Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
38e Jaargang.
Vrijdag 28 November 1924.
No. 48.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD
Herfst.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. P. VAN DIJK, F. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOU OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOU OLTHOFF
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80.
„Hij zal niet schreeuwen, noch Zijne
stem verheffen, noch Zijne stem op de
straat hooren laten".
Jesaja 422.
'tWas wel een sombere tijd, toen de
koninklijke profeet dit woord sprak.
Ramp en leed wierpen haar donkere
slagschaduwen vooruit. Het rijk der
10 stammen was reeds weggevoerd
en het stond te verwachten, dat ook
Jeruzalem spoedig vallen zou. De zonde
was te groot dan dat het gericht kon
uitblijven. En Jesaja ziet het oordeel
reeds gekomen. Als ballingen zwerven
zij rond, ver van hun land, ver van Jeru
zalem, de heilige stad. Daar zitten zij
aan de rivieren van Babel, weenende en
treurende. Alles donkerheid, zwarte
duisternis.
Doch dan ziet de Godsman ook meer.
Al is het gericht onvermijdelijk, toch
gedenkt ook in den toorn de Heere des
ontfermens. De ballingschap zal eeri
einde nemen. Een wereldheerscher
komt van het Oosten, door God zelf
verwekt, en deze zal het volk terug
leiden naar het vaderland (41 25).
Hier spreidt genade reeds haar mor
genrood
Maar nog schooner en heerlijker din
gen heeft Jesaja op last van zijn God te
boodschappen. De uiterlijke ellende is
beeld van de innerlijke, de ballingschap
waarin het volk zuchten zal beeld van
een geestelijke vervreemding. En daar
over moet de profeet ook spreken. Hij
wordt door Gods Geest dieper ingeleid
en met profetische helderheid ziet hij
een lichtende toekomst voor zich, waar
in de nacht van zonde en ellende zal
zijn overgegaan in het volle daglicht
der genade.
Cyrus is een knecht des Heeren, die
het volk uit Babel naar het aardsche
Kanaan zal laten wederkeeren. Hij heeft
echter slechts voor deze aarde een taak
te vervullen. Een andere knecht des
Heeren zal opstaan, grooter dan Cyrus
en Hij zal het volk terugbrengen uit
de ballingschap van Godsvervreemding
naar God zelf, den Vader en het Vader
huis.
Zijn taak is niet voor deze aarde. Hij
is de knecht des Heeren bij uitnemend
heid, de uitverkorene, in Wien de Vader
een welgevallen heeft, de met den
Heiligen Geest Gezalfde. Hij zou komen
om niet alleen aan Israël, maar aan de
volkeren het recht voort te brengen,
om een afgevallene wereld weer
met God te verzoenen. Voor ons die
leven bij N T. licht, is het niet twijfel
achtig, van Wien de profeet dit zegt.
Wat hier getuigd wordt, kan op niemand
anders betrekking hebben dan op den
Heere Jezus Christus. De woorden zelf
doen het reeds duidelijk uitkomen, en
ten overvloede hebben wij nog het ge
tuigenis van Mattheus. Deze verhaalt,
hoe de Heiland zegenend optrad, opdat
deze profetie van Jesaja vervuld zou
worden.
Ja, Jezus Christus is het, die kwam
om den menschen het recht van God
voort te brengen, die dat recht hen voor
hield, zoodat zij het zagen, en de be-
teekenis ervan gevoelden.
Zijn heele leven is een doorloopende
prediking, dat geen uitwendige wets-
gerechtigheid voor God gelden kon,
maar alleen het geloof in Hem, die in
Zijn bloed het geschonden recht kwam
herstellen, en zoo een vredeverhouding
tusschen God en mensch tot stand
bracht. Hij predikte dit in Zijn woorden,
en Hij predikte het in Zijn daden. Zoo
wel in wat Hij sprak als in wat Hij
deed, toonde Hij, hoe Sion alleen door
recht verlost kon worden, en openbaarde
Hij, wat de wil Gods ten opzichte van
den mensch was.
Teekenachtig is echter de wijze,
waarop die knecht des Heeren Zijn
verlossingswerk doet. Jesaja zag het
reeds profetisch, toen hij zeide „Hij zal
niet schreeuwen, noch Zijn stem ver
heffen, noch Zijn stem op de straat laten
hooren". Duidelijk maakt de profeet
hier een tegenstelling tusschen den
knecht des Heeren en den in het voor
afgaande beschreven Cyrus Een ver
overaar als deze treedt op met wapen
gekletter en publiek vertoon om Zijn
macht te doen gelden. Hij schreeuwt
en verheft luidkeels zijn stem in het
strijdgewoel. Gansch tegenovergesteld
echter zal het optreden van den knecht
des Heeren zijn. Hij, de met den Heili
gen Geest gezalfde, werkt niet met uit
wendige machtsmiddelen. Hij beschikt
over een andere kracht. Zijn werking
is door het Woord en den Geest des
Heeren. Zijn strijd zal een geestelijk
karakter dragen. En daarom, zonder
ophef, zonder rumoer zal Hij doen het
grootewerk, Hem door den Vader op
gelegd. „Niet door kracht, noch door
geweld, maar door Mijnen Geest zal
het geschieden". Het maken van ophef
is strijdig met het geestelijk karakter
van Zijn werk.
