Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Eerste Blad.
38e Jaargang.
Vrijdag 21 November 1924.
No. 47.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
UIT HET WOORD
EEN BEWAARD VOLK.
Voor de geloovigen is er een erfenis
bereid, die onverderfelijk, onbevlekke-
lijk, onverwelkelijk is. God zelf bewaart
haar in den hemel. Volkomen veilig
ligt ze daar, totdat de kinderen des
Heeren haar bij hun sterven in bezit
nemen. Wat is dat reeds een heerlijke
en bemoedigende gedachte.
En toch, om volkomen gerust te zijn,
moeten wij meer weten. Zoo licht kan
de gedachte opkomen Al is de erfenis
veilig, en al zorgt de Heere daarvoor,
wie waarborgt mij, dat ik haar persoon
lijk ooit bezitten zal? Wat baat het
mij, of de heilgoederen al liggen in een
veilige haven, terwijl ik op de onstui
mige levenszee door stormen wordt
-geteisterd en mijn levensschip ieder
oogenblik dreigt te vergaan Is het niet
te vreezen, dat ik zelf ten onder zal
gaan, voordat de erfenis mijn deel is
Toch niet. In ons tekstwoord wil God
die vrees wegnemen. Daarin zegt Hij,
dat niet alleen de erfenis voor de ge
loovigen, maar evenzeer de geloovigen
voor de erfenis bewaard worden.
Het woord, dat hier in vs. 5 door
bewaren is vertaald, is een ander woord
dan het woord bewaren van vs. 4. Het
brengt ons voor den geest een belegerde
veste, waartegen de vijand vergeefs
woedt, omdat de verdedigers krachtiger
zijn dan de aanvallers. En waarlijk, met
dit beeld wordt wel zeer juist de toe
stand van de kinderen Gods gekarak
teriseerd. De groote vijand heeft zich
gelegerd rondom de stad „Menschen-
ziel", om, kon het zijn, haar te verderven-
Onophoudelijk ligt hij op de loer en
onvermoeid is hij in zijn listige en ge
weldige aanvallen.
Soms valt hij Gods kinderen van voren
aan, en komt hij als een brieschende
leeuw. Vaker nadert hij van ter zijde,
zich voordoende als een engel des lichts.
En nog meer valt hij hen in den rug,
gansch onverwachts. Hij besluipt hen
meestal juist in die gestalte, waarvoor
op dat oogenblik hun hart het meest
ontvankelijk is. O, Satan is zoo listig.
Hij kent precies onze zwakke plaat
sen en is altijd klaar ons daar te treften.
En wat nog het ergste is ook in ons
eigen hart zijn er machten, die met den
vijand meedoen. De duivel heeft een
bondgenoot in onze verdorven natuur.
Wie zijn eigen hart kent, weet wel, hoe
gretig het luistert naar de lokstem der
zonde, hoe gaarne het bereid is toe te
geven aan den verleider. Waarlijk, als
wij op onszelf waren aangewezen, er
zou geen sprake van zijn, dat wij het
tegen den vijand zouden volhouden.
Wat wordt er van ons, zoo wij alleen
staan Een David, die overspel bedrijft
met Bathseba, een Petrus, die Zijn
Meester tot driemalen toe verloochent,
zeggen het ons wel aangrijpend.
Het is dan ook geen wonder, dat
meer dan een getracht heeft dien strijd
te ontvluchten, door zich in de een
zaamheid terug te trekken. Maar zulk
pogen is onmogelijk. Ook in de een
zaamheid gaat mee het verdorven hart
en komt de mensch met den zielevijand
in aanraking. Neen, Gods kind mag zich
niet aan den strijd onttrekken. Een
monnikenleven verlangt de Heere niet.
Ook als geloovigen hebben wij mede te
leven het leven van onzen tijd. En zeker,
de gedachte aan de kracht van den
vijand kan soms beangstigen en moede
loos maken. Maar dat behoeft niet.
Jezus' gebed voor Zijn discipelen is niet
vergeefsVader, Ik bid u, niet dat Gij
hen uit de wereld wegneemt, maar dat
Gij hen bewaart van den booze. Petrus
roept het hier den geloovigen toe, dat
zij in de kracht Gods bewaard worden,
en dat zij daarom veilig zijn. Zeker,
Gods kinderen hebben zelf te waken
en op hun hoede te zijn, nlaar zonder
Gods waakzaamheid zou de onze ij del
zijn. „Zoo de Heere de stad niet be
waart, tevergeefs waakt de wachter
De kracht Gods, dat is de sterkte der
geloovigen, waardoor zij kloeken tegen
stand kunnen bieden. Dat is de kracht
uit de hoogte, die meer is dan de krach
ten uit de diepte. Gods kinderen worden
in die kracht bewaard. Die kracht is
als een muur om hen heen, waartegen
Satan niet op kan. En ligt daarin geen
heerlijke gedachte van veiligheid O,
gij staat misschien in uw leven te sid
deren bij de gedachte aan de vijandige
machten. Maar geen nood! Tegen de
kracht van God kan Satan niet op.
