Brieven uit Z.-Vlaanderen.
FEUILLETON.
KERKNIEUWS.
door wien wij vrijmoedigheid hebben om in te
gaan in het heiligdom. Maar hoe verkeerd en
zondig doet dan de bidder, wanneer hij die
beloften ongebruikt laat.
En het ééne en het andere doet dan ook
groote schade aan het geestelijk leven, omdat
het tekort doet aan Gods eere. Is dit het eeuwige
leven dat we God kennen, bloeit in die kennisse
Gods het geestelijke leven, alle miskenning van
God, moet dan ook wel op schade van het
geestelijk leven uitloopen.
Wie maar alle wenschen in beden omzet,
zal niet alle die beden verkrijgen en straks denkt
zulk een mensch dat God niet is een hoorder
des gebeds. En die gedachte breekt het ver
trouwen, dat juist voor het echte gebed onmis
baar is.
Wie nog voor de verhooring van zijn gebeden
meende een grond te kunnen vinden in zichzelf,
niet leerde verstaan, dat die verhooring altijd
een genade is, hem geschonken om de offerande
van Christus, moet wel van oordeel zijn, dat
God hem, onrecht doet, wanneer hij die bede
niet ontvangt, en hoe zou nu een ziel vertrouwen
kunnen hebben in een onrechtvaardig God?
En die schade voor het persoonlijk geestelijk
leven van den bidder reeds zoo verontrustend
groot, wordt nog grooter, wanneer deze zouden
insluipen in het gezinsgebed.
Zijn in het gezin vele en velerlei wenschen,
de voorganger hoede er zich voor, dat hij niet
zich tot tolk maken van al die wenschen, om
ze als gebeden neer te leggen voor Gods troon.
Ook over die wenschen, die in zich zelf niet
zondig zijn, late hij de keur gaan van het Woord
Gods, en zoo ze daaraan niet beantwoorden
zette hij die wenschen niet om in zijn gebed.
Want zoo hij dat toch zou doen, en die wen
schen in de toekomst niet vervuld zouden
worden, zouden straks de kinderen zich geplaatst
zien voor de vraag, of God dan wel is een
Hoorder van het gebed En de Satan loert ook
op hun hart. Het zaad van alle boosheid, ook
dat van het ongeloof, vindt daar een vrucht
baren bodem. Onder den invloed van die booze
factoren zou het ongeloof welig kunnen op
schieten en de bittere vrucht dragen van de
gedachte, dat God het gebed niet hoort en
verhoort.
En als het gezinshoofd bidt, dat dan toch
in zijn gebed uitkomen, dat de verhooring van
het gebed niet kan verwacht worden op grond
van iets in ons. Wat een indruk moet het op
de kinderen maken, wanneer ze die gedachte
zouden gaan koesteren, en hun rechtmatig ver
langen niet werd voldaanDan zou God voor
hun zielsbesef de onrechtvaardige zijn en alle
vertrouwen in Hem zou ondermijnd worden.
Dat de voorganger in het gebed zóó bidde,
dat duidelijk uitkome, hoe elke verhooring een
genade Gods is, omdat de grond van die ver
hooring niet ligt in ons zelf, maar in de offe-
rande van Christus.
En wanneer hij dan in dat besef de beloften
Gods aangrijpt, hij zie dan ook toe, dat hij
- geen van die beloften ongebruikt laat. De vader
van een Christelijk gezin, vergete dan niet de
beloften, die God in den doop aan al die
kinderen heeft laten beteekenen en verzegelen.
Als een kind, leerde verstaan, dat het alleen
van Gods genade heil mag verwachten maar
niet ook leert, mede door het bidden van den
vader, dat het van dien God ook vele beloften
ontving, is het mee door de zondige nalatigheid
van dien vader, wanneer het kind straks in het
duister verkeert en in die duisternis afdwaalt.
