Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
39e Jaargang.
Vrijdag 9 Januari 1925.
No. 2.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD
Ds. van de Vlugt in Middelburg.
Het gezinsgebed.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers 'LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
OP DES HOOGEPRIESTERS HART
GEDRAGEN.
Alzoo zal Aaron de namen der zonen Israels
dragen aan den borstlap des gerichts op zijn
hart, als hij in het heilige zal gaan. ter ge
dachtenis voor het aangezicht des Heeren,
geduriglijk. Exodus 28 29.
II.
Gelijk de Hoogepriester des Ouden
Testaments de namen der kinderen
Israëls aan den borstlap droeg, alzoo
draagt Hoogepriester Jezus de namen
van al Zijn discipelen en discipelinnen
op het ontfermend hart Welk een rijke
zegen. Welk een onwaardeerbaar voor
recht. Rome, dat de algenoegzaamheid
van Christus' offerande miskent, dat
een verdienden hemel wil en het plaats
geld der goede werken wenscht te be
talen, dat langs de ladder van eigen
deugd en van eigen gerechtigheid tot
de heerlijkheid denkt op te klimmen,
heeft hier en daar in ons land een kerk
gebouwd, waaraan zij den naam gaf van
„Kerk van het heilige hart". Maar wat
dunkt uzouden niet veel meer de
ware kinderen des Heeren, die Christus
als hun volkomen Zaligmaker roe
men, zou niet veel meer de gekochte
en verloste gemeente, die in den ge
kruisigden Borg haar alles vindt,
mogen dragen dien schoonen naam van
„Kerk van het heilige hart?" Ja waar
lijk, zij alleen worden door den waren
Hoogepriester op het hart gedragen,
die in Hem vinden hun hoogste heil
en hun e e n i g Deel voor den tijd en
voor de eeuwigheiddie het van gan-
scher harte bekennen, dat zij geen
enkele zucht tot hunne zaligheid kunnen
toebrengen, dat al hun gerechtigheid
buiten henzelven in Christus ligt. Zij
alleen vormen de „Kerk van het heilige
hart".
Zalig, indien wij tot deze Kerk mogen
behooren. 'tls waar: niet alleen, die
in haar midden door den band des
geloofs aan Christus een plaats hebben,
zijn aan elkander gelijk. Onder de mil-
lioenen leden van des Heeren gemeente
is een groote verscheidenheid, gelijk er
ook een treffend verschil was onder
de twaalf stammen Israëls, waarom zij
dan ook op den borstlap werden voor
gesteld door velerlei edelgesteente,
verschillend van tint en kleur. Ze had
den zeer zeker dit ééne met elkander
gemeen, dat het altegader kostbare
kleinodiën waren, het rijkste, dat Gods
Schepping ons biedt, maar ze liepen
toch ook weder ver uiteen. Het waren
alle juweelen, die op Aaron's borstschild
flikkerden, maar de bloedroode sardis
was toch anders dan de bleek-groene
topaas, de vurige karbonkel was anders
dan de hemelsblauwe saffier, en de
violetkleurige ametist was anders dan
de doorzichtige diamant.
Is het niet evenzoo in de Nieuw-
Testamentische gemeente? Er bestaat
ook daar in den grond ongetwijfeld een
onmiskenbare eenheid. De vele millioe-
nen, waaruit zij is samengesteld, hebben
één schuldgevoel, dat allen aan de
doornagelde voeten van Jezus doet
knielen. Zij vluchten naar één kruis, dat
hen tesamen zegenend overschaduwd
Zij buigen voor één Zaligmaker in het
stof, die met Zijn vrede hun aller hart
vervult. Zij worden geleid door één
Geest, die hun de verzekerdheid van
hun kindschap schenkt. Zij kennen één
hope der heerlijkheid, die hunne voeten
vast maakt op den vaak zoo moeizamen
tocht en tot den harden strijd des levens
hen bezielt. Zij wonen ver uiteen Ze
zijn over heel de wereld verspreid Ge
vindt onder hen lieden van het koude
Noorden en van het warme Zuiden. Ge
vindt onder hen bewoners van Afrika's
wildernissen, van Groenlands stranden,
van Zwitserlands bergen, van Neder
lands vlakten, van Ruslands steppen.
