UIT DE PERS.
Onbekeerde menschen.
FEUILLETON.
BOEKAANKONDIGING.
Dan hebben we een geestelijk Israel maar
zonder morgen- en avondoffer, dat toch voor
het Israël van den ouden dag was voorge
schreven. (Ex. 30: 7; Num. 28: 8.)
Om de aangevoerde redenen hopen we dan
ook dat de huisvaders onder ons, die hun gezin
niet zouden voorgaan in een bijzonder morgen
en avondgebed, ernstig en biddend zullen over
wegen, of zij in dezen vrij uitgaan. En we
vertrouwen, wanneer zij eens er zich toe zetten
om na te denken over de priesterlijke roeping,
waarmee zij geroepen worden, zij ook dit werk
op hun weg zullen zien liggen en zich opmaken
om het in de kracht des Heeren te aanvaarden.
En al die moeders (want hier ligt overal een
roeping voor de moeders, al willen we de
vaders niet geheel uitschakelen) die nog
nalieten heur kleine kinderen ook te doen neer
knielen voor een morgen- en avondgebedje,
willen we ernstig aanraden daarmee dan toch
dadelijk te beginnen.
Die gewenning in hun jeugd kan voor die
kinderen mee het middel zijn, dat zij, straks
grooter geworden, des morgens en des avonds
zoeken den persoonlijken omgang met God.
Heij.
Dr. de Moor nam in de Utrechtsche Kerkbode
op het onderstaand artikel van ds. den Hengst
in „De Saambinder", omdat z.i. daarin deug
delijke voorlichting gegeven wordt.
Om die reden willen we het ook hier een
plaats inruimen.
„Een onzer lezers vraagt, of een gemeente
wel waarlijk den naam van gemeente kan
dragen in geval haar Ouderlingen onbekeerde
menschen zijn.
God de Heere verklaart van zichzelven in
Zijn Woord: „Ik de Heere doorgrond het hart
en proef de nieren". Van Gods alles omvattende
wetenschap, ook betreffende eens iegelijken
staat en verhouding tot Hem, zijn alle Gods
kinderen door alle eeuwen heen levendig over
tuigd. Hoor David betuigen: „Heere, Gij door
grondt en kent mij, Gij weet mijn zitten en
mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijne ge
dachten Als er geen woord op mijn tong
is, zie, Heere, Gij weet het alles". Ofjeremia:
„Maar Gij, o Heere kent mij, Gij ziet mij, en
proeft mijn hart". En evenzoo de wijste der
koningen: „De oogen des Heeren zijn aan alle
plaatsen, beschouwende de kwaden en de
goeden".
Niet anders spreken de heiligen in het Nieuwe
Verbond. Zij beamen het wat de schrijver van
den Hebreërbrief getuigt: „Daar is geen schep
sel onzichtbaar voor Hem, maar alle dingen
zijn naakt en geopend voor de oogen Desgenen,
met Wien wij te doen hebben". En welke oogen
zijn dat Als Johannes in het Openbaringsboek
de doorziende kracht en verschrikkelijkheid
van 's Rechters Alwetendheid te verstaan wil
geven, vergelijkt hij Diens oogen tot driemaal
toe bij een vlamme des vuurs. Wie al of niet
bekeerd is de Zoon des menschen maakt
het met onbetwijfelbare zekerheid uit. Kan de
mensch dit echter doen?
Van zichzelven, van eigen gesteldheid, kan
hij wel eenige bewustheid omdragen. „De ziel
des menschen", zoo lezen we in Spr. 20, „is
een lamp des Heeren, doorzoekende al de bin-
nenkameren des buiks". Ook nu nog, in zijn
gevallen staat, is de mensch een persoonlijk
wezen, met rede en zelfbewustzijn begaafd, in
't bezit van „eenig licht der natuur, waardoor
hij behoudt eenige kennis van God, van de
natuurlijke dingen, van het onderscheid tusschen
hetgeen betamelijk en onbetamelijk is, en ook
betoont eenige betrachting tot de deugd en tot
uiterlijke tucht". Edoch, door zijn moedwillige
ongehoorzaamheid het beeld Gods (in engeren
zin genomen) verloren hebbende, heeft hij „niet
anders overig behouden dan kleine overblijfselen
(voetsporen) daarvan, dewelke genoegzaam zijn
om den mensch alle onschuld te benemen".