Als de voorganger in 't gebed met deze eischen
rekening houdt, over zijn gebeden laat gaan
de keur van Gods Woord, maar ze ook zet in
J het licht van al Gods beloften, kan er zijn het
rechte vertrouwendan ook kunnen allen, die
tot meebidden geroepen worden, en wier hart
meebidt, met dat hartewerk instemmen.
Heij.
LXIV.
Amice.
- Elke week krijg ik gratis toegezonden „Prak-
tika", een weekblad voor en door Protestantsche
Godsdienst-Leeraars.
dooe
HUGO KING MANS.
50)
Maar wat was het dan? Waarom was hy dan
steeds zoo uithuizig en liet hy zyn vrouw alleen
tot des avonds laat, een enkele maal, zooals
nu, tot diep in den nacht? Het kwetste haar
diep. Maar zy zweeg er over tegen ieder. Haar
moeder had iets vermoed en er ook wel eens
op gezinspeeld. Maar steeds had zy dan een
ontwijkend antwoord gegeven. Nu zou zy niet
meer vragen, want drie maanden geleden had
men haar naar 't graf gedragen tot ontroostbare
smart, zeker ook van haar, maar niet minder
van haar vader, die eenzaam overbleef.
Hy woonde nu op gemeubileerde kamers,
want h\j wilde geen huishoudster. Annie had
Albert voorgesteld, haar vader in huis te nemen,
maar dat voorstel was lang niet in goede aarde
gevallen.
„Merci", had hij gezegd. „Om zeker nog meer
op mijn vingers gekeken te worden, 't Is nu
al mooi genoeg".
Zij had er niet verder op aangedrongen. Als
't niet met beider toestemming ging was het
toch niets. Zij vond het niet dankbaar en lief
van hem, maar was dat eigenlijk al van Albert
y In No. 7 komt onder de rubriek „Leering*
de volgende Catechisatieles voor, die ik verkort
weergeef
1. „Waartoe dient de Kerk?
De Kerk is de plaats der openbare gemeen
schappelijke godsvereering.
2. Hoeveel Kerken moeten er zijn?
Er moest slechts ééne Kerk zijn, gelijk er
slechts één God is.
3. Hoe moest die Kerk zijn?
Die Kerk moést zijn de gemeenschap der
heiligen.
5. Waardoor zijn er véle Kerken?
Omdat er velerlei voorstellingen zijn van de
wijze waarop God gediend wil worden.
6. Welke van die Kerken is de ware Kerk?
Geen dezer Kerken is de ware Kerk, want
er is geen Kerk, die alleen uit heiligen bestaat,
noch is er zulk een Kerk ooit geweest".
Aan deze wonderlijke catechisatie moest ik
denken, toen ik de preek van dr. Gunning in
De Zeeuw las.
Ik was, ik wil het bekennen, eenigszins ja-
loersch. Ik herinner me van heel bekende
Zeeuwsche predikanten, gedachtenispreeken ge
lezen te hebben. Van 25-jarig of 40-jarig jubi
leum. Van predikantèn, die de Gereformeerde
beweging in goede banen geleid, op die banen
al verder ontwikkeld hebben.
Ik zou namen kunnen noemen van mannen,
die zelfs op de Redactie van De Zeeuw van
den beginne af bekend zijn geweestinvloed
op De Zeeuw gehad hebbenzoover ik
weet, stond nog nooit een preek, jubileum- of
afscheidspreek van één dier degelijke, reeds
voor 't meerendeel ontslapen Gereformeerde
dienaren in extenso (van a—z) in De Zeeuw.
Ik hoop mij te vergissen. Ik verzeker je,
Amice, dat ik dan niet alleen ruiterlijk, maar
gaarne mijn tekort aan herinnering openlijk zal
belijden.
Nu vind ik het ook natuurlijk, dat een dag
blad als De Zeeuw geen preeken opneemt. Want
een preek draagt als ze goed is, een zeer be
paald stempel. Van tijd, maar vooral van plaats.
Preeken, die in Gelderland op de Veluwe ge
liefd worden, zullen er waarschijnlijk in Vlaan
deren niet zoo goed ingaan.
