Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 39e Jaargang. Vrijdag 2 Januari 1925. No. 1. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN. Ons blad in het nieuwe jaar. UIT HET WOORD Bij de intrede van 't nieuwe jaar. ZEEUWSCHE KERKBODE. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag- Afzonderlijke nummers 8 cent. PerSVereeniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg. minstens 500 regels belangrijke reduotie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 2 8 0. Het bestuur der Persvereeniging „De Zeeuwsche Kerkbode" geeft niet vaak een mededeeling van een of ander be sluit. Als het daartoe overgaat, dan is het in den regel ook iets, waarop we wel letten mogen. Ditmaal is 't, dunkt ons, voor de lezers verblijdend. Er wordt ons toch gezegd, dat het blad eeniger- mate vergroot zal worden en tevens, dat het meer lectuur zal geven. De druk zal eenigszins veranderd worden en dit zal tengevolge hebben, dat er meer leesstof een plaats zal kunnen vinden. Meermalen gebeurt het, dat er te weinig ruimte is en er stukken moeten blijven liggen. Als het nu juist stukken treft, welke op een moment actueele beteekenis hebben, doch enkele weken later niet meer, dan is het jammer. Bovendien bestaat het uitzicht, dat er meerdere rubrieken komen en dat er meerdere medewerkers aan ons blad verbonden worden. Ook dit kan niet anders dan winst zijn. Het is een teeken, dat het Bestuur er op uit is om het blad te verbeteren en dit zal allen wel dadig aandoen. Wat leeft groeit, en wij wenschen dan ook, dat de maatregelen nu genomen, gezegende gevolgen zullen hebben. Laat ieder, die verstaat, dat een blad als het onze onder den zegen des Heeren meewerken kan tot versterking van ons kerkelijk leven, meehelpen om de verbreiding van de Zeeuwsche Kerk bode te bevorderen. Er is nog heel wat te doen, vóór wij zeggen kunnen, dat de kerkelijke pers haar terrein heeft ingenomen. De Redactie. OP DES HOOGEPRIESTERS HART GEDRAGEN. Alzoo zal Aaron de namen der zonen Israels dragen aan den borstlap des gerichts op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter ge dachtenis voor het aangezicht des Heeren, geduriglijk. Exodus 28 29. I. De heerlijkheid van den grooten Hoogepriester onzer belijdenis, Jezus Christus, werd in de dagen des Ouden Testaments wonderschoon afgebeeld door het prachtgewaad van den lsraë- litischen opperpriester. Wanneer deze hoogwaardigheidsbekleeder in vol en rijk ornaat verscheen, wees schier elk stuk zijner kleeding op de onschatbare weldaden der genade, die Christus zou aanbrengen. Het afhangend gewaad, de gouden klokjes en granaatappelen,waar mede het omzoomd was, de blinkende voorhoofdplaat, het had alles een zinnebeeldige beteekenis en profeteerde van den rijkdom des heils, die eenmaal in den Messias verschijnen zou. Misschien wel het kostbaarste en stellig niet het minst troostvolle stuk van de Hoogepriesterlijke kleeding was het prachtige borstschild, dat op den ephod werd gedragen, en, evenals deze, geweven was van het allerfijnste witte linnen, doorgeborduurd met figuren in hemelsblauw, purper en scharlaken, ter wijl het geheel was overtrokken met gouddraad. Wat lag in die kleuren mengeling een rijke zinnebeeldige spra ke. Of wees dat smetteloos reine wit, de grondkleur van ephod's borstlap, niet op de volkomen heiligheid van den eenigen en eeuwigen Hoogepriester Jezus Christus, die was onbesmet en afgescheiden van de zondaren in wiens mond geen bedrog werd gevonden en die Gods heilige wet in het binnenste Zijns ingewands droeg Spraken dat goud en dat purper niet van Zijn on vergankelijk Koningschap, dat door Zijn priesterlijk ambt heengeweven en er op het nauwst mee verbonden was Deed dat hemelsblauw niet denken aan de getrouwheid van Gods beloften, die in Christus Jezus ja en amen zijn, en die om Zijn eenige offerande aan Golgotha's kruis nimmer haar vervulling zullen missen ?En dan eindelijk dat scharlaken, teekendehet in zijn bloedroode kleur niet de gruwelijkheid onzer zonden en ongerechtigheden, die het noodig maak ten, dat al de golven en baren van den geduchten toorn des Almachtigen zou den gaan over des Middelaars hoofd, en dat deze groote Hoogepriester van het huis Gods Zijn ziel zou uitstorten in den dood aan het harde vloekhout op Calvarië's heuveltop Bevonden zich in den borstlap de Urim en Thummim, de steenen des ge richts, waarmee de Hoogepriester op de een of andere wijze de Goddelijke beslissing kon inroepen in zaken van recht en onrecht, van schuld of on schuld, aan de voorzijde van het borstschild waren aangebracht twaalf keurgesteenten naar het getal der stam men Israëls. In vier rijen, elk van drie, waren deze juweelen