Er is dus wel eenige zelfkennis bij den zondaar,
en het is opmerkelijk, hoe ver sommige heidenen
door aandachtige waarnemingen van zichzelven
het hierin gebracht hebben, maar tochmet
nadruk zegt ons Gods Woord: „Arglistig is het
hart, meer dan eenig ding, ja doodelijk is het,
wie zal het kennen?" Zelfs het weten van de
uitspraken der Schriftuur is ongenoegzaam
DOOE
HUGO KINGMANS.
54)
Het deed Johan genoegen, dat Bonter naar
hem luisterde. Hy had dat niet verwacht en
was nieuwsgierig, wat hy zou antwoorden.
Maar indien hij had verwacht een nader
vragen, een belangstelling, voor dat onderwerp
zoo noodig, dan vergiste hy zich deerlyk.
Want Bouter gaf eenvoudig ten antwoord,
dat hy er Diets van begreep en dat dergelijke
redeneeringen van vroeger tyden waren. Je
kwam er niet verder mee in dezen modernen
tijd, die van den mensch zooveel vergde en
die zoovele problemen had, dat je je er niet
af kon maken met den godsdienst, zooals lieden
van het slag van Treebeek dat deden.
De trein snelde voort en het gesprek stokte.
„Wat ga je nu doen vroeg Jöhan hem dan.
„Ja, wat ga je nu doen, dat is een vraag,
maar het antwoord is nog niet te geven. Ik
ben nu op reis naar Utrecht. De kans bestaat,
dat ik reiziger kan worden. Maar, och, als
men verneemt, dat ik uit den bak kom, dan
is het toch weer mis".
„Dat moet je niet zeggen. Als je meedeelt,
waarom je in de gevangenis hebt gezeten en
dat je van levensbeschouwing veranderd bent,
daartoe. Onafwijsbaar noodzakelijk is hier de
toepassende kracht des Heiligen Geestes, wer
kende bij en door het Woord. De geloovigen
echter ontvangen den Geest van Christus, niet
alleen, om hier van andere doeleinden te
zwijgen, tot verdieping hunner zelfkennis,'maar
ook opdat ze weten zouden de dingen, die hun
van God geschonken'zijn. In dien weg wordt
dus ook zekerheid bekomen van het feit en van
de waarheid hunner bekeering, die zij als vrucht
van Christi verdiensten deelachtig werden.
Ook zekerheid van anderer bekeering? Zoo
wilden het de Labadisten. De kerkeraad, uit
bekeerde menschen samengesteld, had uit te
maken, wie al. en wie niet wedergeboren waren,
om dan eerstgenoemden te aanvaarden en de
anderen terug te wijzen. Indien nu reeds de
gewone ambtsdragers dit onderscheidingsver
mogen bezitten, dan hebben zeker de Apostelen
het nog in hooger mate bezeten. Maar hoe
rijmt zulks met het feit, dat Philippus, Petrus
en Johannes Simon den toovenaar niet eerder
onderkenden, dan toen hij van Petrus het mee-
deelen van Geestesgaven voor geld wilde leeren,
en dat Paulus een Demas tot medearbeider
koos, die later bleek de tegenwoordige wereld
hooger te stellen dan den arbeid in het Konink
rijk Gods De Geref. Kerk wilde dan ook van
de Labadistische „schapenkeur" niets weten,
maar volgde den regelover het inwendige
oordeelt de kerk nietaan ons alleen het oor
deel der liefde en waarschijnlijkheid, afgaande
op belijdenis en wandel.
De ervaring geeft ook hier wel wat te leeren.
Hoe dikwijls is men reeds met de beoordeeling
van anderer genadestaat verkeerd uitgekomen.
Menigmaal is het voorgekomen, dat iemand uit
oorzaak van zelfverdenking, bestrijding of on-
vrijmoedigheid niet sprak en als een dood
mensch beoordeeld werd, en toch reeds toen
onder zaligmakende bearbeiding verkeerde. Ik
denk hier aan Eva v. d. Groe, die in haar
„Bekeeringsweg" verhaalt, hoe de vromen te
Rijnsaterwoude zich druk maakten met haar
broeder Theodorus, om hem den weg Gods
bescheidenlijk uit te leggen, maar op haar niet
werd gelet. En toch was zij in dien tijd dicht
aan haar vrijmaking toe. Andererzijds komt het
voor, dat menschen, die jarenlang als bekeerden
gesproken hebben en er algemeen voor werden
aangezien, ja als echte onderscheiders werden
vereerd of gevreesd, soms op schrikkelijke wijze
de eeuwigheid zijn ingegaan. Ook daarvan
zouden voorbeelden te noemen zijn.