De meesten hunner hebben elkaar nim
mer gezien of gesproken, maar leven
en sterven als vreemden voor hun
broeders en zusters in het geloof. En
toch komen zij allen saam op dat ééne
Middelaarshart van Oost en West,
van Noord en Zuid het ééne, ruime
hart vol Goddelijk ontfermen omsluit
hen allen tesamen. In dat Hoogepries-
terlijk hart staan hun namen als die
van één volk geschreven. Waar Christus
is, daar is ook Zijn met bloed gekochte
gemeente. De geloovigen wonen op
aarde, maar ze wonen ook in den hemel,
want Jezus Christus, de groote Hooge
priester, draagt daar de namen van de
schare, die niemand tellen kan, op het
hart
Gods kinderen zijn dus één. Ze be
lijden één schuld. Ze vluchten tot één
ofter. Ze knielen met de bede om ge
nade aan den voet van één kruis. Ze
reizen naar één stad. Ze zullen straks
in één heerlijkheid deelen en genieten
de volheid van één erfenis. Maar in
die eenheid openbaart zich nu de rijkste
verscheidenheid. Gelijk in het rijk der
natuur uw oog bekoord wordt door
een veelheid van kleuren en vormen
en tinten, zoodat er geen twee bladeren
van een boom aan elkander gelijk zijn,
zoo is het ook op de erve van Christus'
gemeente Ook daar heerscht niet de
sombere eenvormigheid, maar de groot
ste veelvormigheid. Er is in het konink
rijk der hemelen menigerlei genade.
Ge vindt in de kerk des Heeren ko
ninklijke Juda's, die de banierdragers
zijn in den strijd, die altijd vooropgaan
en bij voorkeur de meest bedreigde
punten bezetten; maar ook trage Is-
sasschars, die zich liefst houden buiten
het gewoel van den krijg, die den ar
beid in het koninkrijk Gods gaarne
aan anderen overlaten om zelf te ge
nieten van de zoete rust. Bedrijvige
Martha's, altijd bezig met veeldienens;
en stille Maria's, wier liefste plek is
aan Jezus' voet. Vurige Petrussen, ter
stond gereed om het zwaard te trekken
zuchtende Thomassen, gedurig neer
liggend in den poel „moedeloosheid"
diep ingeleide Johannessen, telkens
weer zoekend den verborgen omgang
met God. Er zijn grooten en kleinen
in de genade; sterken en zwakken in
het geloof. Verzekerden en bekom
merden Helden des geloofs, die roemen
„met mijn God spring ik over een muur";
en wankelmoedige naturen, die ternau
wernood één zwaardstoot van den vij
and kunnen doorstaan.
Er is verschillend geboomte in den
hof des Heeren en in des Konings leger
behoort de een tot de voor- en de ander
tot de achterhoede. Neen, in Gods
kerk zijn niet allen aan elkander gelijk,
maar evenals op het borstschild van
den Hoogepriester de keurgesteenten
een heerlijke verscheidenheid te zien
gaven, zoo kent ook onder de stammen
van het geestelijk Israël de een meer
het jubelend stralen en vonken schieten
van den Diamant, de ander het stille
glanzen van de Agaat, een derde het
glinsteren van de Turkoois.
Gods kinderen zijn allen juweelen
van Christus, o niet om wat ze in zich-
zelve zijn, doch om wat Hij van hen
maakt. Ze zijn echter niet allen aan
elkander gelijk. Deze verscheidenheid
nu moeten we eerbiedig aanvaarden.
Daar zijn wel menschen, die meencn,
dat de geloovigen allen op elkander
moeten gelijken als twee druppels water;
die denken, dat God het leem steeds
modelleert naar een en denzelfden vorm
Zijt ge niet bepaald langs dien weg
geleid, dan deugt het bij u nog niet
Hebt ge niet d i e zielsbenauwdheid
doorgemaakt, dan staat ge er nog
buiten. Vaart ge niet in mijn schuitje,
dan moet ge verdrinken. Deze lieden
leggen telkens bij anderen aan den
maatstaf van eigen oordeel in plaats
van den toetssteen van Gods Woord,
en door hun hard en koud en hooghartig
optreden hebben ze al menigen be
kommerde van hart in de engte ge
bracht. Och, dat deze geestelijke keur
meesters eigen weegschaal eens uit de
hand legden om zich in hun oordeel
te laten besturen door het Woord
onzes Gods Eén blik op den borstlap
van Aaron zou hen kunnen leeren, hoe
er in het werk der genade de rijkste
verscheidenheid is. God brengt de
Zijnen langs verschillende wegen toe.
