Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 38e Jaargang. Vrijdag 14 November 1924. No. 46. Redacteuren: Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. MEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD MEVROUW BOUMA. f De nood van Hongaarsche kinderen. Bouma. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers: D.D. P. VAN'DIJK, F. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN. bonnementsprijs: f dvertentleprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8Jfcent. 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma L1TT00IJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spanjaard straat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 2 8 0. EEN BEWAARDE ERFENIS. „Tot eene onverderfelijke en onbe- vlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u". 1 Petri 1 4. Voor de kinderen des Heeren is het een rijk genot zich steeds weer in te leven in de beschrijvingen, die de Heilige Schrift biedt van het eeuwige leven. De gedachte aan wat komt is sterkend voor den levensstrijd. Die doet hen, al drukt ook 't leed, en dreigt het lot, vrede vinden in den weg, dien God gaat. Juist omdat Gods volk door vele verdrukkingen heen moet, is het zoo noodig gedurig het oog te richten naar de toekomst, waar de heerlijkheid wenkt. Want als men aanschouwt dat lichtende verschiet, dan zijn de moeilijkheden niet onoverwinnelijk, dan wordt het zwaarste pad gemakkelijk te loopen, in heilig optimisme worden dan in zich zelf zware beproevingen licht genoemd. Het lijden van dezen tegenwoordigen tijd is niet te waardeeren tegen de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden. Dat heeft ook Petrus geweten toen hij dezen brief schreef aan de geloovigen in de verstrooiing. Veel meer dan in onzen tijd werd toen gevoeld, dat het belijden van den naam des Heeren op offers kwam te staan. De omgeving, waarin de geloovigen verkeerden, was zeer vijandig. Ter wille van het Evan gelie werden zij met smaadheid over laden. Het goud des geloofs kwam in het vuur der beproeving (vs. 7). Maar ziet nu, hoe Petrus hen te mid denvan den drukvertroost en bemoedigt. Hij beklaagt niet hun lot. Integendeel. Hij heft een lofpsalm aan. Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die ons heeft wedergeboren tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden tot een onver derfelijke en onbevlekkelijke en onver welkelijke erfenis". Hij roept zijn lezers op af te zien van de ellende, die hen omringt en het toekomstig heilgoed in het oog te vatten. En waarlijk, dat is wel in staat om alle klacht over het tegenwoordige levens eed te doen verstommen. Uit grondelooze barmhartigheid heeft God hen aangenomen tot zijn kinderen. Zij hebben ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door welken zij roepen: „Abba, Vader!" En nu zij kinderen zijn, zijn zij ook erfgenamen, erfgenamen van God en mede-erfge namen van Christus. Neen, verdienen doen zij de zaligheid niet. Evenmin als men hier op aarde met inspanning zijner krachten een erfenis kan verdienen, evenmin wordt de zaligheid 's menschen deel op grond van zijn eigen werk Het toekomstige heilgoed is alleen aan de genade Gods te danken. Alle roem is uitgesloten. Maar toch hoe groot is dat goed, dat God voor zijn kinderen heeft bereid. Als Petrus er over denkt en er over schrijven wil, ontbreken hem de woorden. Hij weet niet, hoe hij dien rijkdom schilderen moet. De mensche- lijke taal is niet in staat het hemelsche te vertolken. Het is dat, wat geen oog heeft gezien, en geen oor heeft gehoord en in geen menschenhart is opgeklom men. Toch wil hij er iets van zeggen, al is het dan met negatieve trekken. En dan weet hij zich niet beter uit te drukken dan door te zeggenhet is een onverderfelijke, een onbevlekkelijke, een onverwelkelijke erfenis. Onver- derfelijk! Wat houdt dit reeds