Dit is niet, omdat ze Christus niet brengen
maar dit ligt aan den aard van de hoorders.
Het brood is hetzelfde, want Jezus voor een
verloren zondaar is wat beide begeeren. Maar
de vorm, waarin het bereid, de dikte waarin
het „gesneden" wordt, is voor Veluwe en b.v.
Vlaanderen niet gelijk.
En zoo versta ik ook, dat de ééne groep
van Zeeuw-lezers dit soort predikatie's en een
andere groep van lezers een andere soort be
geeren.
Dan zou De Zeeuw voortaan om en om
moeten doen. Maar werd zoodoende Kerkbode.
Eén van die Kerkbladen, waarvan dr. Gunning
in „een zeer heilig en aandoenlijk samenzijn ge
vraagd heeft„Zijn er hatelijker bladen dan
v§le Kerkboden
Vooral gevaarlijk zou dit zijn voor De Zeeuw,
omdat èn vele Hervormden èn vele Gerefor
meerden dit blad lezen.
En we „in Zeeland haast allen door aanlég
en begeerte" „nieuwsgierige theologanten" zijn.
We in Zeeland veelal in Zoar het „benepen
stedeke" wonen.
Gevaarlijk want „is er eigenlijk wel liefde-
loozer menigte dan het kerksche volk van
Nederland
Bovendien doen die predikatie's in de cou
rant zoo weinig nut.
„De Jezus van onze preekjes, en van onze
„vrome praatjes en krantjes brengt geen leven,
„maar enkel narigheid eri ellende".
Ik weet wel De Zeeuw kan voor dr. Gun
ning een uitzondering maken, want hij zegt
dadelijk daarna in tegenstelling met die preek
jes en praatjes en krantjes„Is Jezus nu in
die vier jaren van mijn Evangeliebediening u
naar waarheid verkondigd, dan moet de vrucht
er ook zijn, en ik dank God te mogen zeggen
die is er ook".
Doch door het opnemen van de afscheids
preek is nu deze laatste toch weer tot zulk een
krantenpreekje gedegradeerd.
Want natuurlijk neem je niet aan, Amice,
dat de preekjes in onze Kerkbode b.v. niet
eerst ook gedeeltelijk kansel preekjes geweest
zijn.
gewoon. Hy liep niet met haar vader weg.
Het was wel eens reden geweest voor oneenig-
heid tusschen hen.
Haar zware hoofdpyn wilde maar niet min
deren, werd eer erger.
Toen stond ze op en liep naar den wand,
waar een groote salonfoto hing. Het was die
van haar moeder.
In haar oogen kwamen groote, dikke tranen.
„O, moeder, ge hebt het wel goed gezien, dat
uw dochter niet gelukkig is", snikte zy. „Maar,
moeder, ik heb hem toch zoo lief, ge weet het."
Lang staarde zy naar het portret en liep
toen naar boven.
Daar gekomen boog zy zich over het ledi-
kantje van haar kleine lieveling, een meisje.
Het kind was ruim drie maanden oud nu.
Het was geboren enkele weken vóór haar
moeder overleed.
Aanvankelijk had zy gemeend, dat de ver
houding tusschen Albert en haar door de ge
boorte van dit kind beter zou worden. Het
was dan ook zoo geweest, maar heel lang
duurde het niet.
Haar voorstel, om haar vader in huis op te
nemen, had kwaad bloed gezet, maar Annie
meende, dat dit niet de eenige oorzaak was
van de verwijdering. Er was nog een ander,
die ze niet kende en die alleen Albert kon
verklaren, als hij maar spreken wilde. Maar
juist dat gebeurde niet.
Zij wierp een blik op het ledikant, waarop
hij lag. In diepen slaap was hij.
Ze boog zich over hem heen en kuste hem.
„O, moeder, ik heb hem zoo lief en hij geeft
Eerlijk gezegd, zit ik met het geval van deze
opname wat verlegen.