Men werpe hier niet tegenmaar er staat
toch „Beproeft de geesten, of zij uit God zijn!"
want men lette hier op het verband. De Heilige
Apostel wil niet zeggen, dat de gemeente heeft
te oordeelen over iemands al of niet bekeerd
zijn, maar handelt over het onderkennen van
dwaalleeraars. En hiervoor geeft hij haar een
toetsteen in handen, welke in 1 Joh. 4:2 en3
te vinden is.
De ouderlingen staan in het regeerambt, en
de Apostel zegt, dat men de ouderlingen die
wél regeeren c'ubbele eere waardig zal achten.
En zij regeeren wél d.w.z. zij doen het goed,
wanneer zij, de ambtelijke gave van regeering
bezittende, haar werkstellig maken, inzonderheid
door acht te nemen op de oefening der tucht
volgens de regelen, die daarvoor in de H. Schrift
staan aangegeven. Wanneer dus Ouderlingen
de gemeente dienovereenkomstig regeeren, dan
heeft men hen te gehoorzamen ook al worden
hunne personen beschouwd als onbekeerd. En
daarentegen, al worden alle Ouderlingen in de
gemeente voor bekeerde menschen aangezien,
maar hun regeering volgt niet de Schriftuurlijke
lijn de gemeente is den zoodanigen geen
gehoorzaamheid verschuldigd.
Immers, het gaat in de gemeente Gods niet
om het gezag van een mensch, zelfs niet om
het gezag van een heel college, ook al zou dit
enkel uit bekeerde menschen bestaan, maar
alleen om het gezag van het Woord van God,
tot de handhaving van hetwelk de Ouderlingen
geroepen zijn.
Ten slotte. Of een vergadering gemeente is
hangt niet daarvan af, of er Ouderlingen zijn,
maar omgekeerder kunnen alleen Ouderlingen
zijn, wanneer er een gemeente is. De Ouder
lingen (en evenzoo de andere ambtsdragers)
komen uit de gemeente voort en niet de ge
meente uit de ambtsdragers.
Ik voeg hier nog een aanhangsel aan toe.
Een Engelsch godgeleerde herinner ik mij
wél, dan is het John Trapp geweest schreef
eens het volgendeals ik in den hemel kom,
zal ik mij over drie dingen verwonderen. Het
althans van politieke richting, dan zal men
daarmee wel rekening willen houden".
Bouter begon te lachen.
Het was een harde, koude lach.
„Och, wat ben jy nog steeds een idealist en
wat weet je nog weinig van het leven af."
„Ik kan my niet voorstellen, dat er niemand
zal zijn, die jou niet in dienst neemt, als je
hem alles hebt verteld. Maar ik vrees, datje dit
laatste niet doet, omdat je geen berouw hebt
over je daad."
„Nu beoordeel je me toch verkeerd, Tree
beek. Zeker heb ik spyt van wat ik heb gedaan
in een oogenblik dat myn, hoe noemen jullie
dat ook weer? o, ja, dat myn revolutionair
sentiment de overhand had en ik dien By molts
tegen den grond smeet en byna doodde.
Niemand behoeft het te weten, maar jou wil
ik het wel vertellen, dat ik hem heb opge
zocht, toen ik vry kwam. Ik heb hem vergeving
gevraagd voor myn snoode daad en hy heeft
my zeer vriendelyk ontvangen en gezegd, dat
alles vergeten en vergeven was."
Johan lachte even, wat Bouter opmerkte
direct.
„Waarom lach je nu?" vroeg hij.
„Ik dacht, dat je door niemand vriendelyk
was bejegend, maar nu valt het toch nog mee.
En die Bymolts is nu nog al een Christen, die
er, naar je my vroeger wel hebt gezegd, niet
zyn."
„Ik weet niet, dat ik dat ooit heb gezegd."
Johan gaf er maar geen antwoord op, maar
hy dacht er aan, hoe vaak Bouter en zyn vrien
den hadden beweerd, dat het Christendom, zoo
eerste waarover ik mij verwonderen zal is dit
dat ik er missen zal, die ik er stellig dacht te
ontmoeten. Het tweededat ik er vinden zal,
die ik er niet had verwacht. Het derde, en dat
zal mij de grootste verwondering barendat
ik er zelf ben".
Hier is deugdelijke voorlichting gegeven.
de M.