in goud gevat en op het borstschild gestikt, dat de hooge priester zich op het hart bond, zoo vaak hij voor des Heeren aangezicht stond. In elk der kostbare steenen was met zegelgraveering de naam van een der stammen gegraveerd, zoodat heel het uitverkoren volk des Heeren, hoe ver ook verspreid, hoe wijd ook ver strooid, op het borstschild samenkwam en het moet een overweldigende aan blik zijn geweest, wanneer de hooge priester verscheen, dragende zijn klei- noodiën van zoo verschillende kleur en glans op het hart, de een al schooner fonkelend dan de ander in het stralende licht van de Oostersche zon. Wat lag daar voor den waren zoon van Abraham een heerlijke vertroosting in, dat Aaron de namen der kinderen Israëls moest dragen op het hart. Tel kens wanneer Aaron en elk hoogepries ter na hem inging in het heiligdom en toetrad voor het aangezicht des Heeren om eenige heilige handeling te verrich ten, om in smeekingen en gebeden Jehovah te ontmoeten, nam hij in die twaalf namen der stammen Israëls het gansche volk met al zijn lusten en lasten, met al zijn zonden en ongerechtigheden, met al zijn klagen en vragen met zich tot voor het aangezicht des Heeren. Dan zag de Heere die namen, die stammen, dat volk op het hart van Zijn gezalfden hoogepriester en dan gedacht de Heere aan Zijn Verbond, met Abra ham opgerichtaan het volk, uit Abra ham gesprokenaan Zijn beloften, aan dat volk geschonken. Zoo vaak de hoogepriester in het Heilige van den tabernakel ging om voor Gods aange zicht te verschijnen, was hij door de namen op het borstschild met het volk Israël onafscheidelijk verbonden en aldus bracht hij de uitverkoren gemeente in voortdurende gedachtenis bij den hoo- gen God. Niet, natuurlijk in dien zin, alsof de Heere Zijn volk ook maar een oogen- blik zou kunnen vergeten. Hij kan dit veel minder dan een moeder de vrucht haars schoots. Maar om op deze wijze het geloofsvertrouwen der gemeente te steunen. Zij verloor haar God zoo menig maal uit het oog, maar de Heere bleef aan haar denken. Hij zag haar aan in den tusschentredenden hoogepriester, die haar naam op den borstlap droeg en rekende haar met hem saamen zoo dikwijls de hoogepriester het heilig dom binnenging, mocht Israël gelooven „Wij allen, die behooren tot de stam men van het uitverkoren volk des Heeren, wij allen gaan met hem". Met den hoogepriester wist de ware Israëliet zich op het nauwst vereenigd. De liefde, I de zorg, het gebed, het leven, elke har- teslag van den hoogepriester, het gold alles hem. Heerlijk gedragen wist hij zich op des Hoogepriesters hart. En nu, Jezus Christus, de meerdere dan Aaron, hij is opgevaren ten hemel en in het binnenste heiligdom ingegaan En gelijk in den hoogepriester des Ouden Verbonds gansch Israël den tabernakel meê binnenging, zoo is de gansche gemeente des Nieuwen Testa ments met Christus gezet in den hemel en zoo verschijnt ook deze ware Hooge priester daar telkens weer voor het aangezicht des Vaders, dragende al Zijn discipelen en discipelinnen als Z ij n keurgesteenten op het hart. Als Zijn keurgesteenten. Wat ver heven naamGods kinderen-juweelen van Christus 't Is haast te groot om het te kunnen gelooven. Wanneer des Heeren gunstgenooten dan ook op zich- zelven zien, wanneer ze denken aan hun vele zonden en gedurige afwijkingen, wanneer ze een blik slaan in hun ver dorven hart en het oog laten vallen op hun bezoedeld kleed, neen, dan durven ze dien schoonen naam niet aanvaarden, maar dan fluisteren zij het in diepen ootmoed den apostel na, dat zij de voornaamsten der zondaren zijn, die rouw dragen over het diep bederf huns harten, ook al miskennen zij niet den lichtenden glans der genade, die zich althans in de stille uren des levens ook voor hun eigen besef gelegerd heeft over hun ziel. Wel verre van zich kleinoodiën van Christus te durven noemen, moeten zelfs de verst gevor derden op den weg der zaligheid met een Petrus uitroepen „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch", en met den dichter van den ouden dag moet het telkens weer hun betuiging wezen„Want mijn hoofd is als bedolven in de golven van mijn ongerechtigheén". Gansch melaatsch gevoelen zij zich van den hoofdschedel af tot den voetzool toe en voor den Alwetende moeten zij het gedurig met schaamte belijden, dat al hun gerechtigheden zijn als een weg- werpelijk kleed en dat zelfs aan hun beste werken nog kleeft veel tekort koming en gebrek Juweelen, in wier fonkelenden glans het oog des Heeren zich verlustigt, neen, zoo durven Gods kinderen zich niet noemen. Veeleer zijn ze van nature gelijk aan ruwe steenen, die neergeworpen liggen in het mod derig slijk. De Groote Hoogepriester echter, die, na