Jaloersch ben ik toch eigenlijk niet. Ik vind
het slechts wat ontactisch. Want ik meen, dat
zeer vele lezers niet alleen in Hervormde maar
vooral in Gereformeerde kringen, deze predi
katie niet met volle stichting gelezen hebben.
Dat er zelfs een tendenz in ligt, die ik in
verband met wat hier in Zeeland en op Wal
cheren speciaal bij de Gereformeerden nog
versch in 't geheugen ligt, gevaarlijk noem.
Dr. Gunning heeft de vier jaren heel Wal-
cherens kerkelijk leven meegeleefd. In kwesties,
die ernstig in Geref. kringen ontroering brach
ten, niet onduidelijk getoond aan welke zijde
hij wilde geacht zijn te staan.
Dat moest hij weten. Dat was zijn volle
recht. Niemand duidt hem dit euvel
En dat deze predikatie eveneens toont aan
welke zijde hij staat, is een te verwachten
consequentie van een superieuren geest als hij is.
Er zijn in zijn afscheidsrede uitspraken, die
ook ons hart verkwikt hebben.
Maar er zijn eveneens passages in, die alle
Kerkelijk-Gereformeerde lezers van De Zeeuw
onaangenaam hebben moeten vinden
Zoolang gij niet als christenen één zijt
ik zeg niet kerkelijk, ach houdt uw
beide kerkjes maar in stand zoo lang gij
kunt.
Of: „Wie gij ook zijn moogt, waarde
vrienden" (n.l. uit allerlei kerken en krin
gen) „en wat ook uw bijnaampje wezen
moge als christenen heb ik u liefgehad".
Of: „Er zijn inwoners van het kleine
Zoar": „ze zijn vreeselijk gehecht aan hun
kerkje (een van de twee, drie dozijn die
ons vruchtbare Nederland rijk is) en hun
godsdienst is niet veel meer dan een stel
overgeleverde dogma's en gebruiken.
Dat zijn de talrijke neven en nichten van
Lot dankbaar en tevreden in dat lieve,
veilige Zoar te zijn aangeland, waarin zij
zich opsluiten en thuis voelen en dat zij
in naieve oprechtheid voor de zuiverste
openbaring van Gods volk houden".
Zie, Amice, als ik dit lees, dan denk ik, dat
daar zeer scherpe prikken zijn uitgedeeld. Dat
daar tevens een kerkelijk standpunt uit blijkt,
dat ik niet gaarne zag gedeeld door onze Geref.
jongelieden.
Dan doet mij dit denken aan de opvatting
van de kerk, zooals Praktika's catecheet er op
na blijkt te houden.
Dan wordt de actie van '34, zoo krachtig
o.a. door Littooij in Walcheren voortgezet en
met zooveel zegen op dit eiland gekroond
en de vruchtbare actie van '86 waaraan o.a.
Klaarhamers naam verbonden is, in zulke
woorden eigenlijk betiteld als het geven van
„bijnaampjes", als een openzetten van Zoar-
poortjes, als het aanzijn geven aan „Kerkjes,
ach-houdt-ze-maar-in-stand-zoolang-gij-kunt".
„Er is geen blijvende redding in het kleine
Zoar maar oudvaderlijke rechtzinnigheid*.
Ik dank er God voor, Amice, dat die oud-
vaderlijke rechtzinnigheid in Zeeland niet nog
is gewekendat ze door de actie van vrome,
godzalige voorgangers op Walcheren in eere
is hersteld, waarvan trouwens ook dr. Gun
nings kerk de gezegende vruchten geplukt heeft.
Juist het verlaten van deze belijdenis en van
deze rechtzinnigheid is de tocht geworden van
den harden hoogen rotsgrond, waar de zuivere
berglucht van het Evangelie van den gekruisten
en opgestanen Borg werd geademd naar het
dal vol leemputten van een verdraagzaamheid,
die gelukkig nog voor vele daar toevende
Lots een kwelling der ziele blijkt.