Geref. Kerk Middelburg,
Ingekomen met attestatie uit's Gravenhage,
Laviena Francisca Laurentia Dikkenberg, Noord
singel S' 157Grijpskerke, Maria Louwerse,
Segeersweg V 116; St. Laurens, Lein de Voogd
echtgenoote en 3 kinderen, Segeersweg V 50;
Loosduinen, Anne Schaafsma, Veersche Singel
S 73Veere,^ Nicolaas][van Wallenburg, Veer
sche Singel S 32.
Ingekomen met doopattest uitKruiningen
Elizabeth Fomina":Hollestelle, L. Noordstraat C
21 St. Laurens, Catharina de Rijke, Seisweg R
152 Cornelia de Rijke, Seissingel R 67b Maria
de Rijke, Hofplein E la; Sara de Rijke, Seis
singel R 67aPoortvliet, Jannetje Uijl, O. en
W.-Souburg, Francina jde Bree, L. Singelstr. N
180; Susanna Louwerse, O. Vliss.weg V 3;
Oostkapelle, Joost Geldof, SchroewegCornelia
van Leerzum, Korte Delft G 3Tholen, Johanna
Wolff, Gortstraat I 323 Veere, Pieternella Buys,
L. Noordstraat C 15; Zierikzee, Cornelis IJssel-
dijk, Lat. Schoolstr. C 53
Belijdenis des geloof s afgelegd en zich onder
het opzichtVvan den Kerkeraad gesteld: Jacob
de Bree, Maatje de Bree-Dingemanse, N.
Oosterschestraat N 90Maatje Dijke-Verstraate,
Langeviele K 223Sara Goedbloed, Dampoort
singel T 194Adriaan den Hollander, Josina
den Hollander-Faassen, Kerklaan$D:89a Jan
Marinissen, Noordweg R 2.
Gedoopt: Adriaan de Boks, Noordweg S223;
Maatje Adriana de Bree en Cornelis Laurens
de Bree, N. Oosterschestraat N 90Johannes
Christiaanse, Veerscheweg S 69Ilieke Dekker,
Veersche Singel S 38; Cornelis Dronkers,
Nieuwe Haven I 107; Pieter den Hollander,
Kerklaan D 89a; Anton Samuel Jacobus Koole,
N. Vliss.weg E 162; Maria Magdalena Snijders,
Koningstraat E 246; Cornelus Tange, Domb.
Schuitvlot Q 208; Catharina de Voogd, Seis
weg R 132.
Gehuwd: Pieter Abraham Blok met Catharina
Davida Hartog, Langedelft B 141Jan Labruijère
met Catharina Johanna Verhage, Seisweg R
104; Gerrit van Vliet met Leuntje de Poorte,
Seisstraat M 50; Arie Andries Valkhoff en
Jacomina de Rijke, Julianastraat W 5.
Vertrokken met attestatie naarAmersfoort
Lena Baan, Bierkade G 205; Amsterdam, An-
toinetta Johanna Dieleman, Molenwater N 41
Grijpskerke, Cornelis Vader, echtgenoote en 4
kinderen, N. Vliss.weg C 83 Kampen, Dinge-
man Jacobus Coumou, Vlasmarkt K 158 Kra-
lingsche Veer, Leuntje van Vliet-de Poorte,
Seisstraat M 50; St. Laurens, Maatje Schuite
maker-Poortvliet, Jodengang R 228; Schoon-
dijke, Jannetje Sietsma-Dekker, Korte Delft G
5 O. en W.-Souburg, Simon Poortvlet, Joden-
gang R 228Veenendaal, Abraham Johannes
Schuman, Spanjaardstraat F 71.
Vertrokken met doopattest naarAnna Jacoba
Polder, Cecilia Tazelaar, Brakstraat O 260; O.
en W.-Souburg, Jacomina Valkhoff-de Rijke,
Julianastraat W 5.
Overleden: wed. Baljeu-Leeghans. Rusthuis;
Popkje Oenes Bouma-Veenbaas, Hofplein E la
Christiaan Christiaanse, Klein Vlaanderen M
152; Adriana Goudswaard-Codee, K. Noord
straat E 4.
Zich aan het opzicht onttrokkenJohanna
Suzanna van Sluis-Hoogelande C 44 Antoi-
netta Pieternella Gillissen-de Wagter, Klein
Vlaanderen M 165.