Treffend is dit woord vervuld in het
optreden van den Heiland. Waar ge
Hem ook gadeslaat in Zijn Middelaars-
werk, overal vermijdt Hij, dat er reclame
voor Hem gemaakt wordt. Aangrijpend
wordt dit wel gezien in de geschiedenis,
die Mattheus aanleiding geeft deze
woorden aan te halen. Jezus had op
een Sabbath een man met een dorre
hand genezen tot groote ergernis van
de Farizeën. Deze gaan dan ook uit
en houden tesamen raad, hoe zij Hem
dooden zouden. En zie nu Jezus! Hij
brengt niet de schare, die Hem ge
negen is, tegen de Farizeën in be
weging, maar vertrekt. Bovendien ver
biedt Hij aan het volk, dat getuige is
van vele wonderen, met scherpe woor
den om Hem openbaar te maken.
Christus wil niet, dat men voor
Hem zal trompetten. Hij doet in alle
stilte het groote verlossingswerk, dat
de Vader Hem te doen gegeven heeft.
Hij kwam om de wereld te overwinnen,
maar dat triomfeeren geschiedde niet
met geweld van wapenen. Zonder
uiterlijk rumoer verkondigde Hij het
recht Gods en in dien weg verzoende
Hij de verlorene wereld met God.
Zoo tastte Hij het rijk van Satan
aan om het te vernietigen. Het
is goed daarop te letten. Nog altijd
werkt de Heiland meestal in stilte het
werk der genade, 't Is waar, er zijn
menschen, die met een schok bekeerd
worden. Dat is echter de regel niet.
Maar een heel enkele maal komt Hij
in aardbeving en stormwind, meestal
nadert Hij in het suizen van een zachte
stilte. Veelal zonder rumoer, bijna ge-
ruischloos legt Hij de hand op den
zondaar, en neemt bezit van het men-
schenhart. Zonder dat de buitenwereld
het zoo dadelijk merkt, wordt daar door
Christus het werk der genade in de ziel
tot stand gebracht, en breekt Hij daarin
af de heerschappij van den vorst der
duisternis. Als Christus het Evangelie
verkondigt, is die prediking zoo krachtig
dat ze haar overtuigende stem niet be
hoeft te verheffen. Zijn woord is met
macht ook als Hij fluistert, want de
werking des Geestes gaat er mee ge
paard. Gelijk de zon in stille majesteit
boven de kim verrijst en het nachte
lijk duister verdrijft, zoo doet ook Jezus.
Hij schreeuwt niet en verheft niet zijn
stem op de straat. Stil is meestal het
begin van Zijn werk; Stil ook de voort
zetting. Dwaas is het te willen, dat
Christus u met schokken zal voortlei-
den, dat Hij u buitengewone dingen
zal doen doormaken. Genade en vrede,
boetvaardigheid en geloof, heilige blijd
schap, o Christus brengt ze in het hart,
maar niet te midden der drukte. Hij
doet het langs den stillen weg van het
gebed, van het overdenken der Heilige
Schrift, van het gespannen zitten onder
de verkondiging des Woords. Grijp
dan moed uit dit profetische woord,
en wil niet wijzer dan God. Laat
Christus zoo uw ziel mogen bearbeiden.
Laat Hem rustig voortwerken uw leven
lang door. 't Is waar, in uw leven blij
ven er helaas nog allerlei machten het
werk van den Heiland tegenstaan. Hebt
echter goeden moed, Hij, die het
koninklijke woord sprak„Ik heb de
wereld overwonnen", zal ook Zijn werk
in uw ziel tot de voltooiing brengen.
„Ik geef, zegt Jezus, aan de mijnen het
eeuwige leven en zij zullen niet ver
loren gaan in der eeuwigheid en nie
mand zal ze uit Mijn hand rukken."
Veere. Wessels.
KERKELIJK LEVEN
Elk jaargetij heeft veel goeds. Maar het een
heeft meer aantrekkelijkheid dan het ander.
De afwisseling van lente en zomer, van herfst
en winter heeft toch veel aantrekkelijks. Hoe
verschillend de menschen ook mogen zijn, de
meesten geven de voorkeur aan het voorjaar.
En dit is duidelijk ook. Als de dagen lengen,
als het gras uitspruit, als de bloemen gezien
worden, dan gaat er een adem des levens over
alles en het is dus niet vreemd, dat het op
ons een gunstigen invloed uitoefent.
De herfst was ditmaal niet guur. Ruw weer
hadden we al heel weinig. Was het in andere
landen stormachtig, hier genoten we van kalm
weder. Veel regen viel er ook niet. Voor
dier en mensch was het in vele opzichten goed.