Is die rechtzinnigheid dan genoeg? Wie be
weert het? Maar de oudvaderlijke rechtzinnig
heid in welke kerk dan ook „Zoar" is tniet
klein te noemen, is verkeerde beeldspraak.
Die rechtzinnigheid is de bergstok, met de
harde punt, onderzoekend waarmee ge op de
gletschers en de ijskorst stoot, waarover je .in je
leven telkens heen moet, voor je berglucht in
kunt ademen.
Die rechtzinnigheid zijn de dikke bespijkerde
zolen, waarmee je het keiïge pad omhoog be
klimt.
De ervaring toont, dat je op vilten muilen
geen toppen bereikt.
Natuurlijk dat je den stok moet hanteeren en
niet om my", zeide zyhardop byna.
Onrustig bewoog hy zich in zyn slaap.
Zy trok zich terug, maar hoorde hem nog
mompelen „Van Leeuwen
Van Leeuwen
Zy vroeg zich af, waarom Albert in z'n slaap
zich zoo met hem bezig hield.
Annie vertrouwde dien kerel niet. Hy had
zoo'n loerende blik. En zy was altyd maar
bly hy kwam betrekkelijk vaak, ook wel
eens des Zondagsavonds met z'n vrouw, die
zy niet uitstaan kon als hij weer vertrok.
Liever zag zy hem nooit weer, maar Albert
wilde er niet van hooren. „Ik doe veel zaken
met hem", had-ie gezegd, „en daarom moet
je wat toegeven en hem en z'n vrouw vrien
delijk ontvangen".
„Neen, zij vertrouwde dien Van Leeuwen
niet. Zoo loerend keek hij van onder zijn
stekelige wenkbrauwen en zijn manieren waren
tamelijk vrijpostig, terwijl hij in haar byzyn
wel eens een taal had geuit, die haar van
schaamte het bloed naar de waugen joeg.
Maar toen had zij ook gezien, hoe Albert hem
strak aankeek, waarop lijj verder had gezwegen.
Dat Albert zich met hem zoo inliet, kon zy
maar niet begrijpen. Dat hy zaken met Van
Leeuwen deed, a la bonheur, maar daarom
behoefde hy toch niet met hem op vertrouwe-
lijken voet om te gaan En zoo was het toch
Zy wist het niet met zekerheid, maar ver
moedde toch, dat Van Leeuwen niet onkundig
was van dat-des-avonds-uitgaan van Albert,
vaak tot heel laat, soms, zooals nu, tot diep
in den nacht. Zy verdacht hem er van, dat
dat je van je schoenen gebruik moet maken.
Ik bedoel echter niet met den ook door mij
hooggeschatten dr. G. te disputeeren.
Zijn meening is)voldoende;bekend.
En ik kanlzijn wijze van zien waardeeren.
Zelfs heb ik enkele deelenjmet stichting ge
lezen.
Mijn opmerkingen gelden alleen het feit, dat
De Zeeuw deze preek inlhaar geheel heeftop
genomen, nadat zij er vóórdat ze uitgesproken
werd om verzocht heeft.
De Zeeuw telt honderden lezers in Zeeland,
die de zaak van Scheiding en'Doleantie als
een heilige zaak hebben leeren"achten'en er
mee op de knieën voor God geworsteld hebben.
En zij zal toegeven/dat in G.'s predikatie
consequenties liggen, die deze lezers niet dan
met groote smart door hun kinderen zouden
getrokken zien. Wan trompetterige getrouwig-
heid zijn we wars, maar stille kerkelijke trouw
en ijverig kerkelijk leven waardeeren we.
Treffen we ook,'t meest'aan bij .'ernstige, le
vende godsvrucht. We gelooven, dat in dien
kerkelijken weg de Heere zijn zegen heeft be
loofd en nog schenkt.
Het blijkt nuttig, Amice, dat onze jeugd in
Zeeland goed Ivan de historie vanj'34 en '86
op de hoogte is.