VerhuisdJanna Brandes naar Balans D 7
Elizabeth Cevaal van Noordweg S 223 naar
Wagenaarstraat D 84; J. W. Diermanse van
K. Noordstraat L 75 naar Klein Vlaanderen M
191 Jannetje Joosse van Pottenmarkt K 412
naar L. Burg B 5K. van Sluis van Iloogelande
C 44 naar Koudek. Weg D 5; G. J. Spierens
van N. Oosterschestr. N 102 naar Klein Vlaan
deren M 186; A. de Voogd van Heerengracht
M 32 naar Dampoortsingel T 220; J. Wille-
boordse van Segeerssingel V 83 naar Noordweg
S 241 J. C. Wondergem van K. Geere K 360b
naar Lambrechtstraat L 193a.
Naar liet RusthuisA. A. Wanda van Bel-
linkstraat G 170Wed. Boere—Wanda, Graven
straat I 194Wed. Klercq-Bruins, Gravenstraat
I 194.
het er al ooit was geweest, bankroet was en
dat er geen Christenen waren. Die het be
weerden te zyn, waren huichelaars, die onder
het mom van Christelyk te zyn, niet dan
bedriegers waren en farizeërs.
Maar het was beter, om daarover nu maar
niet te spreken. Thans had hy dan iemand
ontmoet, en dat nog wel hy, dien Bouter bijna
had gedood, die hem Christelyk had bejegend
en gezegd had, dat alles vergeten en vergeven was.
Hy had dus de ondervinding opgedaan, dat
het Christendom niet is een holle leus en dat
men het niet mag taxeeren naar gedragingen
van menschen, die zich Christenen noemen,
maar het niet zyn.
„Dus, Treebeek, je hebt het verkeerd, als je
denkt, dat ik er geen spyt van heb, van wat ik
heb gedaan. Zoo is het niet. Integendeel, ik
schaam mij er voor en kan me niet begrypen,
hoe ik er toe gekomen ben."
„Dat komt door ons van nature booze hart.
Maar vergeef me, dat ik je verkeerd heb beoor
deeld. Ik ben bly, dat je zoo hebt gesproken.
In de eerste plaats moet er spyt zyn. Maar dat
is natuurlyk lang niet voldoende. En het is
ook niet voldoende, dat Bymolts je vergeven
heeft. Alleen als God het heeft gedaan, dan
eerst is het in orde."
„Ja, laat ons daarover maar niet praten, want
daar worden we het toch niet over eens. Waar
zyn we al O, zoo in Geldermalsen. Nou ik
zal zien, wat het in Utrecht wordt met die
betrekking. Misschien valt het mee. Jij hebt me
tenminste weer wat moed gegeven met je opmer
king, dat de menschen nog zoo slecht niet zyn."
Skalunga door Runa. Tweede deel. Uit
het Zweedsclfvertaald door A. Lukkien.
Uitgave, D. A. Daamen, 's-Gravenhage.
Skalunga is de naam van het dorp, waar Ols
Erik Larsson predikant is. Over dezen gaat
eigenlijk het boek en van het dorp verneemt
men maar heel weinig. De titelUijkt^ons dus
onjuist. Maar hebben we eenig bezwaar tegen
den titel, het boek zelf hebben we met bijzon
der veel genoegen gelezen. Dominee Ols,fzooals
hij hier doorgaans genoemd wordt, wordt hier
geteekend in zijn verhouding vooral ten op
zichte van zijn vrouw, een dame van hoogen
stand uit de mondaine kringen van Stockholm,
die bovendien nog aan kunst deed en z'n jongste
dochtertje Barbro, die door haar moeder totaal
werd verwaarloosd. Gemakkelijk heeft deze
dominee het in z'n huwelijksleven niet gehad.
Hoewel zijn vrouw hem op haar wijze harts
tochtelijk liefhad en in 't begin van hun huwe
lijk zich geheel voor hem opofferde, bleek op
den duur haar liefde niet sterk genoeg haar
met hem te doen meeleven in zijn arbeid op
het dorp en onder eenvoudige menschen. Dat
geeft een verwijdering, waarin zij goed kan
vinden met haar oudste dochtertje zich te
vestigen in Stockholm ten huize van haar moe
der, om de opvoeding van dat kind en om zich
aan'haar kunstenaarsroeping te wijden. In Ska
lunga komt ze alleen, in de zomermaanden en
omstreeks Kerstfeest, logeeren. Voor den fijn
voelenden man, die met zijn, door de moeder
niet meegeteld jongste kind, eenzaam achter
blijft wordt?dat een school van diepe zelfont
dekking, maar waarin hij hoe langer hoe meer
leert verstaan het verlossingswerk van Christus,
om daarin volkomen te rusten en daaruit ook
kracht te putten om zijn kruis als een Christen
te dragen en zijn vrouw te toonen de vrucht
van het Christelijk geloof.
