Bruins, Gravenstraat I 194. het er al ooit was geweest, bankroet was en dat er geen Christenen waren. Die het be weerden te zyn, waren huichelaars, die onder het mom van Christelyk te zyn, niet dan bedriegers waren en farizeërs. Maar het was beter, om daarover nu maar niet te spreken. Thans had hy dan iemand ontmoet, en dat nog wel hy, dien Bouter bijna had gedood, die hem Christelyk had bejegend en gezegd had, dat alles vergeten en vergeven was. Hy had dus de ondervinding opgedaan, dat het Christendom niet is een holle leus en dat men het niet mag taxeeren naar gedragingen van menschen, die zich Christenen noemen, maar het niet zyn. „Dus, Treebeek, je hebt het verkeerd, als je denkt, dat ik er geen spyt van heb, van wat ik heb gedaan. Zoo is het niet. Integendeel, ik schaam mij er voor en kan me niet begrypen, hoe ik er toe gekomen ben." „Dat komt door ons van nature booze hart. Maar vergeef me, dat ik je verkeerd heb beoor deeld. Ik ben bly, dat je zoo hebt gesproken. In de eerste plaats moet er spyt zyn. Maar dat is natuurlyk lang niet voldoende. En het is ook niet voldoende, dat Bymolts je vergeven heeft. Alleen als God het heeft gedaan, dan eerst is het in orde." „Ja, laat ons daarover maar niet praten, want daar worden we het toch niet over eens. Waar zyn we al O, zoo in Geldermalsen. Nou ik zal zien, wat het in Utrecht wordt met die betrekking. Misschien valt het mee. Jij hebt me tenminste weer wat moed gegeven met je opmer king, dat de menschen nog zoo slecht niet zyn." Skalunga door Runa. Tweede deel. Uit het Zweedsclfvertaald door A. Lukkien. Uitgave, D. A. Daamen, 's-Gravenhage. Skalunga is de naam van het dorp, waar Ols Erik Larsson predikant is. Over dezen gaat eigenlijk het boek en van het dorp verneemt men maar heel weinig. De titelUijkt^ons dus onjuist. Maar hebben we eenig bezwaar tegen den titel, het boek zelf hebben we met bijzon der veel genoegen gelezen. Dominee Ols,fzooals hij hier doorgaans genoemd wordt, wordt hier geteekend in zijn verhouding vooral ten op zichte van zijn vrouw, een dame van hoogen stand uit de mondaine kringen van Stockholm, die bovendien nog aan kunst deed en z'n jongste dochtertje Barbro, die door haar moeder totaal werd verwaarloosd. Gemakkelijk heeft deze dominee het in z'n huwelijksleven niet gehad. Hoewel zijn vrouw hem op haar wijze harts tochtelijk liefhad en in 't begin van hun huwe lijk zich geheel voor hem opofferde, bleek op den duur haar liefde niet sterk genoeg haar met hem te doen meeleven in zijn arbeid op het dorp en onder eenvoudige menschen. Dat geeft een verwijdering, waarin zij goed kan vinden met haar oudste dochtertje zich te vestigen in Stockholm ten huize van haar moe der, om de opvoeding van dat kind en om zich aan'haar kunstenaarsroeping te wijden. In Ska lunga komt ze alleen, in de zomermaanden en omstreeks Kerstfeest, logeeren. Voor den fijn voelenden man, die met zijn, door de moeder niet meegeteld jongste kind, eenzaam achter blijft wordt?dat een school van diepe zelfont dekking, maar waarin hij hoe langer hoe meer leert verstaan het verlossingswerk van Christus, om daarin volkomen te rusten en daaruit ook kracht te putten om zijn kruis als een Christen te dragen en zijn vrouw te toonen de vrucht van het Christelijk geloof. Dit boek heeft ontroerend schoone bladzijden en het predikt den Christus als den eenigen maar ook volkomen middelaar tusschen God en den zondaar. We hopen daarom dat velen het zullen aanschaffen om er van te