Satan is machtig, maar God is almachtig.
U kan hij aan, als gij alleen staat,
maar waar hij de kracht van God ont
moet, moet hij wijken. „Wie God be
waart, is wel bewaard". Welk een troost
is dat toch, dat de Heere zelf met Zijn
kracht de zijnen beschermtAlleen
maar, God doet dit niet zoo, dat Hij
ieder oogenblik op zichtbare wijze in
het leven ingrijpt. Hij doet dit door
middel van onszelf. Petrus zegtWij
worden in de kracht Gods bewaard door
het geloof. Ons geloof is het, dat door
Hem versterkt wordt, en waardoor wij
den vijand weerstaan. Het geloof is het,
dat zich meester maakt van de kracht
Gods, en waardoor we kloeke daden
kunnen doen. Het geloof brengt ons
in rapport met God, en zoo vloeit dan
Gods kracht in ons over. Onze eigen
kracht vliedt telkens in den strijd tegen
de zonde. Maar Gods kracht raakt
nimmer uitgeput, evenmin als de energie
van de zon aan den hemel. Hoe meer
geloof wij hebben, des te meer kracht
kunnen wij ontwikkelen. Dit is de over
winning, die de wereld overwint, name
lijk ons geloof.
Hoe moet dat ons dringen om het
geloof voortdurend te oefenen. Neen,
de bewarende genade maakt geen zor-
gelooze menschen Wie zegt, dat het
er niet toe doet, of men al struikelt en
valt, omdat God toch bewaart, doet
groote zonde. Zie toe, dat gij dit niet
als motief gebruikt voor valsche lijde
lijkheid. Nadrukkelijk staat er dat die
bewaring plaats heeft door het geloof.
Dat moet worden geoefend. Wie zijn
geloof oefent, ervaart, dat het ook
krachtiger wordt. Dat is het droevige
in veler leven, dat er te weinig aan
geloofsoefening wordt gedaan en van
daar worden zoovele nederlagen geleden.
Het geloof is ook een gave Gods, waar
mee wij hebben te woekeren. Juist omdat
ons geloof telkens nog met ongeloof
gemengd is, omdat wij nog gedurig ge
neigd zijn te vergeten het woord van
Jezus „Zonder Mij kunt gij niets doen",
is het zoo noodig het geloof in God te
oefenen. Onze eigen kracht moeten wij
verliezen. Wij moeten geheel van God
athankelijk zijn. Welzalig hij, die al zijn
kracht en hulp alleen van God verwacht,
die kiest de welgebaande wegen. En ziet,
om ons dat te leeren, laat de Heere ons
wel eens een oogenblik aan onszelf over,
zoodat wij een vernederende ervaring
van onze onmacht doormaken, maar
toch, 't is slechts voor een oogenblik.
Nooit laat God de Zijnen, die tot Hem
de toevlucht nemen, aan hun lot over.
Hij geeft Zijn kinderen niet aan den
zielevijand over. Hijzelf beschermt en
bewaart hen, zoodat zij niet meer ten
ondergaan. Ondanks hun menigvuldige
ontrouw blijft Hij getrouw. Christus'
verdienste kan niet krachteloos gemaakt,
al zijn wij dikwijls lauw in 't strijdperk
van het leven. Wie het geloof in den
Heere bezit, wie op den Christus zijn
vertrouwen vestigt, zal eenmaal zeker
de erfenis ontvangen. Hij komt op
aarde de verzoeking niet te boven. Hij
komt ook, helaas, de bezwijking niet
te boven. Maar toch, God bewaart hem
door alles heen. De Heere behoudt zijn
werk in het midden der jaren. Hij zelf
zorgt, dat dc erfgenamen voor de erfenis
niet verloren gaan. Kinderen Gods, hoe
zeker is dan toch uw staat. Uw hoop
kan niet falen Terwijl voor hen, die
den Christus verwerpen, de toekomst
donker is, omdat zij worden buitenge
sloten, moogt gij de zekerheid hebben,
dat voor u de zaligheid bereid is. Een
zaligheid, die ten volle zal schitteren
wanneer Christus wederkomt op de
wolken des hemels.
Gij hebt het misschien moeilijk in uw
leven de vraag beangstigt u wellicht,
of gij wel ooit zult kunnen volharden
er komt in uw ziel misschien gedurig
de klacht dat er aan uw godsvrucht
nog zooveel ontbreekt, maar grijp moed
uit dit woord van Petrus. Uw hart worde
niet ontroerd en zij niet versaagd.
De erfenis bewaart God in de hemelen.
Uw hart bewaart Hij op aarde.
Zoo g' in 't Testament moogt staan,
Kan u d' erfenis nooit ontgaan.
Veere. Wessels.
DADERS DES WOORDS.