Dit boek heeft ontroerend schoone bladzijden
en het predikt den Christus als den eenigen
maar ook volkomen middelaar tusschen God en
den zondaar. We hopen daarom dat velen het
zullen aanschaffen om er van te genieten en te
leeren en er door opgebouwd te worden in het
geloof.
Het eerste deel lazen we niet, maar dit deel
is opzichzelf een geheel en ook zonder dat
men het eerste deel gelezen heeft, kan men dit
tweede v:rstaan. De uitgever kondigt nog een
vervolg aan dat volgend jaar verschijnen zal
onder den titel Ols Basbro.
Eenvoudige voordrachten, verzameld
door Anie Post. Tweede bundel. Uit
geversmaatschappij Gebr. Zomer en
Keuning, Wageningen.
Hoe groote behoefte er ook is aan een bundel
geschikte eenvoudige voordrachten kunnen we,
en dat dus tot onze spijt, dezen bundel niet
aanbevelen. Wie ze zich aanschaft, zal zich
allicht teleurgesteld gevoelen. Ons althans ging
het zoo bij het doorlezen.
Wonderlijk lijkt ons al de keuze om zoo'n
bundel te openen met het gedicht van René
de Clercq„Ik ben van den buiten". Men ont
vangt hier verder een aantal stukken van zeer
somberen inhoud als „Toen moeder bidden
ging", „Als de mensch ontwaakt", „Het zware
leven". Op zichzelf is er niets tegen ook zulke
stukken op te nemen. Integendeel. Het leven
is vaak zwaar en dat mag ook in zoo'n bundel
wel uitkomen. Maar een groot bezwaar achten
we, dat de verzamelaar daarnaast niet opnam
andere stukken, die spraken van het licht, dat
in het donkere en zware leven valt, door de
genade Gods in Christus. Al heel^sterk voelt
men dit bezwaar bij „Toen moeder bidden ging"
een fragment uit „Het eenzame pad" van G.
Schiijver, dat afbreekt als de zoon van die
biddende moeder rondloopt met zelfmoord ge
dachten.
Er staan ongetwijfeld in dezen bundel ook
mooie dingen, die we bij vernieuwing of voor
't eerst met genoegen lazen. Maar als geheel
lijkt ons deze bundel niet geslaagd.
Hoofdpunten der Christelijke Dogmatiek
door dr. A. Troelstra, 2de herziene
druk. Amsterdam II. A. v. Bottenburg
1924.
Wie een populaire dogmatiek wil hebben
heeft aan dit werkje van 104 bladzijden niet
genoeg. Dien kunnen we al niet beter raden
dan dat hij koope het werk van prof. Bavinck
„Neen, dat zijn ze waarlyk niet. Ik weet
zeker, dat er nog eens een tyd zal komen voor
jon, waarin je zeggen zult, dat het socialisme
het by het verkeerde eind heeft, als het denkt,
het menschdom te kunnen verbeteren door te
yveren voor een andere maatschappij, die trou
wens niet eens gemaakt kan worden. Het kwaad
zit in het hart van den mensch en niet in de
omstandigheden. Dat hart moet veranderen en
dat neem me niet kwalyk, dat ik het weer
zeg, maar ik kan het niet anders, omdat ik
het zelf heb ondervonden aan myn eigen hart
dat kan niet anders, dan door naar God te
gaan en Hem om vergeving van zonden te
vragen en dan te handelen naar Zyn wil, die
geopenbaard is in den Bybel".
Bouter zweeg. Hy begreep het niet en daarom
voelde hij er de beteekenis niet van.
De trein verminderde langzamerhand vaart
en naderde de Lunetten, vlak bij Utrecht.
„We komen niet veel verder", zei Bouter
flauw glimlachend. „Ik hoop, dat je gelukkig
moogt zijn met wat je hebt verkregen en dat
volgens jou van groote waarde moet zyn en je
geheele denken en handelen beheerscht. Ik wil
eerlijk bekennen niet te weten wat het is en
er ook geen behoefte aan te hebben. Ik zal
wel zien, dat ik my door het leven sla".
Johan wilde nog iets zeggen, maar de trein
stopte en stond weldra voor het perron, waar
het, als steeds, zeer druk was.
„Nou, kerel, het ga je wel en bekommer je
maar niet te veel om mij, hoor. Ik red me wel",
zei Bouter, hem de hand schuddend.
Wordt vervolgd).