genieten en te leeren en er door opgebouwd te worden in het geloof. Het eerste deel lazen we niet, maar dit deel is opzichzelf een geheel en ook zonder dat men het eerste deel gelezen heeft, kan men dit tweede v:rstaan. De uitgever kondigt nog een vervolg aan dat volgend jaar verschijnen zal onder den titel Ols Basbro. Eenvoudige voordrachten, verzameld door Anie Post. Tweede bundel. Uit geversmaatschappij Gebr. Zomer en Keuning, Wageningen. Hoe groote behoefte er ook is aan een bundel geschikte eenvoudige voordrachten kunnen we, en dat dus tot onze spijt, dezen bundel niet aanbevelen. Wie ze zich aanschaft, zal zich allicht teleurgesteld gevoelen. Ons althans ging het zoo bij het doorlezen. Wonderlijk lijkt ons al de keuze om zoo'n bundel te openen met het gedicht van René de Clercq„Ik ben van den buiten". Men ont vangt hier verder een aantal stukken van zeer somberen inhoud als „Toen moeder bidden ging", „Als de mensch ontwaakt", „Het zware leven". Op zichzelf is er niets tegen ook zulke stukken op te nemen. Integendeel. Het leven is vaak zwaar en dat mag ook in zoo'n bundel wel uitkomen. Maar een groot bezwaar achten we, dat de verzamelaar daarnaast niet opnam andere stukken, die spraken van het licht, dat in het donkere en zware leven valt, door de genade Gods in Christus. Al heel^sterk voelt men dit bezwaar bij „Toen moeder bidden ging" een fragment uit „Het eenzame pad" van G. Schiijver, dat afbreekt als de zoon van die biddende moeder rondloopt met zelfmoord ge dachten. Er staan ongetwijfeld in dezen bundel ook mooie dingen, die we bij vernieuwing of voor 't eerst met genoegen lazen. Maar als geheel lijkt ons deze bundel niet geslaagd. Hoofdpunten der Christelijke Dogmatiek door dr. A. Troelstra, 2de herziene druk. Amsterdam II. A. v. Bottenburg 1924. Wie een populaire dogmatiek wil hebben heeft aan dit werkje van 104 bladzijden niet genoeg. Dien kunnen we al niet beter raden dan dat hij koope het werk van prof. Bavinck „Neen, dat zijn ze waarlyk niet. Ik weet zeker, dat er nog eens een tyd zal komen voor jon, waarin je zeggen zult, dat het socialisme het by het verkeerde eind heeft, als het denkt, het menschdom te kunnen verbeteren door te yveren voor een andere maatschappij, die trou wens niet eens gemaakt kan worden. Het kwaad zit in het hart van den mensch en niet in de omstandigheden. Dat hart moet veranderen en dat neem me niet kwalyk, dat ik het weer zeg, maar ik kan het niet anders, omdat ik het zelf heb ondervonden aan myn eigen hart dat kan niet anders, dan door naar God te gaan en Hem om vergeving van zonden te vragen en dan te handelen naar Zyn wil, die geopenbaard is in den Bybel". Bouter zweeg. Hy begreep het niet en daarom voelde hij er de beteekenis niet van. De trein verminderde langzamerhand vaart en naderde de Lunetten, vlak bij Utrecht. „We komen niet veel verder", zei Bouter flauw glimlachend. „Ik hoop, dat je gelukkig moogt zijn met wat je hebt verkregen en dat volgens jou van groote waarde moet zyn en je geheele denken en handelen beheerscht. Ik wil eerlijk bekennen niet te weten wat het is en er ook geen behoefte aan te hebben. Ik zal wel zien, dat ik my door het leven sla". Johan wilde nog iets zeggen, maar de trein stopte en stond weldra voor het perron, waar het, als steeds, zeer druk was. „Nou, kerel, het ga je wel en bekommer je maar niet te veel om mij, hoor. Ik red me wel", zei Bouter, hem de hand schuddend. Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 2