Zijn dierbaar bloed voor hunne zon den te hebben vergoten, het heiligdom des hemels is binnengegaan, ziet hen niet slechts zooals ze thans z ij n, met een hart, waarin de geest en het vleesch nog met elkander twisten maar zooals ze eens zullen zijn, wan neer ze niet alleen gerechtvaardigd, doch ook verheerlijkt zullen wezen in het land der erfenis daarboven, waar geen enkele zondesmet hen meer ver ontreinigen zal, waar zij altijd zullen wandelen in het blinkend witte kleed van Gods heiligen. En ja, daarop ziende en daaraan gedachtig zijnde, verstaan wij er iets van, dat Christus een ge meente, die zichzelve in zoo menig op zicht verwerpelijk acht en die zoo vaak bij het besef van haar vele ongerechtig heden met een snik in het hart langs den weg gaat, op zoo hoogen prijs stelt, ja van haar spreekt en over haar denkt als Zijn juweelen, als het kostbaarste, dat een mensch zich kan voorstellen Zijn juweelen Zeker, gerekend naar den prijs, dien Hij voor hen betaald heeft, moet dat de naam van Jezus'discipelen en discipelinnen wel zijn, hoe gansch onwaardig zij die gunst in zich zelve ook mogen wezen. Pas hebben de kerst-klokken weer geluid en ze riepen ons toe met metalen stem, hoe de Eén- geborene des Vaders den hemel dei- heerlijkheid heeft verlaten en is neer gedaald op deze zondige aarde, hoe Hij de Hallels der engelen heeft vaarwel gezegd en zich heeft overgegeven aan de smaadredenen der menschen, hoe Hij Zijn troon heeft verwisseld voor een kribbe en Zijn kroon voor een kruis om een schuldig volk te verhoogen en goddeloozen te bekleeden met de klee deren des heils. Geen wonder dan, dat Hij, de groote Hoogepriester, op hoogen prijs moet stellen degenen, voor wie Hij zulk een diepen weg van vernedering bewandeld heeft. Ze moeten wel als juweelen in Zijn oogen schitteren, de menschen, die Hij zoo uitnemend heeft liefgehad, dat Hij voor hen is ingegaan in den bangsten vloek en dood. Hij heeft ze in de dagen Zijner vernedering op aarde op het hart gedragen en Hij draagt ze ook nu in den staat Zijner verhooging nog steeds op het ontfermend hart. Ze zijn Hem niet onverschillig. Hij vergeet niet degenen, wier zonden Hij eenmaal aan het hout heeft gedragen. Maar de goede Herder kent Zijn schapen bij name, hoofd voor hoofd en hart voor hart Hun namen staan allen op het keurgesteente gegraveerd en geen macht ter wereld kan ze daaruit uit- wisschen. Wat met krijt geschreven is, vlakt men uit met een enkele sponsstreek. Wat met inkt geschreven is, verbleekt met de jaren. Maar wat met juweel in juweel gegrift is, dat is onuitdelgbaar, dat staat er voor eeuwig, Christus draagt de namen der Zijnen eeuwiglijk op Zijn hart, gelijk Hij naar waarheid betuigd heeft: „Niemand kan ze uit Mijne hand rukken en ze zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid". We traden weer een nieuwen jaar kring in. Een onbekende toekomst ligt weer voor ons. Wat ons beschikt zal worden, voorspoed of tegenheid, blijd schap of droefenis. We weten het niet. Of de hand der Goddelijke Wijsheid lichte dan wel donkere draden zal weven in het borduurwerk van ons leven, het is ons niet bekend Maar d i t staat vastals we gedragen mogen worden op het hart van den grooten Hooge priester Jezus Christus, dan reizen we veilig, dan reizen we goed. Hij ziet onze tranen Hij hoort onze zuchten. Hij kent onze smarten Hij zet mee den schouder onder ons kruis Tot Hem dan opgezien met het oog des geloofs. Aan Hem u toevertrouwd met een rustig hart. Hij vergeet niet één der Zijnen, maar Hij gedenkt ze allen in lietde, de grooten en de kleinen tegader. Gedenkt Hij ook u Immers dan al leen, wanneer ge Hem noodig kreegt als den waren Hoogepriester, die op Golgotha het offer heeft gebracht voor een volk, dat het leven uit eigen hand leerde verliezen om het alleen te zoeken bij Hem. Meijer. KERKELIJK LEVEN. Het einde van 't oude jaar bracht nog weer veel goeds. Juist na den kortsten dag valt het Kerstfeest, dat de kinderen in den rege! veel goeds genieten doet. De scholen zijn gesloten en velen hunner mogen dan eens een uitstapje maken naar familie. Wanneer zij thuis blijven moeten, dan hebben zij gewoonlijk toch wel eenig feestelijk genot. Wie onzer herinnert zich niet uit zijn kinderjaren, hoe aangenaam het vaak was. Het zijn zulke schoone dagen, voor de kinderen vooral, muien zij onder de bekoring komen van het Kindeke in de krib en dat geboren werd in Bethlehems stal. Het is goed gezien om in dezen tijd allerwege de kinderen der Zondagsscholen een samenkomst te bieden, waarop zij met blijdschap de komst van den Zaligmaker gedenken. Ook voor de oudere jeugd blijven de dagen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1