Een Samuël wordt anders dan een
Manasse geleid en de genade Gods
openbaart zich anders in een Paulus
dan in een Timotheus. Hier komt het
maar op aan, dat wij op het hart van
den Hoogepriester worden gedragen,
door het geloof in Zijnen Naam. Dan
toch gedenkt Hij in liefde aan ons, in
welken steen op den borstlap tot onzen
naam ook geschreven zien staan en
tot welken stam van het geestelijk
Israël we ook mogen behooren. Tot
allen, tot Juda en tot Efraïm, tot de
grooten en tot de kleinen in de genade,
tot de verstgevorderden en tot de pas
toegebrachten op den weg der zalig
heid, gaat uit des Hoogepriesters
woord: Gij zijt Mijne; voor u heb Ik
het offer van mijn leven gebrachtmet
mijn eigen bloed heb Ik u gekocht en
verlost. Meijer.
KERKELIJK LEVEN.
Woensdagavond treedt ds. van de Vlugt,
geestelijk verzorger op Vrederust op in de Gast-
huiskerk te Middelburg.
Wij vertrouwen, dat velen, die belangstelling
gevoelen in het lot van onze geestelijke kran-
ken, komen zullen om dezen spreker te hooren.
Hij kan ons uitnemend voorlichten, wijl hij
reeds eenigen tijd met groote toewijding zijn
moeilijken arbeid in onze Stichting verricht.
Uit zijn rijke ervaring zal hij zeer zeker ons
belangrijke mededeelingen doen.
De vergadering begint Woensdagavond half
acht uur. Bouma.
DADERS DES WOORDS.
VIII.
Nagaande de gebeden, die onder ons in de
Christelijke gezinnen gebruikt worden, komen
we bij ons onderzoek ook tot de droeve ont
dekking, dat in die gezinsgebeden in niet zoo
weinig gevallen een groote leemte is.
Zijn toch onze inlichtingen juist onze
lezers zullen ons, wanneer het anders mocht
zijn zeer verplichten met ons dat mee te deelen
dan kent men in de meeste gezinnen niet een
bijzonder morgen- en avondgebed. En dan be
perkt zich dus, afgedacht van het „Onze Vader",
het bidden en danken tot het leven, dat ver
band houdt met spijs en drank.
Hoe belangrijke plaats nu ook die beide
gaven Gods in het leven innemen, het leven
is toch meer dan eten en drinken.
En wanneer men daartegen opmerkt, dat deze
gebeden toch niet alleen spreken van spijs en
drank, maar daarvan uitgaande de gedachten
hooger verheffen, geven we dat natuurlijk toe.
Het zou ook wel erg zijn wanneer dat niet
het geval was. Maar dan voegen we er bij, dat
niet alleen spijs en drank het uitgangspunt
bieden tot hooger gedachten, dat daarvoor niet
minder andere weldaden Gods in aanmerking
komen, en dat het leven verarmt, wanneer het
niet ook die andere weldaden welbewust in
zijn gezichtskring trekt, om ook daarin op te
merken Gods goedheid.
Daar komt nog bij dat, als we nooit één van
Gods weldaden mogen vergeten, maar Hem
voor alle hebben te loven en te prijzen, er een
zondige leemte in schuilt, wanneer door de
zonde van nalatigheid God niet erkend en ge
dacht wordt in en om die andere zegeningen.
Kon nu getuigd worden dat het persoonlijk
morgen- en avondgebed niet ontbrak, dan zou
men aldus kunnen redeneeren, dat het gezins
gebed ook een plaats moet open laten voor het
zoeken van den persoonlijken omgang met God,
en dat de meest geschikte gelegenheid daarvoor
zich als van zelf aanbiedt des morgens bij het
ontwaken en des avonds bij het ter ruste gaan.
Voor zulk een redeneering ware dan metterdaad
iets te voelen. Want dit moet, gelijk we reeds
bespraken, vast staan dat het gezinsgebed nooit
het persoonlijk gebed overbodig maakt. Hoe
innig en groot ook de eenheid van het gezin
is, ze heft de persoonlijkheid niet op. Elk heeft
in het gezin nog weer zijn eigen bijzonder leven
en ook dat bijzondere, dat eigenaardige leven
heeft noodig de hoogste uiting in het persoonlijk
gebed.