De arbeid kon geregeld voortgaan en voor
't vee was er lang voedsel op de weiden. Wie
er een oog voor had, kon van de mooie tinten
genieten, vooral op dagen, als de zon door
alle nevelen heenbrak en haar licht en glans
verbreidde. Maar al brengt het najaar veel
moois, het heeft toch iets weemoedigs. De
dagen worden steeds korter, de zon blijft meer
schuil, de bladeren vallen van de boomen, de
bloemen verliezen hun kleur en het wordt
buiten op de velden zoo stil. Geen vogel
zingt meer zijn lied in de lucht of in de twijgen.
De boomen worden zoo kaal. Het leven toont
zich niet in zijn kracht, maar trekt zich in de
diepten terug. De winterslaap verovert al maar
het terrein. Daar komt onwillekeurig somber
heid over alles. Hoewel wij waardeeren het
vele, dat God ook in dit seizoen geeft, toch
spreekt alles van vergankelijkheid.
Deze prediking dringt vooral tot ons door,
wanneer wij ouder worden en wanneer wij
daarvan de pijnlijke ervaring hebben. Wij
merken dan, dat heel het leven zich beweegt
naar den winter en dat het den strijd niet kan
volhouden. Onwillekeurig zien wij terug en
herinneren ons zoovelen, die wij gekend en
met wie wij langeren of korteren tijd omge
gaan hebben. De lente van het leven is zoo
schoon en de beloften, welke zij ons biedt,
zijn zoovele. Wij gingen haar tegemoet met
opgewektheid en het was ons, alsof wij voor
ons zagen liggen een zonnig landschap, waar
naar wij verlangden. Het sprak ons allen van
verwachting en wij strekten ons uit naar wat
komen zou. Doch eer we er aan dachten
stonden wij midden in den arbeid, welke de
inspanning van alle krachten vroeg en hoewel
het niet meer de speelplaats der jeugd was,
toch beviel het ons best, want er licht wellust
voor een gezond mensch in, als hij beproeven
kan om zijn krachten te meten en of hij bij
machte is om het leven aan te kunnen. Het
is aangenaam, wanneer we ons eerst een plaats
in 't leven veroverd hebben en om haar te
bewaren. Doch de tijd staat niet stil, de jaren
vliegen voorbij en de gelederen, waarin wij
staan beginnen te dunnen. Zij vallen aan onze
rechter- en aan onze linkerzijde en er komen
oogenblikken, waarin wij eens stilstaan en
zeggenhet zijn de goedertierenheden des
Heeren dat wij niet vernield zijn. Onophou
delijk luiden de doodsklokken door en indien
we niet geheel ongevoelig zijn, dringt die stem
dieper tot ons door. Hier is het een oude van
dagen, die ons verlaat en als hij veel voor ons
is geweest, dan beginnen we ons van lieverlede
bewust te worden, wat wij in hem verloren
hebben en soms is het verlangen nog sterk
daar is het een ander in de kracht van 't leven,
die ons ontvalt en van wie wij verwachten,
dat hij ons nog lang steunen zou bij wat wij
ondernamen en elders een kind, dat ons door
zijn aanvalligheid het leven veraangenaamde
en ons door zijn vriendelijken lach de zorgen
voor een oogenblik verdreef. Wij zien ze weer
de groote en kleine graven, waarin het stoffe
lijk overschot van zoovelen weggeborgen werd,
die meer of minder waarde voor ons gehad
hebben. De lijst onzer dooden groeit aan en
wij ondervinden de waarheid van het zoo in
grijpend en zielschokkend woordAlle vleesch
is als gras en alle heerlijkheid des menschen
als een bloem des veldshet gras verdort, de
bloem valt af, als de Geest des Heeren daar
over blaast.
Dezer dagen las ikDe Heere begraaft Zijn
knechten, maar Zelf blijft Hij bij Zijn kerk.
Welk een groot voorrecht is dit. Wij zien,
dat zij, die arbeiden op den grooten akker van
Zijn erve, heengaan, maar het blijkt ons tevens,
dat het werk des Heeren voortgaat. Als een
hand den fakkel niet meer houden kan, dan is
er ook een andere gereed om hem over te
nemen. Hij zorgt, dat er steeds nieuwe ar
beiders komen, ofschoon deze en gene zijn
plaats ledig moet laten. Velen onzer zullen
gelezen hebben dat ook ds. Eerdmans het tijde
lijke met het eeuwige heeft verwisseld. Dat
wij hem hier vermelden, komt omdat hij ook
eens gevonden werd in de rij van de predi
kanten, die in Zeeland hun gaven besteden
aan den opbouw van Sion. Als candidaat was
hij in 't jaar 1875 gegaan naar Oldehoeve in
de Provincie Groningen, waar hij na een kort
verblijf naar Wanswerd trok. In dien tijd leerde
ik hem kennen, wijl destijds deze kerk behoorde
tot de Classis Dokkum, waartoe ook Driesum
mijn eerste gemeente gerekend werd. Nadat
ik naar Ter Neuzen verhuisd was, was de