Het gezinsgebed.
v.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. P. VAN ;,DIJK, F. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag-
Afzonderlijke nummers 8. cent. PeTSVereeniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg.
minstens 500 regels belangrijke reduotie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 2 8 0.
Voor u, die in de kracht Gods be
waard wordt door het geloof, tot de
zaligheid, die bereid is om geopenbaard
te worden in den laatsten tijd.
1 Petri 15.
Zal het bidden hartewerk zijn, zoo is niet
genoeg dat de nood en ellende, de zegen en
uitredding recht en grondig worden gekend,
maar is ook noodig het vertrouwendat God
het gebed, ondanks onze zonden, om den wille
van Christus, verhooren wil.
Dat, voor het rechte bidden onmisbare, ver
trouwen kan nu alleen dan gekoesterd worden,
wanneer allereerst het bidden, bestuurd door
Gods Geest en Woord, niet is een vragen om
vervulling van alle denkbare wenschen, maar
een bidden om wat God ons geboden heeft
en wanneer daarbij niet vergeten wordt gebruik
te maken van de door den Heere gegeven be
loften.
Toch wordt zoo vaak vergeten èn het be
denken, dat niet elke wensch mag omgezet in
een bede, èn het gebruik maken van Gods
beloften.
Begrijpelijk is het ééne zoowel als het andere.
Het hart heeft zooveel wenschen, stelt zich
voor dat in de vervulling van die menschen
het geluk zal gevonden worden. En wie dan
gelooft dat God machtig is, die vervulling te
doen komen zet dan ook al spoedig dien wensch
om in een bede, in de hoop dat God zijn al
macht moge tewerk stellen zoo dat het ge-
wenschte ontvangen wordt. En wat is het dan
moeilijk eerst over die wenschen te laten gaan
de keur van Gods Woord, om te weten öfwe
die wenschen wel als gebeden voor God mogen
brengen.
En niet minder moeilijk is het bij het bidden
alleen zijn kracht te zoeken in de beloften
Gods. Wie alleen in die beloften zijn kracht
zal zoeken moet beginnen met prijs te geven
allen vermeenden grond in zichzelf. En wat
moeilijk is het te erkennen, dat men in zichzelf
niets aanbevelenswaardigs heeft; wat vraagt
dat diepe zelfvernedering
Maar hoe begrijpelijk de eene fout is, zoowel
als de andere, verkeerd doet toch wie in zijn
bidden niet bedenkt, dat niet elke wensch een
bede mag worden, en dat alleen in Gods be
loften de vrijmoedigheid en de grond voor het
gebed liggen.
Dit toch is zoo schrijft de apostel Johan
nes de vrijmoedigheid die wij tot God hebben,
dat zoo wij iets bidden naar zijnen wil, Hij
ons verhoort (l Joh. 5:14). Naar Gods wil
moeten de gebeden zijn, d.w.z. naar Gods ge-
openbaarden wil, naar Zijn Woord. We mogen
alleen bidden om datgene, waarom God ons
toestaat te bidden en dat Hij ons beveelt van
Hem te vragen „Hoorder des gebeds" is Gods
naamniet „vervuiler van wenschen". Wilde
de Heere dat laatste zijn, zoo zou het bestuur
aller dingen overgaan uit Zijn hand in die van
de menschen. En kan dat niet om velerlei
andere redenen, het kan niet ook om deze, dat
God dan niet aller Heere zou blijven, maar aller
menschen knecht zou zijn. Het kan dan niet
anders of de Heere stelt paal en perk aan het
bidden daar is, waarom we Hem mogen bidden,
maar daar is ook, waarom wij Hem niet mogen
vragen. Wie daarmee geen rekening houdt en
door het Woord Gods zich niet laat onderwijzen
aangaande datgene, waarom hij bidden mag,
zondigt.
En zondigen doet ook hij, die Gods beloften
niet gebruikt en ze gebruikt als den eenigen
grond van zijn bidden.
Wie recht zal bidden zie Zondag 45 van
onzen Catechismus heeft zich voor het aan
gezicht van Gods Majesteit te verootmoedigen.
Dat er zooveel nood is en ellende is een gevolg
van onze zonden. In dien nood en ellende kan
de mensch niet tegenover God gaan staan als
tegenover een, die hem onrecht doet, en van
wien hij kan vorderen, dat Hij daaraan zoo
spoedig mogelijk een einde make. Het onrecht
is aan 's menschen zijde, omdat bij hem de
zonde is. Reeds dat er bij den mensch ellende
is, moet voor hem een reden zijn om die zonden
te belijden en zich deswege te verootmoedigen.
Maar dan kan er ook in den mensch zelf niet
een grond liggen, waarom hij de verhooring
van zijn gebeden zou mogen verwachten. Als
er een grond zal zijn voor het gebed, dan moet
die buiten hem liggen. En die grond buiten
hem is er. Die grond is Christus, de beloofde,
en in dien Christus al de beloften, die in Christus
ja en amen zijn. En vele beloften gaf de Heere
in dien grooten Priester over het Huis Gods