Maar elk zal gevoelen, dat, wanneer het ge
zin heeft zijn gemeenschappelijk morgen- en
avondgebed, er dan nog overblijft een plaats
voor het persoonlijk gebed. Deze beide sluiten
elkander niet uit. Integendeel. We zijn van
oordeel dat het goede gezinsgebed behoefte
aan het persoonlijk gebed zal versterken en als
vanzelf de schriftuurlijke leiding zal kunnen
bieden, die ook het persoonlijk gebed niet kan
ontberen.
Is dus van een gemeenschappelijk morgen
en avondgebed geen schade te duchten, omdat
daardoor het persoonlijk gebed in 't gedrang
komen, als dat persoonlijk gebed ontbreekt of
dreigt te verflauwen is nog te meer noodig,
dat de huisvader zijn roeping verstaat te zorgen,
dat ook het morgen- en avondoffer op het
altaar van zijn huis niet ontbreke.
En wanneer nu onze inlichtingen ook op dit
punt, juist zijn, dan wordt het persoonlijk
morgen- en avondgebed niet zóó trouw beoefend
als dat wenschelijk en noodig zou zijn. Mis
schien vindt dat wel hierin zijn oorsprong, dat
sommige moeders verzuimen haar kinderen
's morgens bij het opstaan en's avonds wanneer
ze die naar bed brengen, te laten danken en
bidden. Aan de etenstafel zou men dat niet
gaarne nalaten. Maar voor een morgen- en
avondgebed acht men vaak een kind nog te jong.
Vergeet men zoo het „jong gewend, oud
gedaan" dan behoeft het niet te verwonderen
wanneer de kinderen bij het opgroeien het
morgen- en avondgebed van minder waarde
gaan achten en zoo licht er toe komen om het
na te laten, zeer tot schade van hun geestelijk
leven.
Het ontbreken nu van dat bepaald gezinsge
bed kan niet verontschuldigd worden daarmee,
dat men hiervoor geen leiding zou hebben en
dat men zich voor een z.g.n. vrij gebed niet
bekwaam gevoelt.
Als we maar opslaan ons Psalmboek, waaraan
de besproken bedezang voor en de dankzang
na het eten ontleend zijn, en waarmee dus de
huisvaders blijkbaar wel bekend zijn, dan vinden
we daar ook een Morgenzang en Avondzang.
Waarom gebruikt men die dan niet Dat deze
gebeden minder waarde zouden hebben, dan
die vóór en na het eten zal wel niemand
kunnen beweren. Wat den inhoud betreft, steken
ze verre daarboven uit.
Het ligt niet in onze bedoeling vooral deze
gebeden voor huiselijk gebruik aan te bevelen.
Daarom gaan we die ook niet wat uitvoeriger
ontleden. Maar, als in het voorbijgaan, willen
we toch wel op enkele schoone dingen de
aandacht vestigen, die bewijzen kunnen, dat
de toon daarin dieper en geestelijker is dan die
van den bede- en dankzang.
Veel meer dan daar wordt in Morgen- en
Avondzang het genieten der zegeningen toege
schreven aan Gods barmhartigheidwordt
erkend dat al het goede ons alleen van Gods
genade kan toekomenwordt gevoeld dat het
bidden ook een voorbidden voor anderen moet
zijn. In den morgenzang ontbreekt niet een
bede om de vergeving der zonden: „enscheld
ons alle misdaan kwijt, o Heer, die vol ont
ferming zijt". In den Avondzang vindt ge de
zoo noodige bede, om bescherming in den
strijd des geloofs, om een bereid zijn voor de
toekomst van den Heere Jezus. Ja ook die
Naam, die toch in het Christelijk gezinsgebed
wel eiken dag mag genoemd worden, en die
in bede en dankzang ontbreekt, wordt hier
gevonden.
Genoeg om te doen zien dat, wanneer de
behoefte aan een morgen- en avondgebed
in de gezinnen diep gevoeld werd, men, ook
wanneer men zich bepaalde tot het psalmboek,
niet verlegen behoefde te staan om in die
behoefte te voorzien.
Zoo kunnen we al geen andere verklaring
vinden voor dat ontbreken van een bijzonder
morgen- en avondgebed, dan deze dat de
roeping daartoe niet, althans niet krachtig
genoeg, wordt gevoeld.
En dit nu betreuren we zeer.