veel in. Het doet altijd tragisch aan, te zien, hoe alles het stempel der vergankelijk heid draagt. Niets is bestendig hier beneên. Wat uit stof is neemt een end, door den tijd, die alles schendt. Alles heeft in zich de kiem des.verderfs. Wij zelf niet minder. Wij vergaan te midden van en vaak nog eerder dan de ver gankelijke dingen, die ons omringen. Maar aan de erfenis der kinderen Gods knaagt de worm der vergankelijkheid niet. Onverderfelijk is zij. De hemelsche zaligheid is niet voor een tijd. Ze is eeuwig. Zij omvat eeuwige blijdschap, een eeuwig vaderhuis, een eeuwig leven, een eeuwig kennen van God, gelijk wij gekend zijn. Bovendien die erfenis is ook on be vlek kei ijk. Hier zucht alles onder den vloek der zonde. De gansche schepping ondervindt er de gevolgen van en is besmet en bezoedeld En dat vanwege der menschen schuld Door een mensch is de zonde in de wereld gekomen met haar verschrikkelijke na sleep. En ach, sedert dragen allen een bevlekt levenskleed. Zelfs de allerhei ligste moet klagen Ik weet, dat in mij, dat is in mijn vleesch geen goed woont. Ook al hebben wij ons hart aan Christus gegeven, wat blijft er niet het gansche leven door een strijd met onze zonden. Met onze boezemzonden. Met onze gebreken Met onze karakterfouten Maar troost u, kinderen Gods, de erfe nis, die u wacht is onbevlekkelijk. De zonde zal u niet eeuwig aankleven. In den hemel heeft zij geen macht. Daar zal niet inkomen iets dat ontreinigt of gruwelijkheid doet of leugen spreekt Daar is geen gebed meer noodigVader, vergeef ons onze schulden, want alle zonde en zondesmetten zullen verdwe nen zijn. Al de gezaligden ontvangen een blinkend fijn lijnwaad, dat niet meer bezoedeld worden kan. Meer nog, de erfenis is ook onverwelkelijk! De natuur in haar lentetooi bekoort het oog, en zet de ziel in verrukking. Wat blijft er echter over van die eerste schoonheid? Waar is ze gebleven, wanneer de winter zich legt over de velden? Vergaan is de pracht, vergaan is de frischheid. In den winter is de natuur het symbool van den dood. En is dat ook niet ons eigen levensbeeld Alle vleesch is als gras, en de heer lijkheid des menschen als een bloem van het veld Het heilgoed, dat komt, is echter onverwelkelijk, dat verliest haar schoon heid nooit. In het paradijs Gods valt van den boom des levens het gebla derte niet af. Daar genieten de kin deren Gods een eeuwige jeugd. „Zij loopen en worden niet moede, zij wan delen en worden niet mat". Wat dunkt u, is het vooruitzicht der geloovigen niet schoon Zeker, ons tekstwoord spreekt alleen negatief, maar doet het indenken ervan de weelde van dit erf deel niet schitteren voor het oog Hoe groot is het goed, dat Gij, o God, hebt weggelegd voor wie u vreezen". En dit is zoo rijk, die erfenis kan den ge loovigen nooit ontgaan. Er staat zoo rustgevend, dat ze in de hemelen voor hen bewaard wordt. O, het is goed, dat ge ernst met uw zaligheid maakt. Niet tevergeefs luidt de vermaning Werkt uw zelfs zaligheid met vreeze en bevingen geen wonder, dat de vrees wel eens opkomtzal ik die er fenis wel ooit bezitten? Zie echter toe, dat uw vrees niet voortkomt uit wan trouwen van Gods genade. Indien gij waarachtig op God in Christus uw hoop vestigt, kunt gij nooit beschaamd uit komen. Dit is dan zeker: uw eeuwige glorie lag reeds gereed in Gods Raad, eer de bergen geboren waren en Hij de aarde en de wereld voortbracht. Niemand en niets kan u haar ontrooven. Op den Heere kunt gij volkomen aan. Nimmer breekt Hij zijn woord. Waar Hij ons in Christus liefheeft, heeft Hij ons lief met een eeuwige liefde. Waar Hij de erfenis belooft, neemt Hij de beloften nooit terug Integendeel, Hij bewaart voor al de Zijnen het erfdeel, tot zij er bij hun sterven bezit van nemen. Neen, gij behoeft niet te ver twijfelen, kinderen Gods. Uw erfenis wordt door God zelf bewaard, door