Ik vrees wel eens, dat de kennis der begin
selen, die tot die beweging geleid hebben, er
niet op vooruit gaat.
Dat zou tot groote schade zijn.
Z. v. D.
TWEETAL TE
EnumatilC. J. Hakman te Drachten en
S. Idema te Workum.
BEROEPEN TE
AarlanderveenP. Prins, cand. te Hilversum.
DoornHummelen te Bedum.
OldeboornW. J. Baan te Heemstede.
Zegwaart-ZoetermeerP. Prins, cand. te Hil
versum.
WinsumW. J. Baan, cand. te Heemstede.
EIburgJ. Bosch te Westbroek.
AmersfoortJ. v. d. Meulen te 's Hertogenbosch.
AANGENOMEN NAAR:
KrabbendijkeA. Andree te Werkendam.
BEDANKT VOOR
Suawoude: H. Boswijk te Gaast.
INTREE TE
Appelscha door cand. H. M. Ploeger met Ps.
274, na bevestiging door ds. J. L. Schouten
van Amsterdam met 2 Cor. 519, 20.
Voor de classis Middelburg legde met
goed gevolg het praep. examen af de heer M.
Wielemaker Abrz. van Koudekerke.
In den eersten tijd kan hij nog geen eventueel
beroep in overweging nemen.
Cand. J. R. de Boer van Zwartsluis is
Donderdag voor de classis Zwolle der Geref.
Kerken praeparatoir geëxamineerd en beroep
baar verklaard. De heer de Boer is, naar wij
vernemen, voornemens volgende week om ge
zondheidsredenen naar Zuid-Afrika te vertrekken.
In de gehouden vergadering der classis
's-Gravenhage der Geref. Kerken is na prae
paratoir examen toegelaten om te staan naar
den dienst des Woords en der Sacramenten
in de Geref. Kerken, de heer S. J. Popma, te
's-Gravenhage, theol. student aan de Vrije Uni
versiteit.
De heer Popma neemt direct een eventueel
beroep in overweging. Zijn adres is: Van
Merlestraat 33, te Den Haag.
Goes. Woensdag 12 Nov. vergaderde al
hier de Ring Goes der Vrije Universiteit onder
voorzitterschap van den heer mr. J. W. Goed-
bloed. Uit Goes en verschillende dorpen waren
de leden ter vergadering gekomen. Besproken
werd de propaganda -voor de Vrije Universiteit
in den a.s. winter. Sommige gemeenten, zoo
bleek uit de opgaven, tellen nog te weinig leden
en contribuanten in vergelijking met andere.
Elke gemeente werd aan een afzonderlijke be
spreking onderworpen. In 't algemeen werd de
hy Albert moreel in zyn macht bad, maar zy
vermoedde toen nog niet voor een kwart, hoever
het daarmede al gekomen was Dat kwam eerst
later, toen de slag kwam
Zy wendde zich af van het ledikant en ging
weer naar den hoek der slaapkamer naar het
bedje van haar kindje, dat zy hielp.
Daarna ging zy zelf naar bed. Zy was dood
op. Haar slapen bonsde. Zy kon de slaap
niet vatten en dacht na, dacht na
Tot de tranen kwamen het een brandend
XXXVII.
Zy waren van het dorp gekomen, den weg
naar het station opgewandeld, waar de stations
chef even aan den rand van zyn roode pet
had getikt.
Toen waren zij den weg naar Westwolde in
geslagen, om die spoedig links te laten liggen.
Want hun schreden richtten zy naar 't kerkhof.
De zomer was voor by gegaan. En de winter
was voorbijgegaan.
Er lag geen sneeuwkleed meer over Buurt-
wolde, zooals dat eenige weken het geval was
geweest. Maar de dagvorstin was al vroeger
aan de Oosterkimme verschenen, al maar
vroger. En zy had de sneeuw doen smelten,
omdat de kracht harer stralen steeds intenser
was. De scherpe Noord-Oostenwind was ge
draaid naar een hoek, waar het milder was.
(Wordt vervolgd.)