God, de Almachtigen En Hij doet dat in de hemelen. Daar verderft ze geen mot en geen roest. Daar is ze veilig. Daar graaft geen dief door. Daar kan zelfs de Booze niet bij. Omdat ze daar bewaard wordt, is ze onaantastbaar. „Men zal niet schade of leed doen op den ganschen berg mijner heiligheid, spreekt de Heere". Is die gedachte niet bemoedigend Hoe veilig is uw heilgoed! Wat er ook gebeure, de erfenis ontgaat u niet. Indien gij althans een erfgenaam Gods zijt. De erfenis wordt bewaard voor de erfgenamen. Dit is de groote vraag, waarop gij een antwoord moet geven Sta ik in het Goddelijk testament Gij kunt dit weten door te onderzoeken of uw ziel er begeerig naar uitziet, of uw hart zoekt de dingen, die boven zijn. Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Wanneer gij opgaat in de dingen van dit leven, wat is dan uw leven leeg en arm aan wezenlijk goed Vergadert u toch geen schatten op de aarde, maar vergadert ze u in den hemel. En ziet, dat is het wondere, als gij ze daar zoekt, is het een bewijs, dat ze er voor u liggen en dat de erfenis ook u bereid is van de grondlegging der wereld. Veere. Wessels. In de pastorie aan het Hofplein kwam groote rouw door het nog zoo onver wacht afsterven van Mevrouw Bouma. Het verlies, dat haar man en kinderen door dit heengaan treft is zoo groot omdat zooveel hun geschonken was in deze uitnemende vrouw en moeder. Maar niet alleen haar man en kin deren treuren om haar heengaan. Met hen treuren mede honderden van ons gereformeerde volk niet alleen in Mid delburg, maar ook op Walcheren en in geheel Zeeland in 't gevoel dat ook zij door dit afsterven een groot verlies lijden. Als we toch eens de pastorie aan het Hofplein konden noemen de Gerefor meerde pastorie van Walcheren, dan was het niet alleen omdat daar woont de man, die voor velen een vraagbaak was en wiens heengaan vanwege zijn emeritaat we daarom zullen gevoelen als een groot gemis, maar ook en niet minder om de bijzondere gaven, waar mee de vrouw des huizes haar huis wist te maken tot een pastorie in den vollen zin van dit beteekenisvol woord, door haar verstaan van en inleven in den nood en de vreugde van anderen. Aan dien rouw van een groot deel van ons Zeeuwsche Gereformeerde volk, willen we dan ook op deze plaats uiting geven. En kunnen we, door eigen droefheid, ons beter indenken hoe groot de rouw moet zijn in het hart van haren man en hare kinderen, het is dan onze bede, dat de Heere onze God, die troosten kan zooals zelfs een moeder dat niet vermag, hen allen sterken moge door Zijn genade. Heij. KERKELIJK LEVEN. leder heeft er van gehoord. Velen hebben* Kallay hooren pleiten om toch te blijven ge denken aan den nood der Hongaarsche kinderen. In onderscheiden gezinnen zijn geweest kleinen uit dat voor ons nu niet meer zoo vreemde land, die verteld hebben, wat zij daar misten. Er is nog veel te doen en gelukkig er wordt ook veel gedaan. Ik vernam dat één onzer dorpen aan drie-en-twintig kinderen voor enkele weken een gastvrij dak aanbiedt. En als het zoo gaat, dan is er nog plaats voor vele. Het plaatselijk comité van Middelburg wil ook nog eens pogingen aanwenden om voor kinderen gezinnen te vinden, waarin zij opgenomen worden. Het zou gaarne zien, dat er ook weer eenige hier geplaatst zouden kunnen worden. Men gelieve zich vóór 1 Dec. op te geven. Wie niet in de gelegenheid is een kind te huisvesten geve een geldelijke bijdrage. Ook dit is noodig met het oog op de vele uitgaven, welke dienen kunnen om de groote reiskosten te betalen. We hebben nog zoovele weldaden. Moet de erkentelijkheid ons niet nopen aan dit arme volk steun te bieden Hoe moet het er wel uitzien, als vaders en moeders toestaan, dat hun kinderen zoover wegreizen om eenigen tijd behoorlijk voedsel en deksel te hebben.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 1